ECLI:NL:GHDHA:2022:1310

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
2200282320
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging doodslag en seksueel misbruik van minderjarigen met verwerping van verweren

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte is veroordeeld voor poging tot doodslag en seksueel misbruik van minderjarigen. De zaak betreft twee dagvaardingen: de eerste betreft een steekincident op 8 januari 2020 waarbij de verdachte meerdere keren met een mes in het lichaam van het slachtoffer heeft gestoken, wat leidde tot een aanmerkelijke kans op overlijden. De tweede dagvaarding betreft seksueel misbruik van twee minderjarige meisjes, die op het moment van de feiten 6 en 7 jaar oud waren. Het hof heeft de verweren van de verdachte, waaronder het opzetverweer en het betrouwbaarheidsverweer met betrekking tot de verklaringen van de slachtoffers, verworpen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar, met terbeschikkingstelling en dwangverpleging. Daarnaast zijn er contact- en gebiedsverboden opgelegd ten aanzien van de slachtoffers. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafmaat. De verdachte is als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, wat ook invloed heeft gehad op de opgelegde maatregel.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-002823-20
Parketnummers: 09-852009-20 (dagvaarding I) en
09-837245-20 (dagvaarding II)
Datum uitspraak: 12 juli 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 6 oktober 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen),
ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep gedetineerd in de PI Heerhugowaard.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het bij dagvaarding I primair en bij dagvaarding II primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de terbeschikkingstelling van de verdachte bevolen, met bevel tot verpleging van overheidswege. Verder is een contact- en een gebiedsverbod opgelegd. Tot slot is beslist op het beslag en op de vorderingen van de benadeelde partijen, zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
dagvaarding I:
hij op of omstreeks 8 januari 2020 te Leiden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer1] meermalen, althans één maal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 januari 2020 te Leiden aan [slachtoffer1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten één of meer steek- en/of snijwonden (in de romp), heeft toegebracht door die [slachtoffer1] meermalen, althans éénmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam/de romp te steken;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 januari 2020 te Leiden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer1] meermalen, althans één maal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
dagvaarding II:
hij op één of meer tijdstip(pen) in omstreeks de periode van 1 juli 2018 tot en met 5 december 2019 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, met [slachtoffer2] ([slachtoffer2]) en/of [slachtoffer3] ([slachtoffer3]), (beiden) geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had(den) bereikt, (meermalen) een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van de lichamen/het lichaam van die [slachtoffer2] en/of [slachtoffer3], hebbende verdachte (meermalen)
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer2] en/of [slachtoffer3]geduwd/gebracht en/of gehouden en/of
- die [slachtoffer2] en/of [slachtoffer3] aan zijn, verdachtes, penis laten likken en/of zuigen en/of
- zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer2] en/of [slachtoffer3] laten betasten/vastpakken/vasthouden en/of
- zijn, verdachtes, vinger(s), in/op/tegen de vagina van die [slachtoffer2] en/of [slachtoffer3] gebracht/geduwd en/of gehouden en/of heen en weer bewogen;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2018 tot en met 5 december 2019 te
's-Gravenhage, althans in Nederland, met [slachtoffer2] ([slachtoffer2]) en/of [slachtoffer3] ([slachtoffer3]), (beiden) geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had(den) bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het (meermalen)
- brengen van zijn, verdachtes, penis tegen de mond van die [slachtoffer2] en/of [slachtoffer3] en/of
- door die [slachtoffer2] en/of [slachtoffer3] aan zijn, verdachtes, penis laten likken en/of zuigen en/of
- laten betasten/vastpakken/vasthouden van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer2] en/of [slachtoffer3] en/of
- brengen van, en/of vervolgens heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, vinger(s), in/op/tegen de vagina van die [slachtoffer2] en/of [slachtoffer3].
