ECLI:NL:GHDHA:2022:1390
Gerechtshof Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Schorsing van voorlopige hechtenis en beoordeling van verzoek in hoger beroep
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 juli 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte, geboren in 2004 en thans gedetineerd in de Rijksinrichting voor Jongens De Hartelborgt te Spijkenisse. De rechtbank Den Haag had eerder, op 5 juli 2022, het verzoek om schorsing niet-ontvankelijk verklaard. De verdachte heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, dat door het hof is behandeld in raadkamer.
Tijdens de behandeling in raadkamer zijn de verdachte, zijn advocaat mr. T. Dreiling en de advocaat-generaal mr. F. Posthumus gehoord. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank en de relevante stukken met betrekking tot de voorlopige hechtenis van de verdachte bestudeerd. Het hof oordeelt dat de rechtbank ten onrechte het verzoek om schorsing niet-ontvankelijk heeft verklaard, aangezien artikel 80 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat een dergelijk verzoek te allen tijde kan worden ingediend.
Het hof heeft het verzoek om schorsing van de voorlopige hechtenis beoordeeld en geconcludeerd dat het belang van de strafvordering zwaarder weegt dan het belang van de verdachte bij schorsing. De ernst van de feiten en het feit dat de verdachte ten tijde van het tweede feit in een schorsing liep, zijn hierbij in overweging genomen. Het hof heeft daarom besloten om het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis af te wijzen en het hoger beroep te verwerpen.