ECLI:NL:GHDHA:2022:150

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2022
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
2200379121
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geweldpleging tijdens coronarellen in Rotterdam

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die betrokken was bij de gewelddadige rellen in Rotterdam op 19 november 2021. De verdachte werd beschuldigd van openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het tenlastegelegde feit en vernietigde het eerdere vonnis van de politierechter, dat een kortere gevangenisstraf had opgelegd. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en kreeg een gebiedsverbod voor het centrum van Rotterdam voor de duur van één jaar. Het hof overwoog dat de rellen, die plaatsvonden tijdens een demonstratie tegen het coronabeleid, uitmondden in zeer gewelddadige confrontaties met de politie, waarbij agenten en politievoertuigen werden aangevallen. De verdachte had actief bijgedragen aan het geweld door een steen te gooien naar een politievoertuig. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de betrokken politieagenten, en oordeelde dat alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend was. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn baan als kraanmachinist in opleiding, werden meegewogen bij de strafmaat. Het hof legde ook een vrijheidsbeperkende maatregel op om de verdachte te weerhouden van toekomstige ongeregeldheden.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003791-21
Parketnummer: 10-336876-21
Datum uitspraak: 11 februari 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 20 december 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
wonende te [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 24 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 19 november 2021, te Rotterdam, openlijk, te weten op de Coolsingel, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging, geweld heeft gepleegd tegen (een) perso(o)nen en/of (een) goederen, te weten politievoertuigen en/of de verbalisanten van de Politie Eenheid Rotterdam die in voornoemde voertuigen zaten, door met een steen, althans een hard voorwerp, op/tegen/in de richting van voornoemde politievoertuigen en/of voornoemde inzittenden van deze voertuigen te gooien.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een gebiedsverbod voor de duur van 1 jaar voor het centrum van Rotterdam met een straal van 500 meter vanaf de Coolsingel te Rotterdam, per overtreding 1 week vervangende hechtenis en met een totale duur van ten hoogste 6 maanden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt; met name niet waar het de opgelegde straf betreft.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op
of omstreeks19 november 2021, te Rotterdam, openlijk, te weten op de Coolsingel,
in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,in vereniging, geweld heeft gepleegd tegen
(een)perso
(o)nen en
/of (een)goederen, te weten politievoertuigen en
/ofde verbalisanten van de Politie Eenheid Rotterdam die in voornoemde voertuigen zaten, door met een steen,
althans een hard voorwerp, op/tegen/in de richting van voornoemde politievoertuigen en
/ofvoornoemde inzittenden van deze voertuigen te gooien.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig de door hem overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnotitie bepleit dat de verdachte geen geweld tegen personen heeft gepleegd. Hiertoe heeft hij – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat onduidelijk is gebleven of in de politievoertuigen personen zaten en dat voorts het gooien van een steen tegen een gepantserd ME busje geen aanmerkelijke kans op letsel bij de inzittenden oplevert.
Het hof verwerpt dit verweer. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij politiebussen zag rijden en bijna door één van deze bussen is aangereden. In reactie hierop heeft hij een steen gepakt en deze gegooid in de richting van een van deze rijdende politiebussen. Het hof stelt aldus vast dat de verdachte op dat moment wist, althans had moeten weten, dat er op dat moment personen in het voertuig zaten. Door aldus te handelen is het hof van oordeel dat de verdachte de aanmerkelijke kans op letsel van de inzittenden van deze voertuigen bewust heeft aanvaard. Het gooien van een steen tegen een rijdend voertuig kan immers naar algemene ervaringsregels gevaar opleveren voor de inzittenden van dat voertuig. Het hof heeft geen reden aan te nemen dat er sprake was van gepantserde ME busjes, nu de verdachte daar in zijn verklaringen niet over spreekt en dit ook niet anderszins uit het dossier of uit de beelden volgt. Het tenlastegelegde is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Op 19 november 2021 vond op de Coolsingel te Rotterdam ter hoogte van de Koopgoot een demonstratie plaats tegen het beleid dat de overheid voert ter bestrijding van het coronavirus COVID-19, meer specifiek tegen de aanstaande 2G-maatregel die eerder door het kabinet werd aangekondigd. Deze demonstratie is uitgelopen op grootschalige en zeer gewelddadige rellen in het centrum van Rotterdam.
