ECLI:NL:GHDHA:2022:1460

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
2200361821
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling in strafzaak met betrekking tot vuurwapengebruik en bedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 26 november 2021. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaren voor de onder 3 primair impliciet subsidiair, 4, 5, 6, 7 en 8 tenlastegelegde feiten. Het hoger beroep was aanvankelijk onbeperkt ingesteld, maar werd later beperkt tot de beslissingen omtrent het onder 3 tenlastegelegde. Het hof heeft vastgesteld dat het niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte met een echt vuurwapen heeft geschoten. De verdachte had de aangever bedreigd, maar het hof kon niet vaststellen dat er daadwerkelijk met een vuurwapen was geschoten. De verdachte werd vrijgesproken van het onder 3 primair en subsidiair tenlastegelegde. Voor de feiten onder 4, 5, 6, 7 en 8 werd de gevangenisstraf vastgesteld op 2 jaren, met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte voor het onder 3 tenlastegelegde werd vrijgesproken. Het hof heeft ook de verbeurdverklaring van bepaalde inbeslaggenomen voorwerpen bevolen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003618-21
Parketnummer: 09-857170-20
Datum uitspraak: 9 augustus 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 26 november 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ten tijde van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep gedetineerd in [detentieadres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 en 2 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 3 primair impliciet subsidiair, 4, 5, 6, 7 en 8 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek van voorarrest. Voorts zijn beslissingen genomen omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen en de vordering van de benadeelde partij, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is aanvankelijk onbeperkt ingesteld. Blijkens de akte intrekking rechtsmiddel van 6 mei 2022, welke voor aanvang van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep is opgemaakt, is het hoger beroep vervolgens beperkt tot de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissingen ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde.
Het voorgaande brengt mee, dat het hof - nu in eerste aanleg ter zake van de onder 3 primair impliciet subsidiair, 4, 5, 6, 7 en 8 tenlastegelegde feiten één hoofdstraf is uitgesproken - op grond van artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering alsnog een hoofdstraf voor het in eerste aanleg onder 4, 5, 6, 7 en 8 bewezenverklaarde zal bepalen.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van het hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - tenlastegelegd dat:
3.
hij op of omstreeks 4 september 2019 te Zoetermeer, tezamen en in vereniging althans alleen, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade een persoon genaamd
[slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk, al dan niet na rustig overleg en kalm beraad, met een vuurwapen een (aantal) kogel(s) heeft afgevuurd op of in de richting van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 04 september 2019 te Zoetermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk dreigend met een vuurwapen een (aantal) kogel(s) afgevuurd op of in de richting van die [slachtoffer].
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd met uitzondering van de aan de verdachte opgelegde straf en dat de verdachte ter zake van het onder 3 primair, 4, 5, 6, 7 en 8 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaren met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Integrale vrijspraak
Ten aanzien van het onder feit 3 primair tenlastegelegde
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte met een vuurwapen een aantal kogels heeft afgevuurd op of in de richting van de aangever.
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte met een echt vuurwapen kogels heeft afgevuurd.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte en de aangever waren in september 2019 betrokken bij een of meerdere oplichtingen. Aangever was de verdachte een geldbedrag schuldig. Kort voor 4 september 2019 had hij geprobeerd dit geld aan de verdachte over te maken, maar dat was niet gelukt. Volgens de verdachte had de aangever vervolgens niet snel genoeg alsnog betaald en bovendien een beledigende opmerking tegen hem gemaakt. De verdachte besloot de aangever op te halen zodat deze alsnog geld kon pinnen en hem zou betalen. Ook wilde de verdachte de aangever een lesje leren. Daartoe heeft hij de aangever op 4 september 2019 opgehaald samen met het neefje van de aangever, [getuige], en medeverdachte [medeverdachte]. [medeverdachte] bestuurde de auto, [getuige] zat op de passagiersstoel. De verdachte zat achter [getuige] en de aangever zat achter [medeverdachte]. De medeverdachte [medeverdachte] reed naar een pinautomaat waar de aangever het verschuldigde bedrag pinde en aan de verdachte overhandigde. Nadat iedereen weer was ingestapt reed [medeverdachte] naar de parkeerplaats van de golfbaan te Zoetermeer. Daar aangekomen liet de verdachte op de achterbank een wapen zien aan de aangever. Vervolgens ontstond er een worsteling tussen de medeverdachte en de aangever. Ook de verdachte, die het betreffende wapen nog in zijn hand had, gaf de aangever een klap. Terwijl de aangever met de medeverdachte aan het worstelen was, loste de verdachte op korte afstand een schot in de richting van de vechtenden. Een tweede schot volgde kort voordat de aangever kans zag weg te rennen naar het clubgebouw van de golfbaan. Vanuit dit clubgebouw werd de politie gebeld en heeft de aangever telefonisch contact gehad met de meldkamer.
In het telefoongesprek dat de aangever met de meldkamer van de politie had antwoordde hij desgevraagd meerdere malen dat hij niet geraakt was, maar wel gevallen was en een wond had. Ook toen hij later die avond aangifte deed, heeft hij verklaard dat de verdachte hem beide keren had gemist toen hij schoot. Enkele dagen later, toen de aangever nogmaals werd gehoord, heeft hij aan de politie verklaard dat hij toch een schampschot aan zijn rechterheup had opgelopen.
