ECLI:NL:GHDHA:2022:1499

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
9 augustus 2022
Zaaknummer
200.300.661-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Publicatieverbod van persoonsgegevens en de afweging tussen privacy en vrijheid van meningsuiting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 augustus 2022 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding. De appellant, een individu, had ongevraagd persoonsgegevens van twee medewerkers van de Belastingdienst gepubliceerd op een website en via Twitter. De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Belastingdienst, heeft de appellant verzocht deze gegevens te verwijderen. Toen de appellant hieraan geen gehoor gaf, heeft de Staat een kort geding aangespannen. De voorzieningenrechter heeft de appellant bevolen om de persoonsgegevens te verwijderen en geen verdere publicaties te doen, op straffe van een dwangsom.

In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat hij niet aansprakelijk is en dat het verbod te ruim is geformuleerd. Het hof heeft de aansprakelijkheid van de appellant bevestigd, maar het verbod beperkter geformuleerd dan de voorzieningenrechter had gedaan. Het hof heeft de belangen van de privacy van de ambtenaren afgewogen tegen de vrijheid van meningsuiting van de appellant. Het hof oordeelde dat de publicatie van persoonsgegevens zonder toestemming van de betrokkenen een ernstige inbreuk op hun privacy vormt, vooral gezien het feit dat het om ambtenaren gaat die niet zelf de publiciteit hebben gezocht.

Het hof heeft de vorderingen van de Staat gedeeltelijk toegewezen en de appellant veroordeeld tot het verwijderen van de persoonsgegevens en het verbod om in de toekomst dergelijke gegevens te publiceren zonder toestemming. De dwangsomveroordeling is aangepast, zodat deze pas kan worden verbeurd na betekening van het arrest. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. Het hof heeft de uitspraak van de voorzieningenrechter in grote lijnen bekrachtigd, maar enkele onderdelen vernietigd en opnieuw geformuleerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer hof : 200.300.661/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/610250 / KG ZA 21-342
Arrest in kort geding van 9 augustus 2022
in de zaak van
[appellant],
wonend in [woonplaats] ( […] ),
appellant,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Rotterdam,
tegen
de Staat der Nederlanden(Ministerie van Financiën, Belastingdienst),
zetelend in Den Haag,
verweerder,
advocaat: mr. J.S. Bierens te Den Haag.
Het hof zal partijen hierna ‘ [appellant] ’ en ‘de Staat’ noemen.

1.De zaak in het kort

1.1
[appellant] heeft ongevraagd persoonsgegevens van twee medewerkers van de Belastingdienst op een website gepubliceerd en via twitterberichten bekend gemaakt. De Staat heeft hem verzocht deze gegevens te verwijderen en niet verder bekend te maken. Omdat [appellant] dat niet deed is de Staat dit kort geding begonnen. De voorzieningenrechter heeft [appellant] bevolen om (verwijzingen naar) deze persoonsgegevens te verwijderen en geen publicaties met persoonsgegevens meer openbaar te (laten) maken, op straffe van een dwangsom.
1.2
In hoger beroep vindt [appellant] dat hij niet aansprakelijk is en ook dat het verbod om in de toekomst geen persoonsgegevens openbaar te (laten) maken, te ruim is. Het hof houdt [appellant] wel aansprakelijk, maar (her)formuleert het verbod beperkter dan de voorzieningenrechter heeft gedaan.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 5 juli 2022, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 9 juni 2021;
  • de memorie van grieven van [appellant] ;
  • de memorie van antwoord van de Staat, met bijlagen t/m productie 12;
  • de akte van de Staat met productie 13;
  • de akte van [appellant] met productie 14;
  • de antwoordakte van de Staat met een tweede productie 13.