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het bij dagvaarding I primair en bij dagvaarding II primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
5 jaren, met aftrek van voorarrest, en dat daarnaast de terbeschikkingstelling van de verdachte zal worden bevolen, met bevel tot verpleging van overheidswege. Verder heeft de advocaat-generaal gevorderd dat een contact- en een gebiedsverbod met betrekking tot de twee slachtoffers van het bij dagvaarding II tenlastegelegde zal worden opgelegd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewijsoverweging en betrouwbaarheidsverweer
Opzet op het primair tenlastegelegde bij dagvaarding I
Ter terechtzitting in hoger beroep is namens de verdachte bepleit – op gronden zoals vermeld in de pleitnotities van de raadsvrouw – dat de verdachte van het bij dagvaarding I primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken nu zijn opzet – ook in voorwaardelijke zin – niet was gericht op de dood van het slachtoffer.
Het hof overweegt te dien aanzien als volgt.
Uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat de verdachte aangever negen keer heeft gestoken, onder meer in de borst en buik, met een op een vleesmes gelijkend mes dat geschikt is om aanzienlijke schade toe te brengen aan het menselijk lichaam. Met een dergelijk mes steken in de buik en de borst van iemand, waar zich vitale organen bevinden, roept naar het oordeel van het hof de aanmerkelijke kans in het leven dat die persoon komt te overlijden. Dat deze kans zich in de onderhavige strafzaak heeft voorgedaan is beschreven door de forensische arts. Anders dan de raadsvrouw is het hof van oordeel dat deze beschrijving door de arts geen algemene maar een op deze zaak toegespitste overweging betreft. De arts beschrijft immers eerst het aanmerkelijke risico op levensbedreigend letsel door steekwonden in de buik of in de borst en beschrijft daarna dat op korte termijn het risico op een bloeding en daardoor, zeker zonder medisch ingrijpen, potentieel overlijden bestond. Uit het rapport blijkt dat zich bij aangever een inwendige bloeding heeft voorgedaan en dat slechts door medisch ingrijpen het overlijden van aangever is voorkomen.
Concluderend is het hof van oordeel dat in de onderhavige zaak is komen vast te staan dat het steken door de verdachte in het lichaam van aangever de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat aangever zou komen te overlijden. Uit de aard van deze gedraging, die naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer was gericht op het veroorzaken van de dood, volgt verder dat het ook niet anders kan dan dat de verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat verdachte aangever negen keer heeft gestoken en pas is opgehouden met steken toen aangever hem tegen de muur duwde en weg wist te komen. Van enige contra-indicatie waaruit zou blijken dat verdachte deze aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Betrouwbaarheidsverweer verklaring [slachtoffer2] dagvaarding II
Ter terechtzitting in hoger beroep is namens de verdachte – op gronden zoals vermeld in de pleitnotities van de raadsvrouw – bepleit dat de verklaring van [slachtoffer2] onbetrouwbaar is en niet voor het bewijs zou moeten worden gebezigd. Het betrouwbaarheidsonderzoek van
5 september 2020 door dr. G. Wolters zou hiervoor onvoldoende ondersteuning bieden.
Het hof overweegt te dien aanzien in het algemeen als volgt.
Anders dan de raadsvrouw is het hof van oordeel dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer2]. Hiervoor is het volgende van belang.
[slachtoffer2] heeft bij de politie in een kindvriendelijke studio gedetailleerd verklaard over de seksuele handelingen die zij bij de verdachte moest verrichten. Zij heeft hierbij verteld en (daarbij) met haar handen en vingers uitgebeeld wat zij bij de verdachte deed en wat hij bij haar deed. De inhoud van haar verklaring en de gebaren die zij maakt wijzen er naar het oordeel van het hof op dat zij uit eigen ervaring verklaart, mede omdat de verklaring consistent is met wat [slachtoffer2] eerder tegenover haar moeder en oma heeft verklaard.
Anders dan de raadsvrouw ziet het hof zich in dit oordeel gesterkt door het betrouwbaarheidsonderzoek van
5 september 2020 door dr. G. Wolters. Dr. Wolters heeft beschreven dat de inhoud van het studiogesprek sterk suggereert dat [slachtoffer2] uit eigen ervaring heeft verklaard. Het rapport van dr. Wolters is naar het oordeel van het hof ook voldoende inzichtelijk ten aanzien van deze conclusie. Niet aannemelijk is geworden dat dr. Wolters van onjuiste aannames zou zijn uitgegaan die af zouden doen aan de juistheid van de gegeven conclusie.
