ECLI:NL:GHDHA:2022:1320

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
200.292.485/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van een arbitraal vonnis in een civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vordering tot vernietiging van een arbitraal vonnis. De appellante, Adelaer Financial Architects B.V., had het hof verzocht om het arbitraal vonnis van 8 januari 2021 te vernietigen, waarin haar vordering tot schadevergoeding was afgewezen. De zaak betreft een samenwerkingsovereenkomst tussen Adelaer en de geïntimeerde, waarbij de geïntimeerde bemiddelde bij vastgoedfinancieringen. Adelaer stelde dat de geïntimeerde onrechtmatig had gehandeld door relaties van Adelaer te benaderen na beëindiging van de samenwerking. Het hof oordeelde dat de vorderingen van Adelaer en de geïntimeerde niet toewijsbaar waren, omdat de vernietigingsgronden niet slagen. Het hof concludeerde dat de arbiter voldoende redenen had gegeven voor zijn beslissing en dat er geen sprake was van een gerechtelijke erkentenis van de geïntimeerde. De proceskosten werden toegewezen aan de zijde van de partijen, waarbij Adelaer de kosten van de procedure in conventie moest dragen en de geïntimeerde de kosten van de procedure in reconventie.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.292.485/01
arrest van 21 juni 2022
inzake
Adelaer Financial Architects B.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
appellante,
hierna te noemen: Adelaer,
advocaat: mr. M.A.M. Bannenberg te Vught,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. Th.H.P. van den Kieboom te Utrecht.

1.De zaak in het kort

1.1
Deze zaak gaat over de vraag of een tussen partijen gewezen arbitraal vonnis moet worden vernietigd. Beide partijen voeren aan dat het arbitraal vonnis (op verschillende punten) niet met redenen omkleed is. Het hof wijst de vorderingen af.

2.Procesverloop

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding vernietiging arbitraal vonnis van 24 maart 2021 van Adelaer;
  • de memorie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie van [geïntimeerde], met bijlagen;
  • de memorie van antwoord in reconventie van Adelaer;
  • de akte in conventie van Adelaer;
  • de antwoordakte van [geïntimeerde].

3.De feiten

3.1
In 2018 zijn partijen een samenwerkingsovereenkomst aangegaan waarbij [geïntimeerde] (onder de naam van Adelaer) zou gaan bemiddelen bij de totstandkoming van vastgoedfinancieringen (hierna: de Overeenkomst). In de Overeenkomst is geen relatie– of concurrentiebeding opgenomen. Artikel 3 van de Overeenkomst houdt in dat indien opdrachten ten tijde van de beëindiging van de Overeenkomst nog niet zijn afgerond, partijen in overleg zullen treden over de vergoeding die de partij, die de betreffende opdracht daadwerkelijk afrondt, aan de andere partij is verschuldigd. Artikel 11 van de Overeenkomst bepaalt dat geschillen die voortvloeien uit de samenwerking worden beslecht door het Nederlands Arbitrage Instituut (NAI).
3.2
Tijdens de looptijd van de Overeenkomst heeft [geïntimeerde] diverse dossiers/projecten afgehandeld, waaronder een vastgoedproject van [X]. De financiering is afgesloten en in twee tranches uitgevoerd (december 2019 en januari 2020). [geïntimeerde] heeft daarvoor een vergoeding ontvangen van Adelaer.
3.3
Op 4 december 2019 heeft [X] [geïntimeerde] benaderd voor een nieuwe financieringsbehoefte (hierna: de Tweede Financiering [X]). [geïntimeerde] heeft daarover meermaals contact gehad met [X].
3.4
Bij e-mail van 25 februari 2020 heeft [geïntimeerde] de Overeenkomst (en daarmee de samenwerking met Adelaer) beëindigd met ingang van 29 februari 2020. Op 2 maart 2020 heeft een exit-gesprek met [geïntimeerde] plaatsgevonden.
3.5
Adelaer heeft in de procedure bij het NAI gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 99.999,- aan schadevergoeding. Adelaer heeft daaraan ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld (onder meer) omdat hij stelselmatig drie grote relaties van Adelaer ([X], [Y] en [Z]) heeft benaderd en meegenomen.
3.6
Bij arbitraal vonnis van 8 januari 2021 is de vordering afgewezen. Volgens de arbiter is niet voldaan aan het eerste cumulatieve vereiste voor onrechtmatige concurrentie, te weten dat het handelen een stelselmatig karakter heeft, omdat [geïntimeerde] [Y] en [Z] niet heeft benaderd of meegenomen. [geïntimeerde] heeft wel onrechtmatig gehandeld door Adelaer onvoldoende te informeren over de stand van zaken met betrekking tot de Tweede Financiering [X] en het niet in overleg treden met Adelaer over de afhandeling van het dossier en de verdeling van de opbrengsten daarvan. Er is echter onvoldoende causaal verband tussen dit handelen en de schade, omdat [X] met [geïntimeerde] verder wilde en vond dat Adelaer en [geïntimeerde] onderling afspraken moesten maken over de verdeling van de
fee,wat Adelaer weigerde. De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd.