Het hof kan niet vaststellen dat de wond die de aangever aan de rechterheup had daadwerkelijk een schotwond betreft. De door de aangever bij zijn vordering tot schadevergoeding verstrekte medische informatie van zijn huisarts geeft hierover geen duidelijkheid omdat in de verklaring alleen de mededeling daarover van de aangever is vermeld en niet blijkt van bevindingen van de huisarts zelf met betrekking tot de wond.
Ofschoon de plaats delict direct na de melding door de politie werd afgezet en onderzocht, zijn geen kogels of hulzen aangetroffen.
Op de terechtzitting van 15 juli 2022 en de terechtzitting van 26 juli 2022 heeft de verdachte – kort samengevat – verklaard dat hij de aangever op de parkeerplaats bij de golfbaan te Zoetermeer heeft bedreigd met een neppistool en daarbij met dat neppistool ook twee keer vanaf een korte afstand heeft geschoten in de richting van de aangever en de medeverdachte. Het neppistool had twee keer een knal gegeven, maar er waren geen kogels uit gekomen. Voorts heeft hij erkend dat er door hemzelf en medeverdachte [medeverdachte] geweld is gebruikt tegen de aangever. Hij heeft medeverdachte [medeverdachte] voorafgaand aan het feit verteld dat hij de aangever een paar klappen zou geven, maar daarbij niet gezegd dat hij een wapen had.
Niet ter discussie staat dat de verdachte op korte afstand in de richting van de aangever én van zijn vriend en medeverdachte, die met elkaar in worsteling waren, heeft gericht en geschoten. Indien hij op dat moment met een echt wapen zou hebben geschoten, dan zou hij de aanmerkelijke kans hebben willen aanvaarden dat ook de medeverdachte zou worden geraakt. Het dossier biedt geen aanknopingspunten die tot deze conclusie leiden. Gelet op het voorgaande en de overige bewijsmiddelen, allen in hun onderlinge samenhang bezien, kan het hof niet vaststellen dat de verdachte een echt vuurwapen in handen heeft gehad en daarmee een aantal kogels heeft afgevuurd op of in de richting van de aangever. Het hof is daarom van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte het onder 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde
Subsidiair is tenlastegelegd dat de verdachte de aangever heeft bedreigd door “met een vuurwapen een (aantal) kogel(s) [af te vuren] op of in de richting van die [aangever]”. Gelet op het voorgaande kan het hof ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde evenmin vaststellen dat de verdachte heeft gedreigd door met een vuurwapen een aantal kogels af te vuren op of in de richting van de aangever. De tenlastelegging zo interpreteren dat als strafrechtelijk verwijt bedoeld is ten laste te leggen dat de verdachte met een neppistool heeft gedreigd zou betekenen dat het hof niet oordeelt op de grondslag van de tenlastelegging, die immers spreekt over het afvuren van kogels hetgeen met een neppistool niet mogelijk is. De verdachte behoort dan ook van het subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Strafbepaling ex artikel 423 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering
Nu in eerste aanleg ter zake van de onder 3 primair impliciet subsidiair, 4, 5, 6, 7 en 8 tenlastegelegde feiten één hoofdstraf is uitgesproken - zal het hof op grond van artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering een hoofdstraf voor het in eerste aanleg onder 4, 5, 6, 7 en 8 bewezenverklaarde bepalen.
Gelet op de aard en ernst van de door de rechtbank bewezen- en strafbaar verklaarde feiten onder 4, 5, 6, 7 en 8 en op de door de rechtbank gebezigde strafmotivering, die het hof overneemt, zal hof ten aanzien van die feiten de op te leggen gevangenisstraf bepalen op 2 jaren met aftrek van voorarrest.
De inbeslaggenomen voorwerpen
Evenals de rechtbank zal het hof de op de beslaglijst onder 4 tot en met 6 genummerde voorwerpen verbeurdverklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze voorwerpen aan de verdachte toebehoren en met behulp van deze voorwerpen de bewezenverklaarde feiten zijn begaan of voorbereid.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft het hof rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 3 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 5.572,67.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag € 5.572,67.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 5.222,67, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het onder 3 tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Gelet op het voorgaande dient de benadeelde partij te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen:
- 33, 33 a, 47, 57, 282, 326 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 3, 10, 11 van de Opiumwet en de daarbij behorende lijsten I en II;
- 26, 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt de door het hof opgelegde straf voor het onder 4, 5, 6, 7 en 8 bewezenverklaarde op:

een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde op de beslaglijst onder 4 tot en met 6 genummerde voorwerpen, te weten: telefoontoestel Apple iPhone IMEI 359406082652278, telefoon Samsung SM-A202F IMEI 358791100953076 en een telefoontoestel Apple iPhone.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door
mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans,
mr. O.M. Harms en mr. R. van der Hoeven,
in bijzijn van de griffier mr. T.A. van den Berg.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 9 augustus 2022.
mr. O.M. Harms en de griffier zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.