Naast de bevindingen uit het rapport van dr. Wolters is het hof van oordeel dat er ook voldoende steunbewijs is voor de verklaring van [slachtoffer2]. Hiertoe overweegt het hof als volgt.
Het eerste steunbewijs wordt gevormd door de verklaring van [slachtoffer3] tegen haar moeder en oma. Ook [slachtoffer3] heeft toen verklaard dat zij de verdachte “moest zuigen en dat de verdachte zijn vingers in haar vagina deed, en dat dit pijn deed”.
Het tweede steunbewijs is de verklaring van de – in hoger beroep door de raadsheer-commissaris gehoorde – getuige [getuige]. Uit de verklaring van deze getuige blijkt dat de verdachte een knoop of een riem aan zijn broek dichtdeed toen hij met [slachtoffer2] in de keuken was; [slachtoffer2] stond op korte afstand voor hem. Even later zag hij dat [slachtoffer2] de deurklink aan het likken was. Er bestaat naar het oordeel van het hof geen gegronde reden te twijfelen aan de juistheid van deze verklaring.
Verdachte heeft tegenover deze getuigenverklaring gesteld dat hij die dag op dat moment niet in de keuken was en dat hij vermoedelijk zijn broek aan het ophijsen was omdat hij een luier draagt. In het licht van de gedetailleerde, nauwkeurige, consistente en coherente verklaring van [getuige] acht het hof deze enkele ontkenning ongeloofwaardig.
Het hof vervolgt nu ten aanzien van een aantal door de raadsvrouw specifiek op het betrouwbaarheidsonderzoek door dr. Wolters gerichte verweren.
Dr. Wolters is rechtspsycholoog en als deskundige op het gebied van betrouwbaarheidsbeoordeling van verklaringen ingeschreven in het Nederland Register voor Gerechtelijk Deskundigen. Zijn conclusies heeft hij getrokken na onderzoek van de stukken en de opnames van de studioverhoren. Dat betekent dat hij de verschillen tussen [slachtoffer2] en [slachtoffer3] en de verteltrant van [slachtoffer2] kende en dat heeft meegewogen bij het trekken van zijn conclusies. Die conclusies neemt het hof derhalve zeer serieus, tenzij zijn conclusies niet volgen uit hetgeen hij daartoe aanvoert of het aannemelijk is dat hij onjuiste uitgangspunten heeft gehanteerd.
Dr. Wolters heeft bij zijn onderzoek de beschikking gehad over het gehele dossier, inclusief de verklaringen van de moeder en de oma, alsmede de geluidsopname van de moeder. Ook heeft dr. Wolters melding gemaakt van zijn waarneming dat de moeder in haar gesprekken met [slachtoffer2] en [slachtoffer3] sturende en gesloten vragen heeft gesteld. Uit de beschreven onderzoeksmethode blijkt dat de deskundige dit heeft meegewogen om tot een oordeel te komen. De opmerkingen die de raadsvrouw in dit verband heeft gemaakt zijn reeds door dr. Wolters verwerkt in zijn rapport.
In het mutatierapport van 11 december 2019, opgemaakt naar aanleiding van de melding door getuige [getuige], wordt gesproken over seksueel misbruik, waaronder het betasten van borsten, billen en vagina en dat niet bekend was of dit over of onder de kleding was. Aan de oma vertellen [slachtoffer2] en [slachtoffer3] later, op of omstreeks 15 december 2019, dat [verdachte] zijn vinger in hun joko (vagina) deed en dat dit pijn deed. Voor de oma was dit een nieuwe onthulling. Er zijn geen aanwijzingen dat een van de andere volwassenen wel met een of beide meisjes heeft gepraat over het brengen van de vinger in of bij de vagina van de meisjes op zo’n manier dat het pijn deed.
Het hof ziet daarom geen reden om aan te nemen dat de deskundige van een onjuist uitgangspunt uitgaat als hij stelt dat de tweede onthulling door [slachtoffer2] spontaan was.