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting komt het volgende naar voren.
Omstreeks 19:15 uur verzamelden zich rond de Coolsingel demonstranten en was de politie zichtbaar aanwezig. De politie heeft in eerste instantie geprobeerd met de demonstranten contact te zoeken, maar dat is niet gelukt. Rond 19:30 uur bestond de groep demonstranten uit circa 150 personen, voornamelijk mannen, die over het algemeen geheel in het zwart gekleed waren en capuchons, handschoenen, rugzakken en gezichtsbedekking droegen. Ook droegen enkele demonstranten kleding gerelateerd aan Feyenoord en scandeerden zij diverse leuzen. De sfeer van de demonstratie werd volgens de politie steeds grimmiger, voornamelijk toen de demonstranten omstreeks 20:00 uur zeer zwaar knalvuurwerk en vuurpijlen in de lucht en ook horizontaal afstaken. De groep demonstranten groeide op een gegeven moment van circa 150 tot 1000 personen en op meerdere plaatsen op de Coolsingel werd brand gesticht. Voertuigen van de politie, met daarin zittende politieagenten, werden bekogeld met stenen. Ook werden voertuigen in brand gestoken en ruiten ingeslagen. De ME is ter plaatse gekomen, waarna deze op dezelfde wijze werd belaagd. Agenten zijn geslagen, geschopt en bekogeld met onder meer stenen, glas, fietsen en vuurwerk. Vanwege de gevaarzetting en het geweld richting de politie was de politie genoodzaakt zich terug te trekken, waarna de menigte joelend achter hen aanrende. Vanwege de enorme dreiging heeft de politie zich op enig moment genoodzaakt gevoeld om waarschuwingsschoten te lossen en toen dat ook niet hielp zelfs gericht te schieten.
Het staat buiten kijf dat tegen ter plaatse aanwezige ME’ers en politieagenten, alsmede tegen politievoertuigen en straatmeubilair zeer buitensporig geweld is uitgeoefend. Dergelijk handelen gaat alle perken van wat toelaatbaar is ver te buiten en heeft in geen enkel opzicht iets te doen met het recht op demonstratie. Het is niet anders te duiden dan als zeer gewelddadige relschopperij.
Betrokken politieagenten hebben het gebezigde buitensporige geweld als zeer bedreigend ervaren. Zij zagen zich, bij het uitoefenen van hun publieke taak tot handhaving van de openbare orde, geconfronteerd met een grote opgefokte mensenmassa en zijn ernstig in het nauw gedreven. Dat zij zich genoodzaakt voelden met hun vuurwapen gericht te schieten getuigt hiervan. Dergelijke beangstigende ervaringen laten ook bij politiemensen en hun familieleden hun sporen na. Uit een van de zich in het dossier bevindende processen-verbaal van een politieagent komt naar voren dat hij in de twintig jaar die hij bij de politie werkt, nog nooit zo veel agressie en geweld tegen de politie heeft meegemaakt. Ook de maatschappelijke verontwaardiging over deze avond is zeer groot.
De rol van de verdachte
De verdachte heeft blijkens de camerabeelden van Cameratoezicht Rotterdam en zijn bekennende verklaring een actieve bijdrage geleverd aan het tegen de politie gerichte geweld. Hij is, naar eigen zeggen, uit nieuwsgierigheid vanuit de [kroeg in Rotterdam] naar de demonstratie gegaan en heeft hierbij de col van zijn coltrui over zijn mond en neus getrokken met de intentie dat hij dan niet herkenbaar zou zijn. Tijdens de ongeregeldheden is op de beelden te zien dat de verdachte een steen gooit in de richting van, naar zijn eigen zeggen, rijdende politievoertuigen. Op de camerabeelden is ook te zien dat de verdachte hierna een low five geeft aan een andere onbekende man en een schouderklopje krijgt van een tweede onbekende man.
Door zijn handelen heeft de verdachte niet alleen geweld gepleegd tegen politievoertuigen, maar ook jegens de politieagenten die in de politievoertuigen zaten. Hij heeft actief bijgedragen aan het enorme geweld gericht tegen de ME’ers, andere politieagenten en hun voertuigen en de daarmee gepaard gaande uitzonderlijke grove verstoring van de openbare orde.
