ECLI:NL:GHDHA:2022:1323
Gerechtshof Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verzoek tot opheffing voorlopige hechtenis
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 juli 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de verdachte, die eerder in beroep was gekomen tegen de afwijzing van zijn verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis. De rechtbank Den Haag had op 23 mei 2022 het verzoek van de verdachte afgewezen. De verdachte heeft op 24 mei 2022 hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. Tijdens de behandeling in raadkamer op 14 juli 2022 zijn de verdachte, zijn waarnemend advocaat mr. V.A. van Biljouw en de advocaat-generaal mr. B. van Roessel gehoord.
Het hof heeft kennisgenomen van de eerdere beslissing en de relevante stukken met betrekking tot de voorlopige hechtenis. De verdachte had eerder op 9 maart 2022 al een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis ingediend, dat door de rechtbank was afgewezen. Dit eerdere verzoek leidde tot een ongegrondverklaring van het hoger beroep op 1 april 2022. Gezien artikel 87, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, kon de verdachte nu niet opnieuw in beroep komen tegen de afwijzing van zijn verzoek tot opheffing.
Het hof heeft daarom de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. De beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is ter kennis gebracht aan de verdachte door de advocaat-generaal.