2.2
Op 16 juni 2022 vond een mondelinge behandeling plaats. De advocaten hebben de zaak toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die zij hebben overgelegd. Van de mondelinge behandeling is buiten aanwezigheid van partijen een proces-verbaal opgemaakt.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
[appellant] en zijn vader verschillen met een gemeente en (andere) overheidsinstanties van inzicht over de rechtmatigheid van de gedwongen ontruiming en sluiting van de camping [de camping] en andere zaken. Sinds januari 2017 publiceert [appellant] hierover op de website “ [website] ” (hierna: de website).
3.2
Rondom de ontruiming en sluiting van [de camping] vonden procedures plaats. In het kader daarvan zijn twee ambtenaren werkzaam bij de Belastingdienst opgeroepen om te getuigen in oktober 2020. Vanwege hun geheimhoudingsplicht konden zij op bepaalde vragen geen antwoord geven.
3.3
Op 27 oktober 2020 verscheen een artikel op de website met de titel “Update [de camping] ” (hierna: het artikel). In het artikel zijn de twee ambtenaren zonder hun toestemming met voor- en achternaam genoemd en zijn – elders van het internet gekopieerde – portretfoto’s van hen gepubliceerd. In het artikel wordt gesuggereerd dat de ambtenaren zich met “geheime malafide praktijken” bezig houden. Op 27 november 2020 heeft de Staat schriftelijk aan [appellant] verzocht om de persoonsgegevens te verwijderen.
3.4
Daarna is het artikel aangepast. Op 25 mei 2021 waren de portretfoto’s verwijderd en vermeldde het artikel niet meer de volledige namen van de ambtenaren, maar hun voornamen en de initialen van hun achternamen. Er waren toen links toegevoegd naar de LinkedIn-pagina’s van de ambtenaren. De suggestie dat de ambtenaren “geheime malafide praktijken” verrichten is blijven staan.
3.5
Op 13 december 2020 verscheen een tweet op het twitteraccount van [de camping] ( [twitteraccount] ) waarin de tweeter, onder vermelding van (opnieuw) de volledige namen en een link naar het artikel, schrijft dat nu hij de ambtenaren noemt “
komen aan alle kanten de bedreigingen van de landsadvocaat mr. Jordi Bierens binnen. Schijnbaar werkt naming and shaming!
3.6
In februari 2021 gaf [appellant] een interview aan Uitgeverij De Blauwe Tijger over het Regionaal Informatie en Expertise Centrum (een samenwerkingsverband van verschillende overheden dat ernaar streeft ondermijnende criminaliteit te bestrijden; hierna: RIEC). In dit interview haalde [appellant] een aantal zaken aan die ook speelden bij de zaak van [de camping] . Een verslag daarvan publiceerde De Blauwe Tijger op haar website met daarbij de naam en de portretfoto van een van de twee ambtenaren.
3.7
Op 4 maart 2021 is het LinkedIn-profiel van laatstgenoemde ambtenaar vanaf het twitteraccount van [de camping] doorgestuurd naar een andere organisatie.
3.8
Nadat op 9 juni 2021 in de onderhavige procedure vonnis was gewezen, zijn de Twitterberichten verwijderd en is het artikel op de website aangepast, zodat de verwijzingen naar de LinkedIn-profielen daar niet meer op staan. Tegelijkertijd is het vonnis met de namen van de twee ambtenaren op de website van [de camping] gepubliceerd. Het vonnis is niet door de rechtbank gepubliceerd, laat staan ongeanonimiseerd.

4.Procedure bij de rechtbank en het hoger beroep

4.1
De Staat heeft [appellant] in dit kort geding gedagvaard en, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, gevorderd:
I.
[appellant] te veroordelen om uit het artikel op de website [website] , van het twitteraccount “ [twitteraccount] ” en van eventuele andere locaties op het internet te (doen) verwijderen en verwijderd te (doen) houden:
  • de namen van de ambtenaren, inclusief hun initialen of andere (herleidbare) varianten daarop,
  • de foto’s van de ambtenaren,
  • verwijzingen en hyperlinks naar
  • de suggestie dat de ambtenaren ‘heimelijke, malafide’ praktijken zouden hebben verricht;
II.
