Rolnummer: 22-003570-21
Parketnummer: 10-326470-21
Datum uitspraak: 11 februari 2022
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 8 december 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
thans gedetineerd in [PI].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaren. Voorts is een vrijheidsbeperkende
maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (gebiedsverbod) opgelegd en is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 19 november 2021, te Rotterdam, openlijk, te weten op/aan de Coolsingel, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen (een) perso(o)nen en/of (een) goederen, te weten ME-bussen en/of politievoertuigen en/of de verbalisanten van de Politie Eenheid Rotterdam die in voornoemde voertuigen zaten, door (meermalen) met een (stoep)tegel en/of een steen, althans een hard voorwerp, op/tegen/in de richting van voornoemde ME-bussen en/of politievoertuigen en/of voornoemde inzittenden van deze voertuigen te gooien.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens de invulling van de omvang van het gebied van de vrijheidsbeperkende maatregel, waarvan de advocaat- generaal een straal van 500 meter voldoende vindt, en behoudens het dadelijk uitvoerbaar verklaren van deze maatregel. Hiervoor ziet de advocaat-generaal te weinig aanleiding.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt, nu het hof tot een andere strafmodaliteit komt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op
of omstreeks19 november 2021, te Rotterdam, openlijk, te weten op/aan de Coolsingel,
in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
(een)perso
(o)nen en
/of (een)goederen, te weten ME-bussen en
/ofpolitievoertuigen en
/ofde verbalisanten van de Politie Eenheid Rotterdam die in voornoemde voertuigen zaten, door
(meermalen
)met een (stoep)tegel en/of een steen,
althans een hard voorwerp,op/tegen/in de richting van voornoemde ME-bussen en
/ofpolitievoertuigen en
/ofvoornoemde inzittenden van deze voertuigen te gooien.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Op 19 november 2021 vond op de Coolsingel te Rotterdam ter hoogte van de Koopgoot een demonstratie plaats tegen het beleid dat de overheid voert ter bestrijding van het coronavirus COVID-19, meer specifiek tegen de aanstaande 2G-maatregel die eerder door het kabinet werd aangekondigd. Deze demonstratie is uitgelopen op grootschalige en zeer gewelddadige rellen in het centrum van Rotterdam.
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting komt het volgende naar voren.
Omstreeks 19:15 uur verzamelden zich rond de Coolsingel demonstranten en was de politie zichtbaar aanwezig. De politie heeft in eerste instantie geprobeerd met de demonstranten contact te zoeken, maar dat is niet gelukt. Rond 19:30 uur bestond de groep demonstranten uit circa 150 personen, voornamelijk mannen, die over het algemeen geheel in het zwart gekleed waren en capuchons, handschoenen, rugzakken en gezichtsbedekking droegen. Ook droegen enkele demonstranten kleding gerelateerd aan Feyenoord en scandeerden zij diverse leuzen. De sfeer van de demonstratie werd volgens de politie steeds grimmiger, voornamelijk toen de demonstranten omstreeks 20:00 uur zeer zwaar knalvuurwerk en vuurpijlen in de lucht en ook horizontaal afstaken. De groep demonstranten groeide op een gegeven moment van circa 150 tot 1000 personen en op meerdere plaatsen op de Coolsingel werd brand gesticht. Voertuigen van de politie, met daarin zittende politieagenten, werden bekogeld met stenen. Ook werden voertuigen in brand gestoken en ruiten ingeslagen. De ME is ter plaatse gekomen, waarna deze op dezelfde wijze werd belaagd. Agenten zijn geslagen, geschopt en bekogeld met onder meer stenen, glas, fietsen en vuurwerk. Vanwege de gevaarzetting en het geweld richting de politie was de politie genoodzaakt zich terug te trekken, waarna de menigte joelend achter hen aanrende. Vanwege de enorme dreiging heeft de politie zich op enig moment genoodzaakt gevoeld om waarschuwingsschoten te lossen en toen dat ook niet hielp zelfs gericht te schieten.
Het staat buiten kijf dat tegen ter plaatse aanwezige ME’ers en politieagenten, alsmede tegen politievoertuigen en straatmeubilair zeer buitensporig geweld is uitgeoefend. Dergelijk handelen gaat alle perken van wat toelaatbaar is ver te buiten en heeft in geen enkel opzicht iets te doen met het recht op demonstratie. Het is niet anders te duiden dan als zeer gewelddadige relschopperij.
Betrokken politieagenten hebben het gebezigde buitensporige geweld als zeer bedreigend ervaren. Zij zagen zich, bij het uitoefenen van hun publieke taak tot handhaving van de openbare orde, geconfronteerd met een grote opgefokte mensenmassa en zijn ernstig in het nauw gedreven. Dat zij zich genoodzaakt voelden met hun vuurwapen gericht te schieten getuigt hiervan. Dergelijke beangstigende ervaringen laten ook bij politiemensen en hun familieleden hun sporen na. Uit een van de zich in het dossier bevindende processen-verbaal van een politieagent komt naar voren dat hij in de twintig jaar die hij bij de politie werkt, nog nooit zo veel agressie en geweld tegen de politie heeft meegemaakt. Ook de maatschappelijke verontwaardiging over deze avond is zeer groot.