Op grond van de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) wordt als uitgangspunt voor openlijke geweldpleging tegen personen een taakstraf voor de duur van 120 uren gehanteerd, welk uitgangspunt bij geweld tegen de politie kan worden verdubbeld. Een forse, maximale, taakstraf is bij een dergelijke situatie dan ook in beginsel passend. Het hof is echter van oordeel dat een taakstraf gelet op de hiervoor geschetste, uitzonderlijke, omstandigheden geen recht doet aan de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit.
De hiervoor omschreven situatie is naar het oordeel van het hof dusdanig dat alleen een gevangenisstraf een passende en geboden straf is. Het hof acht het voorts vanuit het oogpunt van (speciale en generale) preventie van belang dat met de opgelegde straf een krachtig signaal wordt gegeven dat het op deze wijze uiten van onvrede volstrekt ontoelaatbaar is. Gelet hierop en gelet op het aandeel van de verdachte in de ongeregeldheden, is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden voor onderhavig feit in beginsel op zijn plaats is. Het Hof weegt daarbij ten nadele van verdachte mee dat de verdachte bewust heeft geprobeerd om tijdens de rellen niet herkenbaar te zijn en uit de beelden sterk de indruk naar voren komt dat verdachte trots was nadat hij een steen had gegooid. Gezien de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit in bovengeschetste omstandigheden is er voor het uitsluitend opleggen van een taakstraf, zoals door de raadsman is bepleit, geen ruimte.
Het hof ziet wel in de door de verdachte en zijn raadsman ter zitting in hoger beroep naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden aanleiding om de op te leggen gevangenisstraf in een gedeeltelijke voorwaardelijke vorm op te leggen. De verdachte heeft sinds december 2021 een baan als kraanmachinist in opleiding. Een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou deze baan in gevaar brengen. Voorts heeft de verdachte inzicht getoond in het verwerpelijke van zijn handelen en spijt betuigd. Uit het reclasseringsrapport van 20 december 2021 blijkt dat het recidiverisico wordt ingeschat als laag, dat de verdachte geen hulpvraag heeft en hij de indruk wekt dat hij ervan heeft geleerd en niet nogmaals een dergelijk feit zal begaan.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 19 januari 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Daarnaast is het hof, met de advocaat-generaal, van oordeel dat het noodzakelijk is om aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, inhoudende een verbod om zich gedurende een periode van één jaar op te houden in het centrum van Rotterdam in een straal van 500 meter vanaf de Coolsingel.
Het gebiedsverbod betreft weliswaar het hart van de stad Rotterdam, maar dit is tevens de locatie waar toekomstige demonstraties kunnen plaatsvinden. Het gebiedsverbod wordt opgelegd om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw op een vergelijkbare wijze zijn onvrede over het overheidsbeleid te uiten en dient eveneens als signaal naar de maatschappij dat een dergelijke maatregel kan worden opgelegd indien men zich op dergelijke wijze misdraagt. Het hof acht het niet noodzakelijk deze maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Afwegend enerzijds het belang van verdachte zich vrijelijk te kunnen bewegen op de openbare weg tegenover anderzijds het maatschappelijk belang rellen tijdens een demonstratie tegen het overheidsbeleid te voorkomen, weegt dat laatste belang naar het oordeel van het hof zwaarder dan het belang van de verdachte. Het hof is van oordeel dat deze maatregel, gelet op de beperkte straal van 500 meter vanaf de Coolsingel, geen onevenredige inperking van de vrijheid van de verdachte oplevert.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 38v, 38w en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidinhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 1 jaar zich niet zal ophouden in het centrum van Rotterdam in een straal van 500 meter vanaf de Coolsingel te Rotterdam.
Beveelt dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
1 weekvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een
totale duur van ten hoogste zes maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Dit arrest is gewezen door mr. H. van den Heuvel,
mr. C.M. Derijks en mr. Y.J. Wijnnobel - van Erp, in bijzijn van de griffier mr. L.E. Hollander.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 11 februari 2022.