[appellant] te verbieden om op [website] of een andere website of op
social mediapublicaties te (laten) plaatsen waarin de namen, foto’s, beschuldigingen of andere informatie van de ambtenaren (al dan niet in verkapte vorm) terugkomen en/of waarin namen, foto’s of andere persoonsgegevens van andere medewerkers van de Staat zonder bestuurlijke functie terugkomen, tenzij deze personen daarvoor expliciet toestemming hebben gegeven;
III
[appellant] te bevelen om binnen 48 uur een verzoek in te (doen) dienen bij internetzoekmachine Google, vergezeld van dit vonnis, om het artikel “Update [de camping] ” (in de huidige of gewijzigde vorm) en alle verwijzingen daarnaar te (doen) verwijderen uit de zoekresultaten van deze zoekmachine bij zoekopdrachten op de namen van de ambtenaren, en uit het “cachegeheugen” daarvan, onder gelijktijdige toezending van de betreffende verzoeken aan de advocaat van de Staat;
alles op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
4.2
De Staat heeft voor zijn vorderingen aangevoerd dat [appellant] onrechtmatig handelt, omdat hij zonder goede aanleiding en zonder hun toestemming, individuele medewerkers in publicaties noemt, zodanig dat het deze mensen in persoon schaadt en een negatief effect heeft op het functioneren van niet-publieke medewerkers van de Staat. [appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4.3
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen I (in 5.1), II (in 5.2) en III (in 5.3) toegewezen op straffe van verbeurte van een dwangsom (in 5.4) van € 500,- per overtreding per dag, met een maximum van € 25.000,-, en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.
4.4
[appellant] is in hoger beroep gekomen omdat hij wil dat het hof het vonnis vernietigt en de vorderingen van de Staat alsnog afwijst. Hij voert daarvoor aan, kort gezegd, dat de Staat de verkeerde persoon heeft gedagvaard (grief 1) zodat hij ten onrechte in de proceskosten is veroordeeld (grief 3) en dat het publicatieverbod te algemeen is, terwijl de rechter met een beperkter verbod had kunnen en moeten volstaan (grief 2). De Staat heeft dit bestreden. Het hof zal deze bezwaren beoordelen.

5.Beoordeling in hoger beroep

Aansprakelijkheid van [appellant] (grief 1)
5.1
Volgens de eerste grief van [appellant] had de Staat de huidige beheerder, niet [appellant] , moeten dagvaarden, vanwege (kort gezegd) het volgende. [appellant] heeft geen toegang tot de website van [de camping] . Deze website wordt door een derde gehost en door een ander dan [appellant] beheerd. [appellant] is niet (meer) verantwoordelijk voor de inhoud van de website. Alleen de beheerder is in staat om veranderingen aan te brengen. Die moet het artikel verwijderen en verwijderd houden. De beheerder houdt de website niet in opdracht van [appellant] ; er is geen gezagsverhouding. [appellant] is ook niet formeel betrokken bij [de camping] of de entiteiten uit de groepsstructuur van de vennootschap. Hij kan niet op persoonlijke titel en op straffe van verbeurte van dwangsommen de verantwoordelijkheid dragen voor de huidige en toekomstige inhoud van een website waar hij geen toegang toe heeft, over een vennootschap waar hij geen functie bekleedt, aldus [appellant] .
5.2
De grief slaagt niet. Het hof overweegt daartoe dat [appellant] , terwijl hij de beheerder van de website was, zelf (en niet iemand anders) bij een bericht van zijn hand de namen en profielfoto’s van de twee ambtenaren op de website heeft gezet. Hij kon daarom kort daarna worden aangesproken om deze gegevens weer te (doen) verwijderen, zoals de voorzieningenrechter hem heeft bevolen.