Daar waar de verklaring van [slachtoffer2] afwijkt van die van haar oma, dat de meisjes altijd samen zijn, overweegt het hof dat de verklaring van de oma gaat over de situatie in het algemeen. Dit maakt de gedetailleerde verklaring van [slachtoffer2] niet ongeloofwaardig.
Wat betreft de periode gaat het hof er van uit dat het misbruik niet vóór de zesde verjaardag, te weten 25 oktober 2018, van [slachtoffer2] en [slachtoffer3] heeft plaatsgevonden. Het is niet vast te stellen wanneer het voor het eerst heeft plaats gevonden. Wel blijkt dat er sprake is van een aanzienlijk aantal malen.
Tot slot is aangevoerd dat [slachtoffer2] niet heeft verklaard over de luier die de verdachte draagt, en dat de verdachte impotent zou zijn. Het hof overweegt dat impotentie van de verdachte op geen enkele wijze is onderbouwd met medische stukken, zodat dit naar het oordeel van het hof niet aannemelijk is geworden. Dat [slachtoffer2] niet heeft verteld over enige waarneming van een luier bij de verdachte doet aan de betrouwbaarheid van haar verklaring, die nauwkeurig en gedetailleerd is, niet af.
Concluderend is het hof van oordeel dat het betrouwbaarheidsverweer ten aanzien van de verklaring van [slachtoffer2] wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I primair en bij dagvaarding II primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
dagvaarding I:
hij op
of omstreeks8 januari 2020 te Leiden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer1] meermalen
, althans één maal,met een mes
, althans een scherp en/of puntig voorwerp,in het lichaam heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
dagvaarding II:
hij
op één of meer tijdstip(pen) in omstreeksde periode van
1 juli 201825 oktober 2018tot en met 5 december 2019 te 's-Gravenhage,
althans in Nederland,met [slachtoffer2] ([slachtoffer2]) en/of [slachtoffer3] ([slachtoffer3]),
(beiden
)geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had
(den
)bereikt,
(meermalen
) een of meerhandelingen heeft gepleegd, die
bestonden uit ofmede bestonden uit het seksueel binnendringen van de lichamen
/het lichaamvan die [slachtoffer2] en/of [slachtoffer3], hebbende verdachte (meermalen)
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer2] en/of [slachtoffer3]
geduwd/gebracht en
/ofgehouden en
/of
- die [slachtoffer2] en/of [slachtoffer3]aan zijn, verdachtes, penis laten likken en/of zuigen en
/of
- zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer2] en/of [slachtoffer3] laten
betasten/vastpakken/vasthouden en
/of
- zijn, verdachtes, vinger(s), in
/op/tegende vagina van die [slachtoffer2] en/of [slachtoffer3] gebracht/geduwd en
/of
gehouden en
/ofheen en weer bewogen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bij dagvaarding I primair bewezenverklaarde levert op:

poging tot doodslag.

Het bij dagvaarding II primair bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. Het hof zal nog ingaan op de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte.
Motivering straf en maatregel
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, zoals in de bewezenverklaring nader omschreven. Aldus handelende heeft hij ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft het er levend vanaf gebracht, maar had door de handelingen van de verdachte ook kunnen overlijden. Uit de vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer volgt dat hij nog altijd de psychische gevolgen daarvan ondervindt. Bovendien worden door feiten als het onderhavige in de maatschappij levende gevoelens van angst en onveiligheid aangewakkerd.
De verdachte heeft zich tevens schuldig gemaakt aan het seksueel misbruiken van twee jonge meisjes (tweeling zusjes) die in de bewezenverklaarde periode 6 en 7 jaar oud waren, een en ander op de bewezenverklaarde wijze.
De verdachte heeft, mede gelet op zijn uit het leeftijdsverschil voortvloeiende overwicht, ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van de nog zeer jonge slachtoffers. De verdachte heeft het fysieke en psychische welzijn van de slachtoffers volledig ondergeschikt gemaakt aan de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften en een ernstige inbreuk gemaakt op hun ongestoorde (seksuele) ontwikkeling. Jonge slachtoffers van seksueel misbruik ondervinden in de regel nog geruime tijd de (psychische) gevolgen van hetgeen hun is aangedaan. Voorts roept het handelen van de verdachte nog steeds veel emoties op bij de familie van de slachtoffers, hetgeen ter zitting in hoger beroep ook duidelijk naar voren is gekomen.