De verdachte heeft ter zitting bevestigd dat hij op de camerabeelden van Cameratoezicht Rotterdam is te zien met een grote vlag van de stad Rotterdam om zijn schouders gedrapeerd. Blijkens deze camerabeelden en zijn bekennende verklaring heeft de verdachte een actieve bijdrage geleverd aan het tegen de politie gerichte geweld. Tijdens de ongeregeldheden heeft hij immers op de Coolsingel meerdere keren stenen gegooid tegen en in de richting van ME-bussen en politievoertuigen en daarmee heeft hij ook geweld gepleegd jegens de politieagenten die in deze voertuigen zaten. Door zijn handelen heeft hij actief bijgedragen aan het enorme geweld gericht tegen de ME’ers, andere politieagenten en hun voertuigen en de daarmee gepaard gaande uitzonderlijke grove verstoring van de openbare orde.
Op grond van de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) wordt als uitgangspunt voor openlijke geweldpleging tegen personen een taakstraf voor de duur van 120 uren gehanteerd, welk uitgangspunt bij geweld tegen de politie kan worden verdubbeld. Een forse, maximale, taakstraf is bij een dergelijke situatie dan ook in beginsel passend. Het hof is echter van oordeel dat een taakstraf gelet op de hiervoor geschetste, uitzonderlijke, omstandigheden geen recht doet aan de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit.
De hiervoor omschreven situatie is naar het oordeel van het hof dusdanig dat alleen een gevangenisstraf een passende en geboden straf is. Het hof acht het voorts vanuit het oogpunt van (speciale en generale) preventie van belang dat met de opgelegde straf een krachtig signaal wordt gegeven dat het op deze wijze uiten van onvrede volstrekt ontoelaatbaar is. Gelet hierop en gelet op het aandeel van de verdachte in de gewelddadige rellen, is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden in beginsel op zijn plaats is.
Het hof ziet wel – onder meer vanwege de door de verdachte en zijn raadsvrouw naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden ter zitting in hoger beroep – aanleiding om de op te leggen gevangenisstraf in een gedeeltelijke voorwaardelijke vorm op te leggen. Daarbij komt ook dat verdachte - in tegenstelling tot andere relschoppers die avond - niet heeft geprobeerd zichzelf onherkenbaar te maken door in het zwart gekleed te gaan en door zijn gezicht te bedekken, maar was hij juist volledig herkenbaar doordat hij met een grote groen-witte Rotterdamse vlag om zich heen liep. De verdachte heeft hierover ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij niet de intentie had om te gaan rellen, maar juist kwam om te demonstreren en op zoek was naar saamhorigheid. Ook heeft hij zichzelf gemeld bij het politiebureau en bij zijn eerste politieverhoor een bekennende verklaring afgelegd. Hij heeft ter zitting inzicht getoond in het verwerpelijke van zijn handelen en spijt betuigd.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
10 januari 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder – zij het al langere tijd geleden - onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van andersoortige strafbare feiten.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Daarnaast is het hof, met de advocaat-generaal, van oordeel dat het noodzakelijk is om aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, inhoudende een verbod om zich gedurende een periode van één jaar op te houden in het centrum van Rotterdam in een straal van 500 meter vanaf de Coolsingel.
Het gebiedsverbod betreft weliswaar het hart van de stad Rotterdam, maar dit is tevens de locatie waar toekomstige demonstraties kunnen plaatsvinden. Het gebiedsverbod wordt opgelegd om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw op een vergelijkbare wijze zijn onvrede over het overheidsbeleid te uiten en dient eveneens als signaal naar de maatschappij dat een dergelijke maatregel kan worden opgelegd indien men zich op dergelijke wijze misdraagt. Het hof acht het niet noodzakelijk deze maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Afwegend enerzijds het belang van verdachte zich vrijelijk te kunnen bewegen op de openbare weg tegenover anderzijds het maatschappelijk belang rellen tijdens een demonstratie tegen het overheidsbeleid te voorkomen, weegt dat laatste belang naar het oordeel van het hof zwaarder dan het belang van de verdachte. Het hof is van oordeel dat deze maatregel, gelet op de beperkte straal van 500 meter vanaf de Coolsingel, geen onevenredige inperking van de vrijheid van de verdachte oplevert.
Vordering tot schadevergoeding Politie Eenheid Rotterdam
In het onderhavige strafproces heeft Politie Eenheid Rotterdam zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte bewezenverklaarde tenlastegelegde tot een bedrag van
€ 9.714,47.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 1.000,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist, maar wel is verzocht de vordering te matigen tot € 500,- vanwege zijn financiële situatie.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij voldoende gemotiveerd aangetoond dat materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde. Het hof zal zijn schattingsbevoegdheid gebruiken en de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening nu het naar alle waarschijnlijkheid niet alleen verdachte is geweest die de schade heeft veroorzaakt, maar deze nu wel geheel op hem wordt verhaald, omdat hij herkend en vervolgd is.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer Politie Eenheid Rotterdam
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 500,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer Politie Eenheid Rotterdam.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidinhoudende dat de veroordeelde voor de duur van één jaar zich niet zal ophouden in het centrum van Rotterdam in een straal van 500 meter vanaf de Coolsingel te Rotterdam.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan.
De duur van deze
vervangende hechtenisbedraagt
één weekvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een
totale duur van ten hoogste zes maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Wijst toede vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Politie Eenheid Rotterdam ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij
voor het overige niet-ontvankelijkin de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte
de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Politie Eenheid Rotterdam, ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag
te betalenvan € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzelingop ten hoogste
10 (tien) dagen.Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de
wettelijke rentevoor de materiële schade op
19 november 2021.