Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Zaaknummer rechtbank : C/09/610250 / KG ZA 21-342
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 5 juli 2022, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 9 juni 2021;
- de memorie van grieven van [appellant] ;
- de memorie van antwoord van de Staat, met bijlagen t/m productie 12;
- de akte van de Staat met productie 13;
- de akte van [appellant] met productie 14;
- de antwoordakte van de Staat met een tweede productie 13.
3.Feitelijke achtergrond
komen aan alle kanten de bedreigingen van de landsadvocaat mr. Jordi Bierens binnen. Schijnbaar werkt naming and shaming!”
4.Procedure bij de rechtbank en het hoger beroep
- de namen van de ambtenaren, inclusief hun initialen of andere (herleidbare) varianten daarop,
- de foto’s van de ambtenaren,
- verwijzingen en hyperlinks naar
- de suggestie dat de ambtenaren ‘heimelijke, malafide’ praktijken zouden hebben verricht;
social mediapublicaties te (laten) plaatsen waarin de namen, foto’s, beschuldigingen of andere informatie van de ambtenaren (al dan niet in verkapte vorm) terugkomen en/of waarin namen, foto’s of andere persoonsgegevens van andere medewerkers van de Staat zonder bestuurlijke functie terugkomen, tenzij deze personen daarvoor expliciet toestemming hebben gegeven;
5.Beoordeling in hoger beroep
ofom die door een derde (zoals de beheerder, wanneer die een ander is dan [appellant] ) te laten verwijderen en verwijderd te laten houden. Immers, na het bevel aan [appellant] met het bestreden vonnis zijn bepaalde berichten (namen van de ambtenaren en de verwijzingen naar hun LinkedIn-profielen) daadwerkelijk van de website verwijderd. Bovendien stond [appellant] , na het formuleren van zijn betoog dat hij geen beheerder is, op de perspagina van de website nog wel als aanspreekpunt genoemd. Hiermee is voldoende aannemelijk geworden, dat als de huidige beheerder een ander is dan [appellant] , die huidige beheerder een verzoek van [appellant] om persoonsgegevens te verwijderen zal inwilligen als [appellant] daarom vraagt, te meer als het de door [appellant] destijds zelf verstrekte persoonsgegevens of het vonnis tegen [appellant] betreft. Mocht het toch zo zijn dat een derde (een andere beheerder dan [appellant] of de host) de niet-nakoming van het bevel veroorzaakt, dan zal [appellant] zich daarop kunnen beroepen in een executiegeschil.
social media-kanalen en de suggestie van malafide praktijken door deze ambtenaren te (doen) verwijderen en verwijderd te (doen) houden en hij heeft ook terecht het bevel aan [appellant] gericht om een verzoek bij de internetzoekmachine Google in te (doen) dienen om het artikel en alle verwijzingen te (doen) verwijderen uit de zoekresultaten en uit het cachegeheugen (de bevelen I en III, zoals beslist onder 5.1 en 5.3). Het hof zal het vonnis in zoverre bekrachtigen.
social mediazonder toestemming publicaties te (laten) plaatsen waarin de namen, foto’s, beschuldigingen of andere informatie van of over de ambtenaren terugkomen of waarin persoonsgegevens van andere medewerkers van de Staat zonder bestuurlijke functie staan. [appellant] grieft hiertegen omdat het tweede deel van dit verbod (over persoonsgegevens van andere medewerkers van de Staat) zijns inziens neerkomt op “een complete digitale zwijgplicht”, een algeheel verbod om ook maar iets over ambtenaren te publiceren. Een dergelijk verbod acht hij te verstrekkend. De rechter had zijns inziens kunnen en moeten volstaan met een beperkter verbod van publicaties en foto’s en persoonsgegevens over (alleen) de betreffende twee ambtenaren voor zover deze betrekking hebben op kwesties betreffende de sluiting van [de camping] . De Staat heeft dit gemotiveerd bestreden.
vragen(verzoeken) om de persoonsgegevens te verwijderen en verwijderd te houden, reageert [appellant] niet of onvoldoende. Naar aanleiding van het eerste verzoek van de Staat in november 2020 heeft [appellant] weliswaar de achternamen van de twee ambtenaren gedeeltelijk verwijderd, maar in plaats daarvan links naar hun LinkedIn-profielen geplaatst (of laten plaatsen) en ook de foto’s er bij laten staan. Na een tweede verzoek zijn de foto’s verwijderd, maar bleven de links naar de LinkedIn-profielen staan. De suggestie dat de twee ambtenaren geheime malafide praktijken verrichten, bleef ook staan. Naar aanleiding van de verzoeken verzond [appellant] zelfs nieuwe (twitter)berichten met de namen (en andere persoonsgegevens) van de ambtenaren en na het vonnis van de voorzieningenrechter zijn de namen in andere vorm opnieuw op de website geplaatst, namelijk door openbaarmaking van de ongeanonimiseerde tekst van het vonnis. Kortom, alleen gemotiveerd vragen om geen persoonsgegevens meer openbaar te maken, is vooralsnog voor [appellant] niet genoeg.