Dit soort delicten veroorzaakt bovendien gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij, bijvoorbeeld bij ouders van jonge kinderen.
Het strafblad van de verdachte
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 6 juni 2022.
De persoon van de verdachte
Omtrent de persoon van de verdachte is een aantal Pro Justitia rapporten opgemaakt. Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud daarvan. Het hof heeft acht geslagen op het psychiatrisch onderzoek van 4 juni 2020 door V.M. Artist (hierna: Artist), psychiater, en het psychologisch onderzoek van 4 juni 2020 door drs. R. de Vries, GZ-psycholoog. In hoger beroep hebben dr. B.A. Blansjaar (hierna: Blansjaar), psychiater en drs. De Vries voornoemd (hierna: De Vries) op 3 september 2021 respectievelijk d.d. 7 september 2021 gerapporteerd in actualiserende onderzoeken. De rapporteurs zijn tot gelijkluidende conclusies gekomen als in de eerder in 2020 opgestelde rapportages.
De rapporteurs concluderen dat bij de verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking en stoornissen in het gebruik van cocaïne, alcohol en cannabis. De persoonlijkheid van de verdachte wordt vooral bepaald door het beperkte verstandelijk vermogen en een tekortschietend normbesef. De tenlastegelegde seksuele feiten passen in een langer bestaande geschiedenis van seksueel onaangepast gedrag. De verdachte is een in zowel verstandelijk als emotioneel opzicht zeer beperkt ontwikkeld man. Van daaruit is hij minder dan de gemiddelde mens in staat om problemen te overzien of alternatieven te ontwikkelen om deze aan te vatten. Daarbij is de verdachte verminderd assertief en verminderd mentaal weerbaar. Zijn impulsen kan hij niet goed bedwingen. Dit betreft zowel de agressieve als de seksuele impulsen. Het normbesef is nauwelijks ontwikkeld. Zijn uiterst gebrekkig sociaal oordeelsvermogen en sociaal-emotionele weerbaarheid, zijn weinig krachtige persoonlijkheid en gebrekkige impulsbeheersing, hebben geleid tot de gewelddadige uitbarsting van frustraties, gericht op het slachtoffer [slachtoffer1]. Dit alles was ook aanwezig ten tijde van beide bewezenverklaarde feiten. De psychiaters en de psycholoog adviseren daarom de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten voor beide feiten.
Kans op recidive
De kans op herhaling wordt door Blansjaar als hoog ingeschat ten aanzien van geweldsdelicten en als matig verhoogd ten aanzien van zedendelicten, hetgeen wordt onderschreven door De Vries.
Interventieadvies
Ten aanzien van de behandelmogelijkheden om het recidivegevaar in te perken overweegt psychiater Artist dat de verstandelijke beperking van de verdachte continu en langdurige aandacht nodig heeft in de vorm van behandeling maar met name ook begeleiding op alle levensgebieden. De normoverschrijdende gedragsstoornis behoeft een psychotherapeutische interventie die goed
integraal met de begeleiding voor zijn zwakbegaafdheid kan worden aangeboden. De stoornis in het gebruik van cocaïne zal behandeld moeten worden waarbij het behandeldoel volledige en langdurige remissie zal moeten zijn. Vanwege het ingeschatte recidivegevaar zal de behandelsetting wel voldoende bescherming en beveiliging moeten bieden. Deze bevindingen komen overeen met de bevindingen van Blansjaar en De Vries. Alle deskundigen adviseren een TBS-maatregel met dwangverpleging. Met minder ingrijpende juridische behandelkaders zijn in het (recente) verleden behandeldoelen onvoldoende behaald. Naar het inzicht van De Vries biedt de maatregel TBS met voorwaarden onvoldoende zekerheid, gezien de hoge recidivekans, een uiterst gebrekkig zelfinzicht en het gebrek aan intrinsieke behandelmotivatie bij de verdachte.
