Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Zaaknummer rechtbank : 8366695 CV EXPL 20-7369
1.Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek,
2. Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor het Technisch Installatiebedrijf,
3. Stichting Sociaal Fonds Metaal en Techniek,
4. Stichting Private Aanvulling WW en WGA Metaal en Techniek,
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
3.Feitelijke achtergrond
“
(…)U bent vanaf 01-11-2012 verplicht om deel te nemen aan:- NV Schadeverzekering Metaal en Tech. Bedrijfstakken (…)- O & O voor het Technisch Installatiebedrijf (…)- Pensioenfonds Metaal en Techniek (…)- Sociaal Fonds Metaal en Techniek (…)Uw werknemers verrichten sinds 01-11-2012 in hoofdzaak de volgende werkzaamheden: Monteren, repareren e.d. van installaties voor centrale verwarming e.d. (…)”
4.Procedure bij de kantonrechter
5.Vorderingen in hoger beroep
Het is onjuist dat er behalve de twee aandeelhouders die niet onder de verplichtstelling vallen geen werknemers in dienst zijn (geweest) bij CGE. Uit de in hoger beroep overgelegde historische uittreksels uit het handelsregister volgt dat CGE, de vennootschap met handelsregisternummer 20086369, vanaf 1997 activiteiten heeft verricht op het gebied van airco-, verwarming- en luchttechniekinstallaties en dat zij van 1 oktober 2012 tot 19 december 2014 de statutaire naam Air Control Europe B.V. heeft gevoerd. Met ingang van 19 december 2014 is de statutaire naam gewijzigd in de huidige statutaire naam. Het gaat steeds om dezelfde vennootschap die vanaf 1 november 2012 bij de Fondsen is aangemeld en tot en met het eerste kwartaal van 2019 de verschuldigde bijdragen aan de Fondsen heeft betaald (vgl. rov. 3.2 en 3.3). Eveneens op 19 december 2014 is een nieuwe vennootschap opgericht met de statutaire naam Air Control Europort B.V., die in het handelsregister van de Kamer van Koophandel is ingeschreven onder nummer 62129570 en waarvan CGE de statutair bestuurder en enig aandeelhouder is (hierna: de nieuwe vennootschap). Uit gegevens die de Fondsen van CGE hebben ontvangen, waaronder loonstroken, volgt, in combinatie met de gegevens van het UWV, dat de werknemers van CGE per 1 juli 2018 naar de nieuwe vennootschap zijn overgegaan. Deze vennootschap is bij de Fondsen ingeschreven onder een nieuw werkgeversnummer. In eerste aanleg hebben de Fondsen in verband met het voorgaande de vorderingen die zien op de periode na 1 juli 2018 gecrediteerd. De verschuldigde premies tot 1 juli 2018 moeten door CGE worden voldaan. Omdat deze niet stipt zijn voldaan, is CGE rente en een boete, althans buitengerechtelijke incassokosten, verschuldigd, aldus steeds de Fondsen.
6.Beoordeling in hoger beroep
7.Beslissing
- veroordeelt GCE om aan Fonds 2 te betalen € 205,11 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 februari 2020 tot de voldoening;
- veroordeelt GCE om aan Fonds 3 te betalen € 38,74 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 februari 2020 tot de voldoening;
- veroordeelt GCE om aan Fonds 4 te betalen € 13,56 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 februari 2020 tot de voldoening;
- veroordeelt GCE in de proceskosten van de procedure in eerste aanleg, tot aan de dag van de uitspraak in eerste aanleg aan de zijde van de Fondsen vastgesteld op € 1.096,89 aan verschotten en € 996,- aan salaris gemachtigde;
- veroordeelt GCE in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Fondsen tot op heden begroot op € 2.209,81 aan verschotten en € 787,- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.