5.3
Het hof gaat er voorshands vanuit dat [appellant] in staat is om dat bevel na te komen. Het hof laat daarbij in het midden of een ander dan [appellant] inmiddels de website beheert, zoals [appellant] stelt, maar de Staat betwist. Het is niet aannemelijk dat het onmogelijk voor [appellant] is om de gegevens te verwijderen en verwijderd te houden
ofom die door een derde (zoals de beheerder, wanneer die een ander is dan [appellant] ) te laten verwijderen en verwijderd te laten houden. Immers, na het bevel aan [appellant] met het bestreden vonnis zijn bepaalde berichten (namen van de ambtenaren en de verwijzingen naar hun LinkedIn-profielen) daadwerkelijk van de website verwijderd. Bovendien stond [appellant] , na het formuleren van zijn betoog dat hij geen beheerder is, op de perspagina van de website nog wel als aanspreekpunt genoemd. Hiermee is voldoende aannemelijk geworden, dat als de huidige beheerder een ander is dan [appellant] , die huidige beheerder een verzoek van [appellant] om persoonsgegevens te verwijderen zal inwilligen als [appellant] daarom vraagt, te meer als het de door [appellant] destijds zelf verstrekte persoonsgegevens of het vonnis tegen [appellant] betreft. Mocht het toch zo zijn dat een derde (een andere beheerder dan [appellant] of de host) de niet-nakoming van het bevel veroorzaakt, dan zal [appellant] zich daarop kunnen beroepen in een executiegeschil.
5.4
Kortom, de voorzieningenrechter was bij [appellant] aan het juiste adres met zijn bevel om de namen en foto’s van de twee ambtenaren, verwijzingen en hyperlinks naar hun
social media-kanalen en de suggestie van malafide praktijken door deze ambtenaren te (doen) verwijderen en verwijderd te (doen) houden en hij heeft ook terecht het bevel aan [appellant] gericht om een verzoek bij de internetzoekmachine Google in te (doen) dienen om het artikel en alle verwijzingen te (doen) verwijderen uit de zoekresultaten en uit het cachegeheugen (de bevelen I en III, zoals beslist onder 5.1 en 5.3). Het hof zal het vonnis in zoverre bekrachtigen.
Reikwijdte van het verbod (grief 2)
5.5
De voorzieningenrechter heeft (in 5.2 van het vonnis) aan [appellant] verboden om op een website of
social mediazonder toestemming publicaties te (laten) plaatsen waarin de namen, foto’s, beschuldigingen of andere informatie van of over de ambtenaren terugkomen of waarin persoonsgegevens van andere medewerkers van de Staat zonder bestuurlijke functie staan. [appellant] grieft hiertegen omdat het tweede deel van dit verbod (over persoonsgegevens van andere medewerkers van de Staat) zijns inziens neerkomt op “een complete digitale zwijgplicht”, een algeheel verbod om ook maar iets over ambtenaren te publiceren. Een dergelijk verbod acht hij te verstrekkend. De rechter had zijns inziens kunnen en moeten volstaan met een beperkter verbod van publicaties en foto’s en persoonsgegevens over (alleen) de betreffende twee ambtenaren voor zover deze betrekking hebben op kwesties betreffende de sluiting van [de camping] . De Staat heeft dit gemotiveerd bestreden.
5.6
Het hof stelt dienaangaande voorop dat zich in deze zaak een botsing voordoet tussen twee fundamentele rechten, te weten enerzijds het recht van medewerkers van de Staat op eerbiediging van hun privacy en goede naam, zoals neergelegd in artikel 8 EVRM, en anderzijds het recht van [appellant] op vrije meningsuiting, zoals neergelegd in artikel 7 van de Grondwet en artikel 10 EVRM. Het antwoord op de vraag welke van deze twee rechten in het concrete geval zwaarder weegt wordt gevonden door een afweging van alle ter zake dienende omstandigheden van het geval en bij deze afweging geldt niet dat aan een van beide rechten voorrang toekomt. Het oordeel dat een van beide rechten, gelet op alle ter zake dienende omstandigheden van het geval, zwaarder weegt dan het andere recht, brengt mee dat de inbreuk op het andere recht voldoet aan de bij die belangenafweging te maken noodzakelijkheidstoets. Het hof overweegt daarover het volgende.