naming en shaming” is voor de mensen die het betreft (en hun gezinsleden). Als hij dit wel inziet, blijkt dat nergens uit, in elk geval niet voldoende duidelijk. Dat [appellant] de naam en foto van een officier van justitie niet zou hebben gepubliceerd, terwijl hij dat wel van plan leek, is daarvoor niet genoeg. Dit was namelijk gevolgd op een gesprek waarin [appellant] zich nog enthousiast toonde om met openbaarmaking van de persoonsgegevens grote schade aan het privéleven van die persoon te veroorzaken. Daarnaast zijn de namen van de twee ambtenaren wèl opnieuw gepubliceerd, namelijk via het vonnis tegen [appellant] . Kennelijk heeft [appellant] het vonnis ongeanonimiseerd aan anderen verstrekt.
allemedewerkers van de Staat die werkzaam zijn in een niet bestuurlijke functie, zoals de voorzieningenrechter het heeft geformuleerd.
van de belastingdienstin een niet bestuurlijke functie. Van een reële dreiging voor
alleambtenaren bij de Staat is (nog) geen sprake. Het hof zal het gegeven verbod daarom in zoverre vernietigen en zelf een nieuw verbod formuleren waarin expliciet staat dat het (onder meer) ziet op de medewerkers
van de belastingdienst. Dat het verbod, gelet op het belang van [appellant] , alleen hoeft te zien op mensen in een niet bestuurlijke functie, is niet in geschil.
Ten eerste betreffen de gebeurtenissen die maken dat [appellant] zich wil (en mag) uiten, niet alleen de twee eerder genoemde ambtenaren van de belastingdienst. Het artikel en het latere interview met vermeldingen van persoonsgegevens zagen op overheidsdiensten waar ook andere ambtenaren dan de twee genoemden werken. Tijdens de getuigenverhoren en in (verdere) gerechtelijke procedures kunnen ook anderen worden opgeroepen. Niets wijst er op dat [appellant] de rechten van deze anderen niet eveneens ernstig zal gaan schenden zodra hij zelf daar een aanleiding voor vindt.
Ten tweede zien de gebeurtenissen die maken dat [appellant] zich wil (en mag) uiten, niet alleen op kwesties uit het verleden rond de sluiting van [de camping] . De publicatie van het artikel met persoonsgegevens is gedaan naar aanleiding van de latere getuigenverhoren. Daarna vond publicatie van de persoonsgegevens plaats in het kader van een vonnis tegen [appellant] . Wanneer een verbod onder dwangsom alleen zou zien op de kwesties rond de sluiting van [de camping] , zal [appellant] de persoonsgegevens kunnen blijven (laten) publiceren.
Er is onvoldoende gesteld om voor alle andere ambtenaren van de Staat, die niet betrokken waren of zijn bij [de camping] en de gerechtelijke procedures daarover, een dreiging aan te nemen die op dit moment voldoende reëel is om een publicatieverbod te rechtvaardigen. In zoverre treft de tweede grief van [appellant] doel.
6.Beslissing
gedeeltelijkhet bestreden vonnis van 9 juni 2021,
namelijk uitsluitend voor zover daarin:
- – onder 5.2 (tweede deel) – een verbod aan [appellant] is opgelegd om op de website [website] , op een andere website of op sociale media publicaties te (laten) plaatsen waarin namen, foto’s of andere persoonsgegevens van andere medewerkers van de Staat zonder bestuurlijke functie terugkomen, tenzij deze personen daarvoor expliciet toestemming hebben gegeven
- – onder 5.4 – [appellant] is veroordeeld tot betaling aan de Staat van een dwangsom van € 500,- per overtreding voor iedere dag dat hij een of meer van de veroordelingen niet, niet volledig en/of niet tijdig nakomt met een maximum van € 25.000,-
in zoverreopnieuw rechtdoende:
social mediapublicaties te (laten) plaatsen waarin namen, foto’s of andere persoonsgegevens terugkomen van andere medewerkers van de belastingdienst zonder bestuurlijke functie en/of van andere medewerkers van de Staat zonder bestuurlijke functie die betrokken waren en/of zijn bij gebeurtenissen rond [de camping] en/of bij gerechtelijke procedures die daarmee samenhangen, tenzij deze personen daarvoor expliciet toestemming hebben gegeven;