4.De vorderingen over en weer

4.1
Adelaer heeft gevorderd om bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het arbitraal vonnis van 8 januari 2021 te vernietigen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
4.2
[geïntimeerde] heeft gevorderd het door Adelaer gevorderde af te wijzen en heeft op zijn beurt (in reconventie) gevorderd het arbitraal vonnis partieel te vernietigen ten aanzien van de gewezen proceskostenveroordeling en deze zaak door te verwijzen naar de bevoegde rechter voor een verdere behandeling, althans dienaangaande in goede justitie te beslissen, met veroordeling van Adelaer in de proceskosten.
4.3
Adelaer heeft gevorderd de vordering van [geïntimeerde] niet-ontvankelijk te verklaren, althans af te wijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.

5.Beoordeling

Bevoegdheid
5.1
Op grond van artikel 1064a Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) is het hof Den Haag bevoegd om te beslissen over de vordering tot vernietiging van het arbitraal vonnis omdat de plaats van arbitrage (Rotterdam) in het ressort van dit hof is gelegen.
Ontvankelijkheid eis in reconventie
5.2
Adelaer heeft zich op het standpunt gesteld dat [geïntimeerde] te laat is met zijn vordering in reconventie omdat daarvoor op grond van artikel 1064a lid 2 Rv een termijn van drie maanden na de dag van verzending van het vonnis geldt. [geïntimeerde] moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
5.3
Het hof verwerpt dat standpunt omdat het impliceert dat [geïntimeerde] enkel door het uitbrengen van een zelfstandig exploot een eigen vordering tot vernietiging van het arbitraal vonnis zou kunnen instellen. Die eis stelt de wet niet en het hof acht dat proceseconomisch ook niet wenselijk. Bovendien komt het instellen van een eigen (reconventionele) vordering tot vernietiging van een arbitraal vonnis bij het gerechtshof sterk overeen met het instellen van een incidenteel hoger beroep. Aangezien het incidenteel beroep ook na het verstrijken van de relevante appeltermijn kan worden ingesteld (uiterlijk bij memorie van antwoord) is het hof van oordeel dat dit – naar analogie – ook geldt voor het instellen van een eigen (reconventionele) vordering tot vernietiging van een arbitraal vonnis.
Arbitraal vonnis niet met redenen omkleed?
5.4
Adelaer vordert vernietiging van het arbitraal vonnis omdat het niet met redenen zou zijn omkleed (artikel 1065 lid 1 onder d Rv). Op dezelfde grond vordert [geïntimeerde] (gedeeltelijke) vernietiging van het arbitraal vonnis.
Bij de beoordeling van die vorderingen stelt het hof voorop dat de (overheids)rechter de vernietigingsgronden terughoudend dient toe te passen. Deze regel hangt ermee samen dat een vernietigingsprocedure niet mag worden gebruikt als een verkapt hoger beroep. Een arbitraal vonnis kan alleen worden vernietigd als het niet met redenen is omkleed, dat wil zeggen als de motivering ontbreekt en dus niet als de motivering ondeugdelijk is. Met het ontbreken van een motivering wordt gelijkgesteld het geval waarin wel een motivering is gegeven, maar daarin enige steekhoudende verklaring voor de betreffende beslissing niet te onderkennen valt.
a) stelselmatig benaderen en meenemen relaties / gerechtelijke erkentenis
5.5
Adelaer stelt zich allereerst op het standpunt dat de arbiter voorbij is gegaan aan een gerechtelijke erkentenis van [geïntimeerde]. [geïntimeerde] heeft namelijk het volgende opgemerkt:
“De werkwijze van mij, na afloop van de samenwerking, is niet wezenlijk anders geweest dan gedurende de 22 maanden dat de samenwerking heeft geduurd.”Daarmee heeft [geïntimeerde] volgens Adelaer erkend dat hij voor Adelaers relaties [X], [Y] en [Z] volledig heeft doorgewerkt op gelijke wijze als gedurende de 22 maanden dat hij voor Adelaer heeft gewerkt en dat hij deze relaties dus naadloos heeft overgenomen.