5.7
Het hof vindt het vooralsnog noodzakelijk om een rechterlijk bevel aan [appellant] te geven. [appellant] heeft meermalen persoonsgegevens van mensen gepubliceerd zonder hun toestemming en op alleen
vragen(verzoeken) om de persoonsgegevens te verwijderen en verwijderd te houden, reageert [appellant] niet of onvoldoende. Naar aanleiding van het eerste verzoek van de Staat in november 2020 heeft [appellant] weliswaar de achternamen van de twee ambtenaren gedeeltelijk verwijderd, maar in plaats daarvan links naar hun LinkedIn-profielen geplaatst (of laten plaatsen) en ook de foto’s er bij laten staan. Na een tweede verzoek zijn de foto’s verwijderd, maar bleven de links naar de LinkedIn-profielen staan. De suggestie dat de twee ambtenaren geheime malafide praktijken verrichten, bleef ook staan. Naar aanleiding van de verzoeken verzond [appellant] zelfs nieuwe (twitter)berichten met de namen (en andere persoonsgegevens) van de ambtenaren en na het vonnis van de voorzieningenrechter zijn de namen in andere vorm opnieuw op de website geplaatst, namelijk door openbaarmaking van de ongeanonimiseerde tekst van het vonnis. Kortom, alleen gemotiveerd vragen om geen persoonsgegevens meer openbaar te maken, is vooralsnog voor [appellant] niet genoeg.
5.8
Verder geldt dat wanneer persoonsgegevens eenmaal zijn gepubliceerd, de impact daarvan op de persoon (soms klein, maar vaak ook en schijnbaar willekeurig:) zeer groot kan zijn en levenslang kan duren. Publicatie van persoonsgegevens zonder toestemming van de betrokkene, moet reeds daarom worden voorkomen. Dat geldt zeker in het onderhavige geval, waarin het gaat om ambtenaren met een niet bestuurlijke of publieke functie, die bovendien niet zelf de publiciteit hebben gezocht. [appellant] had kunnen volstaan met geanonimiseerde of gefingeerde namen zonder dat dat aan de inhoud of het overbrengen van zijn boodschap iets had afgedaan. De door [appellant] gepleegde inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de ambtenaren valt dus op geen enkele wijze te rechtvaardigen.
5.9
Bovendien blijkt uit het procesdossier en het verhandelde ter zitting (waar [appellant] niet aanwezig kon zijn) niet dat [appellant] inmiddels inziet hoe ernstig en hoe groot de impact van “
naming en shaming” is voor de mensen die het betreft (en hun gezinsleden). Als hij dit wel inziet, blijkt dat nergens uit, in elk geval niet voldoende duidelijk. Dat [appellant] de naam en foto van een officier van justitie niet zou hebben gepubliceerd, terwijl hij dat wel van plan leek, is daarvoor niet genoeg. Dit was namelijk gevolgd op een gesprek waarin [appellant] zich nog enthousiast toonde om met openbaarmaking van de persoonsgegevens grote schade aan het privéleven van die persoon te veroorzaken. Daarnaast zijn de namen van de twee ambtenaren wèl opnieuw gepubliceerd, namelijk via het vonnis tegen [appellant] . Kennelijk heeft [appellant] het vonnis ongeanonimiseerd aan anderen verstrekt.
5.1
Hoewel het vooralsnog, gezien het voorgaande, noodzakelijk is om aan [appellant] een verbod onder dwangsom op te leggen, acht het hof het niet noodzakelijk dat zo’n verbod ziet op
allemedewerkers van de Staat die werkzaam zijn in een niet bestuurlijke functie, zoals de voorzieningenrechter het heeft geformuleerd.