Het advies van de reclassering
Het hof heeft eveneens kennis genomen van het reclasseringsadvies van 29 juni 2020. Uit het advies volgt dat de verdachte meerdere malen in een instelling heeft verbleven en eenmaal is opgenomen geweest in verband met zijn cocaïneverslaving. Medio 2013-2014 verbleef de verdachte in een forensisch psychiatrische kliniek. Voorafgaand aan het plegen van de bewezenverklaarde feiten kreeg de verdachte ambulante begeleiding vanuit Exodus. De reclassering schat het risico op recidive en letselschade hoog in. Het risico op onttrekking aan voorwaarden wordt ingeschat als gemiddeld. De reclassering conformeert zich aan het advies van de psychiaters en de psycholoog.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat de bovengenoemde rapporten van Artist, Blansjaar en De Vries op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de bevindingen van genoemde rapporteurs worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijke onderbouwing. Het hof neemt die bevindingen en conclusies over en maakt die tot de zijne, ook in die zin dat het hof de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwt.
Afweging ten aanzien van de straf en maatregel
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd.
Het hof is – alles afwegende – van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur, in combinatie met de hierna te bespreken maatregel, een passende en geboden reactie vormt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering (Sv), aan de orde is.
Motivering van de maatregel TBS met dwangverpleging
In artikel 37a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is bepaald dat een verdachte bij wie tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, op last van de rechter ter beschikking kan worden gesteld indien, onder meer, het door hem begane misdrijf een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist.
Ingevolge het bepaalde in artikel 37a, derde lid, Sr kan de rechter bovengenoemde last geven slechts nadat hij zich een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies heeft doen overleggen van tenminste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht. Zodanig advies dient door de gedragsdeskundigen gezamenlijk dan wel door ieder van hen afzonderlijk te zijn uitgebracht.
Het hof stelt vast dat aan de hierboven genoemde wettelijke voorwaarden is voldaan, waarbij het hof voor wat betreft de bevindingen en conclusies omtrent de persoon van de verdachte en de toerekenbaarheid verwijst naar hetgeen hiervoor onder “de persoon van de verdachte” is weergegeven.
De gedragsdeskundigen Artist, De Vries en Blansjaar hebben immers in met redenen omklede, gedagtekende en ondertekende adviezen vastgesteld dat bij de verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking en stoornissen in het gebruik van cocaïne, alcohol en cannabis. Deze stoornissen bestonden ten tijde van het bewezenverklaarde feit en beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte. Het hof heeft reeds overwogen dat de verdachte om die reden ten aanzien van het bewezenverklaarde feit als verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd.
Voorts betreffen de bewezen verklaarde feiten feiten als genoemd in artikel 37a, eerste lid, sub 2, Sr. Gelet op de omstandigheid dat beide rapporteurs de kans op recidive als matig verhoogd tot hoog hebben ingeschat, eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel TBS.
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, acht het hof het aangewezen om aan de verdachte de maatregel TBS met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.
De maatregel TBS met bevel tot verpleging van overheidswege wordt opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, als bedoeld in artikel 38e, eerste lid Sr. Dat betekent dat de duur van de maatregel niet gemaximeerd is.
Beslag
Met betrekking tot de ten aanzien van de verdachte opgestelde en op de beslaglijst vermelde onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggeven voorwerpen zal het hof – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal – de teruggave aan de verdachte respectievelijk rechthebbende [slachtoffer1] gelasten. Met betrekking tot het horloge van de verdachte – waarvan door de raadsvrouw is verzocht ook hiervan de teruggave aan verdachte te gelasten – kan het hof evenwel niet de verzochte beslissing nemen, nu dit horloge niet onder de verdachte in beslag is genomen.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer1]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte bij dagvaarding I tenlastegelegde, tot een bedrag van € 15.595,00. In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 10.000,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bij dagvaarding I primair bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid en met inachtneming van de eigen rol van de benadeelde partij in de aanleiding van het steekincident - voor toewijzing tot een bedrag van € 2.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf
8 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof verstaat de vordering tot vergoeding van geleden immateriële schade aldus dat deze strekt tot vergoeding van een gedeelte van de schade die de benadeelde partij rechtstreeks heeft geleden door het bij dagvaarding I primair bewezen verklaarde.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 2.000,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer1].