Deze gerechtelijke erkentenis betreft volgens Adelaer de kern van de zaak maar komt in het arbitraal vonnis niet voor. Reeds op grond hiervan voldoet de motivering van het arbitrale vonnis niet aan de daaraan te stellen motiveringseisen. Verder is de overweging van de arbiter dat [geïntimeerde] [Y] en [Z] niet heeft benaderd of meegenomen volledig in strijd met de aangevoerde bewijzen en voornoemde erkentenis. Ook de overweging dat er geen actieve bemoeienis van [geïntimeerde] na 1 maart 2020 is geweest acht Adelaer onbegrijpelijk, omdat de arbiter hierin niet betrekt het feit dat [Y] in zijn mail van 30 maart 2020 aan […] expliciet vraagt om [geïntimeerde] aan het telefonisch overleg toe te voegen. Ook heeft de arbiter volgens Adelaer niet meegewogen dat het dossier (het hof begrijpt: het [Z]-dossier) een groot financieel belang had en dat [geïntimeerde] vanaf oktober 2019 aan dit dossier had gewerkt, dat er na de mail van 12 februari 2020 opeens niets meer inzake dit dossier bij Adelaer werd aangetroffen, dat Adelaer deze klant en dit dossier kwijt is, dat [geïntimeerde] deze relatie had aangebracht en dat hij tijdens het pleidooi heeft verklaard de heer [naam] van [Z] al lang te kennen, aldus Adelaer.
5.6
Naar het oordeel van het hof is van een gerechtelijke erkentenis geen sprake omdat [geïntimeerde] niet uitdrukkelijk en ondubbelzinnig heeft erkend dat hij na afloop van de samenwerking de werkzaamheden voor relaties van Adelaer heeft voortgezet. Hij heeft immers op andere plekken in de Memorie van Antwoord aangevoerd dat hij een sabbatical had genomen nadat de samenwerking met Adelaer was beëindigd. Verder heeft [geïntimeerde] er op gewezen dat hij enkel heeft betoogd dat zijn
werkwijzeniet was gewijzigd en dat hij daarmee bedoelde dat hij altijd open en transparant heeft gehandeld. Wat daar ook van zij, de zinsnede is in elk geval voor meerdere uitleg vatbaar en dus niet ondubbelzinnig. De arbiter mocht dus aan deze stelling voorbijgaan.
5.7
Voor het overige is de beslissing van de arbiter voldoende met redenen omkleed. De arbiter komt tot de conclusie dat geen sprake was van een actieve bemoeienis van [geïntimeerde] en van het stelselmatig benaderen en meenemen van klanten door [geïntimeerde] op grond van de volgende overwegingen:
- de overgelegde e-mails inzake [Y] dateren van met name 30 maart 2020 en later;
- uit geen van de aangehaalde mails valt op te maken dat [geïntimeerde] daarop heeft gereageerd;
- onweersproken is gesteld dat [geïntimeerde] na 1 maart 2020 geen toegang meer had tot zijn e-mailaccount bij Adelaer;
- de e-mails inzake [Z] dateren van de periode 17 oktober 2019 tot 12 februari 2020. Op de laatste e-mail is geen reactie van [geïntimeerde] aangetroffen;
- ongeacht de kwalificatie van het handelen van [geïntimeerde] ten opzichte van de Tweede Financiering [X], is Adelaer niet geslaagd in het bewijs dat aan het vereiste van “stelselmatig” benaderen en meenemen van klanten/relaties van Adelaer door [geïntimeerde] is voldaan.
Het hof acht die motivering steekhoudend, ook als het hof daarbij de door Adelaer aangevoerde omstandigheden betrekt.. Het gaat immers om de vraag of er
stelselmatigrelaties zijn benaderd en meegenomen, en daarvan is geen sprake, omdat [geïntimeerde] volgens de arbiter [Y] en [Z] niet heeft meegenomen. Ook de motivering van dat laatste oordeel acht het hof steekhoudend.
b) causaal verband schade
5.8
Adelaer heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de motivering dat er geen causaal verband bestaat tussen het handelen van [geïntimeerde] met betrekking tot de Tweede Financiering [X] en de schade van Adelaer onbegrijpelijk is en in strijd met het recht. De arbiter had de maand tussen 25 februari en 25/26 maart 2020 niet buiten beschouwing mogen laten, omdat [geïntimeerde] juist in die periode de klant [X] heeft meegenomen. Ook heeft de arbiter volgens Adelaer uit het oog verloren dat [geïntimeerde] zelf de situatie heeft veroorzaakt. [geïntimeerde] heeft de klant [X] volledig overgenomen en de financieringsaanvraag voortgezet (buiten het zicht van Adelaer). Indien [geïntimeerde] de klant niet had meegenomen, had Adelaer een
feeontvangen voor de Tweede Transactie [X].
5.9
Het hof volgt dat betoog niet. De arbiter heeft overwogen dat het causaal verband is doorbroken omdat het Adelaer zelf is geweest die kennelijk niet meer bereid was om met [geïntimeerde] tot een vergelijk te komen over de verdeling van de door [X] te betalen
fee. Die motivering is, gelet op de wens van [X] om met [geïntimeerde] door te gaan, steekhoudend. De arbiter heeft hier niet het condicio sine qua non-verband beoordeeld, zoals Adelaer kennelijk meent, maar de (vervolg)vraag aan wie de schade kan worden toegerekend.
c) proceskosten
5.1
