ECLI:NL:GHDHA:2022:1304

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
200.307.303
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijke veroordeling van vennootschap en bestuurder voor terugbetaling aan de Belastingdienst na onverschuldigde betaling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen de Ontvanger van de Belastingdienst en NDW Infra B.V. en een bestuurder, aangeduid als [verweerder 2]. De Belastingdienst had in februari 2019 per abuis een bedrag van € 545.000,-- aan NDW overgemaakt, dat niet voor hen bestemd was. Na een verzoek tot terugbetaling in december 2019, heeft NDW slechts een deel van het bedrag terugbetaald, waardoor er nog een openstaand bedrag van € 427.134,-- resteerde. De Belastingdienst heeft NDW en [verweerder 2] in rechte betrokken, waarbij zij vorderden dat beide partijen hoofdelijk aansprakelijk zouden worden gesteld voor de terugbetaling van het bedrag, inclusief wettelijke rente.

In eerste aanleg oordeelde de rechtbank dat NDW en [verweerder 2] niet hoofdelijk aansprakelijk waren, maar voor gelijke delen moesten betalen. De Belastingdienst ging in hoger beroep, omdat hij van mening was dat de hoofdelijkheid voortvloeide uit de gronden van zijn vordering. Het hof heeft de eis van de Belastingdienst in hoger beroep gegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd. Het hof heeft NDW en [verweerder 2] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het openstaande bedrag, inclusief wettelijke rente, en hen ook veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep. Dit arrest is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer hof : 200.307.303/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/618791 / HA ZA 21-886
Arrest van 12 juli 2022
in de zaak van
de Ontvanger van de Belastingdienst / Centrale Administratieve Processen,
mede kantoorhoudend in Leeuwarden,
appellant,
advocaat: mr. S.F.M. Strijbos, kantoorhoudend in Amsterdam,
tegen

1.NDW Infra B.V.,

gevestigd in Den Haag,
2.
[verweerder 2],
wonend in [woonplaats],
verweerders in hoger beroep,
niet verschenen.
Het hof zal partijen hierna noemen: de Belastingdienst, NDW en [verweerder 2].

1.Procesverloop in hoger beroep

1.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 27 januari 2022, waarmee de Belastingdienst in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 3 november 2021;
  • de memorie van grieven tevens houdende akte voorwaardelijke wijziging van eis van de Belastingdienst, met bijlagen.
1.2
NDW en [verweerder 2] zijn niet verschenen in de procedure bij het hof.

2.Procedure bij de rechtbank

2.1
De Belastingdienst heeft NDW en [verweerder 2] gedagvaard en gevorderd, kort weergegeven, dat (i) NDW wordt veroordeeld om aan de Belastingdienst te betalen een bedrag van € 427.134,--, met wettelijke rente en (ii) [verweerder 2] wordt veroordeeld om aan de Belastingdienst te betalen een bedrag van € 427.134,--, met wettelijke rente, met veroordeling van NDW en [verweerder 2] in de proceskosten.
2.2
De Belastingdienst heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd. De Belastingdienst heeft in februari 2019 per abuis een bedrag van totaal € 545.00,-- aan NDW overgemaakt. Dat bedrag was niet bestemd voor NDW, maar voor een andere belastingplichtige. Volgens de Belastingdienst had het voor NDW en haar (indirect) bestuurder [verweerder 2] duidelijk moeten zijn dat dit bedrag, met name gelet op de hoogte daarvan, niet voor NDW bestemd kon zijn. In december 2019 heeft de Belastingdienst aan NDW verzocht om het onverschuldigd aan haar betaalde bedrag van € 545.00,-- terug te betalen. NDW heeft maar een deel terugbetaald. NDW moet het resterende bedrag van € 427.134,-- nog voldoen. Naast NDW is ook [verweerder 2] als (toenmalig indirect) bestuurder van NDW aansprakelijk voor terugbetaling van dit bedrag, aldus nog steeds de Belastingdienst.
2.3
NDW en [verweerder 2] zijn in de procedure bij de rechtbank niet verschenen en hebben dus geen verweer gevoerd.
2.4
De rechtbank heeft overwogen dat de Belastingdienst niet heeft gesteld dat NDW en [verweerder 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn, en heeft daarom geoordeeld dat NDW en [verweerder 2] op grond van artikel 6:6 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek zijn verbonden voor gelijke delen. De rechtbank heeft NDW en [verweerder 2] (tezamen voor gelijke delen) veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 427.134,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 februari 2019. NDW en [verweerder 2] zijn daarnaast veroordeeld in de proceskosten.

3.Beoordeling in hoger beroep

3.1
De Belastingdienst is in hoger beroep gekomen omdat NDW en [verweerder 2] volgens hem hoofdelijk hadden moeten worden veroordeeld, en niet tezamen voor gelijke delen. Volgens de Belastingdienst had hij weliswaar niet expliciet gevorderd om NDW en [verweerder 2] hoofdelijk te veroordelen, maar een hoofdelijke veroordeling vloeit wel voort uit de gronden voor zijn vordering, te weten onverschuldigde betaling voor wat betreft NDW en bestuurdersaansprakelijkheid voor wat betreft [verweerder 2].
3.2
Voor de zekerheid heeft de Belastingdienst zijn eis gewijzigd. Hij vordert nu expliciet dat NDW en [verweerder 2] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van € 427.134,--, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 11 februari 2019, met hoofdelijke veroordeling van NDW en [verweerder 2] in de proceskosten van beide instanties. Deze eiswijziging heeft de Belastingdienst aan NDW en [verweerder 2] doen betekenen. Als bewijs daarvan heeft de Belastingdienst akten van betekening overgelegd.
3.3
NDW en [verweerder 2] zijn ook in hoger beroep niet verschenen en hebben dus geen verweer gevoerd.
3.4
Het hof oordeelt dat de vordering tot hoofdelijke veroordeling van NDW (op grond van onverschuldigde betaling) en [verweerder 2] (op grond van bestuurdersaansprakelijkheid) voor toewijzing vatbaar is. Het hoger beroep slaagt dus. Het hof zal NDW en [verweerder 2] als de in het ongelijk gestelde partijen hoofdelijk veroordelen in de proceskosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 3 november 2021;
en opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt NDW en [verweerder 2] hoofdelijk tot betaling aan de Belastingdienst van een bedrag van € 427.134,--, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 11 februari 2019 tot de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt NDW en [verweerder 2] hoofdelijk in de proceskosten van de procedure in eerste aanleg, aan de zijde van de Belastingdienst begroot op € 7.448,--, en van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van de Belastingdienst tot op heden begroot op € 5.725,-- aan verschotten en € 4.851,- (1 punt x tarief VII) aan kosten voor de advocaat;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.J.M. Burg, D. Aarts en J.J. van der Helm en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2022 in aanwezigheid van de griffier.