Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Facebook Inc.,
Facebook Ireland Limited,
1.PVH Europe B.V.,
Tommy Hilfiger Licensing B.V.,
Tommy Hilfiger Europe B.V.,
Tommy Hilfiger Licensing LLC,
Tommy Hilfiger U.S.A. Inc,
1.De zaak in het kort
2.Het procesverloop
3.De feiten
4.Het geschil
5.De beoordeling van het hoger beroep
OK ads’ (waaronder een vacature van een uitzendbureau dat in opdracht van PVH c.s. zocht naar magazijnmedewerkers). PVH c.s. heeft erkend dat met die 377 advertenties geen inbreuk is gemaakt of onrechtmatig is gehandeld. Ten tweede is niet aannemelijk dat Facebook inhoudelijk beoordeelt of met de betreffende advertenties en accounts inbreuk wordt gemaakt alvorens die te verwijderen. Facebook heeft gesteld dat zij dat niet doet omdat zij voor verwijdering (anders dan voor het verstrekken van identificerende gegevens) voldoende vindt dat PVH c.s. verklaart dat de advertenties en accounts inbreuk maken. Uit het feit dat Facebook de door PVH c.s. gemelde advertenties en accounts heeft verwijderd, kan al daarom niet zonder meer worden afgeleid dat sprake is van inbreuken of anderszins onrechtmatig handelen. Daarbij weegt mee dat het hof ook rekening moet houden met de belangen van de adverteerders en accounthouders en dus niet volledig kan afgaan op de keuze van Facebook om stellingen van PVH c.s. niet te verifiëren alvorens informatie te verwijderen. Ten derde heeft Facebook onbetwist aangevoerd dat zij geen kennisgevingen heeft gestuurd aan de desbetreffende adverteerders en accounthouders. Gesteld noch gebleken is dat verzekerd is dat de adverteerders en accounthouders anderszins op de hoogte zijn van de verwijdering van hun advertenties en accounts en de wijze waarop zij daartegen bezwaar kunnen maken. In het licht daarvan kan uit de opmerking van PVH c.s. dat Facebook niet heeft gesteld dat de adverteerders bezwaar hebben gemaakt tegen de verwijdering van hun advertenties en accounts, niet worden afgeleid dat de adverteerders geen steekhoudend verweer hadden tegen de gestelde inbreuk.
nietgericht zijn op de Benelux, maar op andere landen zoals Kazachstan, Japan en Roemenië. PVH c.s. stelt alleen dat de gerichtheid van het advertentiesysteem van Facebook ‘geen sluitend systeem’ is omdat Facebook de locatie van een gebruiker niet met 100% accuratesse kan vaststellen. Dat mag zo zijn, maar ook de door PVH c.s. ingeschakelde deskundige Bos gaat ervan uit dat Facebook op basis van een combinatie van bronnen, zoals het IP adres van de gebruiker en informatie over het gebruik van het netwerk door de gebruiker, wel vrij goed kan inschatten waar een gebruiker woont. Gelet daarop is niet aannemelijk dat de advertenties toegankelijk zijn voor meer dan een verwaarloosbaar aantal gebruikers in de Benelux. De suggestie van PVH c.s. dat hiermee de rechterlijke bevoegdheid afhankelijk zou worden van een subjectieve intentie van een adverteerder is ongegrond. De bevoegdheid is niet afhankelijk van de subjectieve intentie van de adverteerder maar van de objectief vaststelbare toegankelijkheid en gerichtheid van de advertentie.