5.11
Voor de twee ambtenaren die [appellant] in de publicatie heeft genoemd, is dreiging van nieuwe openlijke vermeldingen reëel gebleken; [appellant] schroomt niet om hun persoonsgegevens te (laten) publiceren. Het staat ook niet (of nauwelijks) ter discussie dat een verbod om hun persoonsgegevens (weer) openbaar te maken, behoudens met hun toestemming, gerechtvaardigd is. Het eerste deel van het door de voorzieningenrechter onder 5.2 geformuleerde verbod, laat het hof reeds daarom onverkort in stand.
5.12
Ter zake van het tweede deel van het onder 5.2 geformuleerde verbod, heeft de Staat ter zitting laten weten dat dat ruimer is dan nodig. Daarom leest de Staat het in de context van rechtsoverweging 4.9 uit het vonnis, zodanig dat het ziet op de medewerkers
van de belastingdienstin een niet bestuurlijke functie. Van een reële dreiging voor
alleambtenaren bij de Staat is (nog) geen sprake. Het hof zal het gegeven verbod daarom in zoverre vernietigen en zelf een nieuw verbod formuleren waarin expliciet staat dat het (onder meer) ziet op de medewerkers
van de belastingdienst. Dat het verbod, gelet op het belang van [appellant] , alleen hoeft te zien op mensen in een niet bestuurlijke functie, is niet in geschil.
5.13
Het hof oordeelt, met inachtneming van het in 5.12 overwogene, dat het noodzakelijk is om een ruimer verbod op te leggen dan wat [appellant] bepleit (namelijk een verbod voor publicatie over alleen de twee ambtenaren voor zover betrekking hebbend op de kwesties rond de sluiting van [de camping] ), om twee redenen.
Ten eerste betreffen de gebeurtenissen die maken dat [appellant] zich wil (en mag) uiten, niet alleen de twee eerder genoemde ambtenaren van de belastingdienst. Het artikel en het latere interview met vermeldingen van persoonsgegevens zagen op overheidsdiensten waar ook andere ambtenaren dan de twee genoemden werken. Tijdens de getuigenverhoren en in (verdere) gerechtelijke procedures kunnen ook anderen worden opgeroepen. Niets wijst er op dat [appellant] de rechten van deze anderen niet eveneens ernstig zal gaan schenden zodra hij zelf daar een aanleiding voor vindt.
Ten tweede zien de gebeurtenissen die maken dat [appellant] zich wil (en mag) uiten, niet alleen op kwesties uit het verleden rond de sluiting van [de camping] . De publicatie van het artikel met persoonsgegevens is gedaan naar aanleiding van de latere getuigenverhoren. Daarna vond publicatie van de persoonsgegevens plaats in het kader van een vonnis tegen [appellant] . Wanneer een verbod onder dwangsom alleen zou zien op de kwesties rond de sluiting van [de camping] , zal [appellant] de persoonsgegevens kunnen blijven (laten) publiceren.
5.14
Het hof overweegt, gelet op het voorgaande, dat de dreiging in feite reëel is voor de medewerkers van de belastingdienst zonder bestuurlijke functie en voor andere medewerkers van de Staat zonder bestuurlijke functie die betrokken waren of nog zijn bij (alle) gebeurtenissen rond [de camping] en/of bij de gerechtelijke procedures daarover.
Er is onvoldoende gesteld om voor alle andere ambtenaren van de Staat, die niet betrokken waren of zijn bij [de camping] en de gerechtelijke procedures daarover, een dreiging aan te nemen die op dit moment voldoende reëel is om een publicatieverbod te rechtvaardigen. In zoverre treft de tweede grief van [appellant] doel.