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer2]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte bij dagvaarding II tenlastegelegde, tot een bedrag van € 8.063,83. In hoger beroep is deze vordering voor het gehele bedrag aan de orde.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 63,83 aan materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het bij dagvaarding II primair bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf
6 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bij dagvaarding II primair bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade ad € 8.000,00 leent zich - naar maatstaven van billijkheid en gelet op hetgeen in vergelijkbare zaken wordt toegewezen - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof verstaat de vordering tot vergoeding van geleden immateriële schade aldus dat deze strekt tot vergoeding van een gedeelte van de schade die de benadeelde partij rechtstreeks heeft geleden door het onder dagvaarding II primair bewezen verklaarde.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 8.063,83 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer2].
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer3]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer3] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte bij dagvaarding II tenlastegelegde, tot een bedrag van € 8.000,00. In hoger beroep is deze vordering geheel aan de orde.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bij dagvaarding II primair bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid en gelet op hetgeen in vergelijkbare zaken wordt toegewezen - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag ad € 8.000, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf
3 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof verstaat de vordering tot vergoeding van geleden immateriële schade aldus dat deze strekt tot vergoeding van een gedeelte van de schade die de benadeelde partij rechtstreeks heeft geleden door het onder dagvaarding II primair bewezen verklaarde.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer3]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 8.000,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer3].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38v, 38w, 45, 57, 63, 244 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I primair en bij dagvaarding II primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Beslag
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. STK Broek K1: Grijs WORKERS
2 1.00 STK Shirt K1: Wit ADIDAS
3 1.00 STK Broek K1: Grijs THERMOBROEK
4 1.00 STK Telefoontoestel K1: wit APPLE
5 1.00 STK Telefoontoestel K1: blauw SAMSUNG.
Gelast de
teruggaveaan de rechthebbende [slachtoffer1] van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
6 1.00 STK Broek K1: zwart - Onderbroek
7 1.00 STK PR Schoenen K1: zwart BALENCIAGA witte zolen, met bloed besmeurd
8 1.00 STK Jas K1: zwart PRIMARK
9 1.00 STK Broek K1: BLAUW - KAPOT GEKNIPT
10 1.00 STK Riem K1: zwart GUCCI.
Benadeelde partij [slachtoffer1]
Wijst toede vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer1] ter zake van het bij dagvaarding I primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro)ter zake van immateriële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer1], ter zake van het bij dagvaarding I primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.000,00 (tweeduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
30 ( dertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente op
8 januari 2020.
Benadeelde partij [slachtoffer2]
Wijst toede vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer2] ter zake van het bij dagvaarding II primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 8.063,83 (achtduizend drieënzestig euro en drieëntachtig cent)bestaande uit € 63,83 (drieënzestig euro en drieëntachtig cent) materiële schade en
€ 8.000,00 (achtduizend euro) immateriële schade
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer2], ter zake van het bij dagvaarding II primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 8.063,83 (achtduizend drieënzestig euro en drieëntachtig cent) bestaande uit € 63,83 (drieënzestig euro en drieëntachtig cent) materiële schade en € 8.000,00 (achtduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
75 ( vijfenzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 6 oktober 2020 en van de immateriële schade op 3 december 2019.
Benadeelde partij [slachtoffer3]
Wijst toede vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer3] ter zake van het bij dagvaarding II primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 8.000,00 (achtduizend euro)ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer3], ter zake van het bij dagvaarding II primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 8.000,00 (achtduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
75 ( vijfenzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 3 december 2019.
Dit arrest is gewezen door mr. F.W. van Lottum,
mr. M.C. Bruining en mr. M. Koole, in bijzijn van de griffier mr. J.C.A. Verhoef.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 juli 2022.
Mr. F.W. van Lottum en mr. M. Koole zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.