[geïntimeerde] meent op zijn beurt dat de uitgesproken kostenveroordeling in het arbitraal vonnis geen stand kan houden en voor vernietiging in aanmerking komt. Hij is immers volledig in het gelijk gesteld en de vordering van Adelaer is volledig afgewezen. Dat Adelaer niet in de volledige proceskosten is veroordeeld, is onbegrijpelijk althans ondeugdelijk gemotiveerd. Een vermeende schending van de post-contractuele goede trouw kan volgens [geïntimeerde] geen grondslag opleveren voor een onrechtmatige daad gelet op de specifieke afspraken die partijen hadden neergelegd in de Overeenkomst. Hierin is bepaald dat partijen in overleg zouden treden over de vergoeding voor nog niet afgeronde opdrachten. Er was echter geen opdracht binnengehaald, dus ook geen verplichting om in overleg te treden. Volgens [geïntimeerde] is hier sprake van een evidente misslag of kennelijke fout en heeft de arbiter zijn verzoek tot rectificatie ten onrechte niet gehonoreerd. De arbiter heeft daarmee de artikelen 56 en 57 van het NAI Arbitragereglement geschonden waardoor eveneens strijd met de openbare orde als bedoeld in artikel 1065 lid 1 sub e Rv is gegeven.
5.11
Het hof overweegt als volgt. Voorop gesteld moet worden dat de arbiter een discretionaire bevoegdheid heeft ten aanzien van de kostenveroordeling. De arbiter heeft de beslissing om de proceskosten te compenseren gemotiveerd met de overweging dat partijen ieder voor een deel in het ongelijk zijn gesteld. Dat is summier maar wel in overeenstemming met artikel 57 lid 2 van het NAI Arbitragereglement. In het licht van de omstandigheid dat de arbiter heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld door zich bij het beëindigen van de Overeenkomst onvoldoende rekenschap te geven van de gerechtvaardigde belangen van Adelaer, is die motivering steekhoudend. Datzelfde geldt ook voor het oordeel dát [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld. De arbiter heeft allereerst gemotiveerd aangegeven (in 10.21 – 10.23) dat en waarom het verweer moet worden verworpen dat er geen opdracht was en dat [geïntimeerde] dus tot overleg was gehouden. Verder heeft de arbiter geconcludeerd dat niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde] voldoende inspanningen heeft verricht om Adelaer op de hoogte te stellen van de voortgang van de Tweede Financiering [X] en met Adelaer in overleg is getreden over de afhandeling van dat dossier en de verdeling van de opbrengsten daarvan. Ook heeft [geïntimeerde] geen contact meer opgenomen met Adelaer totdat hij er begin april 2020 op werd geattendeerd dat Adelaer zelf contact had opgenomen met [X], terwijl er voldoende activiteit in het dossier was. Een verdergaande toetsing van deze beslissingen van de arbiter is tegen de achtergrond van het toetsingskader zoals weergegeven in 5.4 niet mogelijk. Daarbij komt dat [geïntimeerde] zich al tot de arbiter heeft gewend met deze kwestie en dat deze heeft geoordeeld dat het verzoek om verbetering niet voor toewijzing in aanmerking komt omdat er geen sprake zou zijn van een kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel leent. Een inhoudelijke beoordeling van die beslissing door het hof zou neerkomen op een verkapt hoger beroep en daarvoor is in deze procedure geen ruimte.
Slotsom
5.12
Uit het voorgaande volgt dat de vernietigingsgronden niet slagen zodat de vorderingen van zowel Adelaer als [geïntimeerde] niet toewijsbaar zijn. Dat betekent dat Adelaer de kosten moet dragen van de procedure in conventie en [geïntimeerde] de kosten van de procedure in reconventie.
Beslissing
Het hof:
in conventie:
- wijst de vordering van Adelaer af;
- veroordeelt Adelaer in de kosten van de procedure in conventie, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 772,- aan griffierecht en € 4.917,- aan kosten advocaat;
- verklaart dit arrest voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
- wijst de vordering van [geïntimeerde] af;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in reconventie, aan de zijde van Adelaer tot op heden begroot op € 557,- aan kosten advocaat;
- verklaart dit arrest voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P.J. Ruijpers, A.M. Voorwinden en R.S. Le Poole en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juni 2022 in aanwezigheid van de griffier.