Dwangsommen en conclusie
5.15
[appellant] heeft aangevoerd dat hij aan de gegeven bevelen heeft voldaan, zodat er geen dwangsommen verbeurd zijn. De Staat heeft aangevoerd dat dat niet zo is: behalve dat er nog persoonsgegevens op de website zijn blijven staan, is Google volgens de Staat niet gevraagd om, onder gelijktijdige toezending van het betreffende verzoek aan de advocaat van de Staat, de verwijzingen naar het artikel te verwijderen uit de zoekresultaten en het cachegeheugen. De Staat heeft ter zitting aangegeven dat niet het incasseren van verbeurde dwangsommen prioriteit heeft, maar de bescherming van zijn medewerkers. Het hof zal daarom de opgelegde dwangsomveroordeling vernietigen en bepalen dat [appellant] de dwangsommen niet eerder kan verbeuren dan vanaf 24 uur na de betekening van dit arrest. [appellant] heeft daarmee (opnieuw) de gelegenheid om de veroordelingen na te leven, voor zover hij dat niet al gedaan heeft en doet.
5.16
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellant] gedeeltelijk slaagt. Het hof zal het vonnis bekrachtigen voor zover de bevelen onder 5.1, 5.2 eerste deel en 5.3 zijn gegeven en het hof zal het vonnis vernietigen voor zover het verbod onder 5.2 tweede deel is gegeven en voor zover een dwangsomveroordeling is opgelegd waarmee dwangsommen vóór dit arrest konden worden verbeurd. Het hof zal het verbod uitspreken zoals hierna vermeld en een dwangsomveroordeling opleggen die pas na dit arrest financiële gevolgen kan krijgen.
Proceskosten in eerste aanleg (grief 3) en in hoger beroep
5.17
[appellant] heeft te gelden als de overwegend in het ongelijk gestelde partij bij de voorzieningenrechter in de rechtbank. Hij moet daarom de proceskosten van de eerste aanleg dragen en in zoverre zal het hof het vonnis bekrachtigen. De proceskosten in hoger beroep zal het hof compenseren, aldus dat ieder de eigen kosten draagt, omdat beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld.

6.Beslissing

Het hof:
vernietigt
gedeeltelijkhet bestreden vonnis van 9 juni 2021,
namelijk uitsluitend voor zover daarin:
  • – onder 5.2 (tweede deel) – een verbod aan [appellant] is opgelegd om op de website [website] , op een andere website of op sociale media publicaties te (laten) plaatsen waarin namen, foto’s of andere persoonsgegevens van andere medewerkers van de Staat zonder bestuurlijke functie terugkomen, tenzij deze personen daarvoor expliciet toestemming hebben gegeven
  • – onder 5.4 – [appellant] is veroordeeld tot betaling aan de Staat van een dwangsom van € 500,- per overtreding voor iedere dag dat hij een of meer van de veroordelingen niet, niet volledig en/of niet tijdig nakomt met een maximum van € 25.000,-
en
in zoverreopnieuw rechtdoende:
5.2
verbiedt [appellant] om op de website [website] , op een andere website of op
social mediapublicaties te (laten) plaatsen waarin namen, foto’s of andere persoonsgegevens terugkomen van andere medewerkers van de belastingdienst zonder bestuurlijke functie en/of van andere medewerkers van de Staat zonder bestuurlijke functie die betrokken waren en/of zijn bij gebeurtenissen rond [de camping] en/of bij gerechtelijke procedures die daarmee samenhangen, tenzij deze personen daarvoor expliciet toestemming hebben gegeven;
5.4
veroordeelt [appellant] tot betaling aan de Staat van een dwangsom van € 500,- per overtreding voor iedere dag vanaf 24 uur na de betekening van dit arrest (een dagdeel daaronder begrepen) dat hij een of meer van de door de voorzieningenrechter of dit hof onder 5.1, 5.2 en/of 5.3 gegeven veroordelingen niet, niet volledig en/of niet tijdig nakomt, met een maximum van € 25.000,-;
- bekrachtigt het vonnis voor het overige;
- compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt van het geding in hoger beroep;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. G. Dulek-Schermers, A.E.A.M. van Waesberghe en R.S. Le Poole en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2022 in aanwezigheid van de griffier.