ECLI:NL:GHDHA:2022:1375

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2022
Publicatiedatum
25 juli 2022
Zaaknummer
200.313.364/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake spreekrecht benadeelde partij in strafzaak

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, betreft het een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellante] tegen de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid). De achtergrond van het geschil ligt in een eerdere zitting bij de politierechter in de rechtbank Maastricht op 21 juni 2022, waar [appellante] als benadeelde partij niet-ontvankelijk werd verklaard in haar schadevordering. Tijdens deze zitting werd het spreekrecht van [appellante] beperkt, wat leidde tot de vordering in kort geding. De voorzieningenrechter had de Staat opgedragen om tijdig hoger beroep in te stellen, maar het Openbaar Ministerie (OM) besloot het hoger beroep in te trekken. Dit leidde tot de huidige procedure, waarin [appellante] vorderingen heeft ingesteld om het OM te verbieden het hoger beroep in te trekken en om hen te verplichten een schriftuur met grieven in te dienen.

Het hof heeft het hoger beroep verworpen en geoordeeld dat de door [appellante] aangevoerde omstandigheden niet voldoende zijn om het vervolgingsmonopolie van het OM te doorbreken. Het hof benadrukte dat [appellante] als slachtoffer geen procespartij is in de strafzaak en dat de wetgever geen recht van hoger beroep aan benadeelde partijen heeft toegekend, behalve in specifieke gevallen. Het hof bekrachtigde het bestreden vonnis en veroordeelde [appellante] in de kosten van het hoger beroep, die binnen veertien dagen na de uitspraak betaald moeten worden, met wettelijke rente bij gebreke van betaling.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team handel
Zaaknummer hof : 200.313.364/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/632266 KG ZA 22-635
PROCES-VERBAAL [ ] VAN DE MONDELINGE UITSPRAAK,
[ ] op 21 juli 2022 .
Zitting hebben mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, G. Dulek-Schermers en
A. Dupain, leden,
bijgestaan door de griffier J.E. Bijl
in de zaak met bovenvermeld zaaknummer hof van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. S. Ikiz, kantoorhoudend in Maastricht,
tegen:
De Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid),
zetelend in Den Haag,
verweerder,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. M. Beekes, kantoorhoudend in Den Haag.
[ ]
Mondelinge uitspraak van 21 juli 2022:

1.Het geschil

1.1
Achtergrond betreft de behandeling op de zitting van de politierechter in de rechtbank Maastricht van 21 juni 2022. Op die zitting is een buurman van [appellante] overeenkomstig de vordering van de officier van justitie vrijgesproken van belediging en bedreiging van [appellante]. [appellante] is als benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar schadevordering.
1.2
Vaststaat (i) dat de politierechter ter zitting het spreekrecht van [appellante] in die zin heeft beperkt dat haar daartoe gemachtigde dochter niet over de bewijskant de strafzaak heeft mogen spreken (dit in strijd met artikel 51e lid 2 Sv.). Zij moest zich beperken tot de impact van de tenlastegelegde feiten op haar moeder.
Ook staat vast (ii) dat de politierechter een getuige vragen heeft gesteld zonder deze te beëdigen. Deze getuige gaf direct te kennen dat hij niets over de tenlastegelegde feiten wilde verklaren omdat hij naar zijn zeggen ‘niet tussen partijen in wil gaan staan’. Vervolgens heeft de getuige met toestemming van de officier van justitie, de raadsman van verdachte en de politierechter de zittingzaal verlaten. Mr. Ikiz heeft als raadsman namens de benadeelde partij ter zitting naar voren gebracht dat hij de positie van de getuige begrijpt maar dat wat de getuige tegen de politie heeft gezegd blijft staan en klopt.
1.3
De officier van justitie is niet van het vonnis van de politierechter in hoger beroep gegaan.
1.4
Bij vonnis in kort geding van 4 juli 2022 (kort geding I) heeft de voorzieningenrechter (met name om de korte appeltermijn te redden) de Staat geboden tijdig hoger beroep in te stellen. Daarbij heeft de voorzieningenrechter (in overweging 4.7) geoordeeld dat het openbaar ministerie (OM), desgewenst na verder overleg met [appellante], een nadere inhoudelijke afweging kan maken om te bezien of het hoger beroep gehandhaafd moet blijven.
1.5
Het OM heeft hierna tijdig hoger beroep ingesteld, maar heeft vervolgens besloten het appel alsnog in te trekken (en niet een schriftuur met grieven in te dienen). Hiertegen richt zich dit kort geding: kort geding II. Samengevat heeft [appellante] nu gevorderd (i) een verbod aan de Staat om het hoger beroep in te trekken en (ii) een gebod aan de Staat om per ommegaande een schriftuur met grieven in te dienen met als strekking dat sprake is van schending van het spreekrecht van [appellante] en dat het onderzoek ter terechtzitting nietig is omdat een getuige zonder beëdiging is gehoord. Dit heeft geleid tot het thans bestreden vonnis in kort geding II, waarbij de vorderingen zijn afgewezen. Dit vonnis is mondeling uitgesproken op 18 juli 2022 en in de middag van 20 juli 2022 schriftelijk verstrekt. Het hoger beroep vandaag richt zich hiertegen.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
[appellante] is, na verlening verlof turbospoedappel, bij dagvaarding van 20 juli 2022 in hoger beroep gekomen van het vonnis van 18 juli 2022.
2.2
In de dagvaarding stonden de grieven. De Staat heeft vandaag de memorie van antwoord genomen. Beide partijen hebben hun punten vandaag toegelicht, waarbij de Staat een pleitnota heeft overgelegd.

3.Motivering van de beslissing

3.1
Het hof verwerpt het hoger beroep.
3.2
Blijkens de memorie van grieven klaagt [appellante] met name over de miskenning van haar onbeperkte spreekrecht. Zij klaagt daarnaast over vormverzuimen bij het horen van de getuige. Zij vindt dat zij hierdoor als slachtoffer in de strafzaak geen eerlijk proces heeft gehad.
3.3
Het hof acht de door [appellante] genoemde omstandigheden niet van dien aard dat de civiele rechter gerechtigd zou zijn om het vervolgingsmonopolie van het OM te doorbreken. Het hof ziet geen grond om aan te nemen dat dit monopolie zo gebruikt wordt dat de Staat fundamentele rechten van [appellante] schendt door het hoger beroep in de strafzaak niet door te zetten. Het hof weegt hierbij mee dat het slachtoffer wel deelnemer áán maar geen procespartij is ín de strafzaak (zij kan niet worden veroordeeld). Het hof ziet geen grond om het slachtoffer in afwijking van de wet als procespartij aan te merken. Voorts heeft de wetgever er uitdrukkelijk voor gekozen om de benadeelde partij geen recht van hoger beroep toe te kennen (behoudens hoger beroep bij hele of gedeeltelijke afwijzing van de – civiele – vordering van de benadeelde partij, waarvan hier geen sprake is omdat er niet-ontvankelijkheid na vrijspraak was). De wetgever heeft het ook niet goed gevonden dat de benadeelde partij zelf getuigen aanbrengt (art. 334 lid 1 Sv) of aan getuigen vragen stelt over iets anders dan haar schadevergoedingsvordering (art. 334 lid 2 Sv). De benadeelde partij/het slachtoffer kan haar vordering wel in een civiele zaak voor een onafhankelijke rechter brengen en daar al haar standpunten naar voren brengen en getuigen (laten) horen en ondervragen (voor zover dat voor een eerlijke berechting nodig is). De Staat heeft [appellante] dus niet het recht op een eerlijk proces ontnomen.

4.Beslissing van het hof

4.1
Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis en
4.2
het hof veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot zover aan de zijde van de Staat begroot op € 783,-- aan griffierecht en € 2.228,-- aan salaris van de advocaat, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van de uitspraak moeten zijn betaald, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen tot aan de dag der algehele voldoening.
Deze mondelinge uitspraak is in het openbaar gedaan op 21 juli 2022 door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, G. Dulek-Schermers en A. Dupain, in aanwezigheid van de griffier J.E. Bijl.
WAARVAN IS OPGEMAAKT DIT PROCES-VERBAAL dat aan partijen is verzonden op 25 juli 2022.