ECLI:NL:GHDHA:2022:1300

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
2200163621
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Pseudokoop en het Tallon-criterium in strafzaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 2001 en thans gedetineerd, was in eerste aanleg vrijgesproken van twee tenlastegelegde feiten, maar werd wel veroordeeld voor andere feiten. Het hof heeft de ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep ten aanzien van de vrijspraak niet-ontvankelijk verklaard, omdat hiertegen geen hoger beroep openstond volgens artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering.

De zaak betreft een pseudokoop, waarbij de verdachte verdovende middelen en vuurwapens aanbood via Snapchat. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard wegens schending van het Tallon-criterium, omdat de opsporingsambtenaren de verdachte tot andere strafbare feiten zouden hebben gebracht. Het hof oordeelde echter dat er voldoende aanwijzingen waren dat de verdachte zich al met de handel in wapens bezighield, en dat de opsporingsambtenaren niet in strijd met het Tallon-criterium hebben gehandeld.

Het hof constateerde wel dat het mondeling gegeven bevel tot pseudokoop te laat op schrift was gesteld, wat een vormverzuim opleverde. Dit verzuim had echter geen gevolgen voor de verdachte, omdat het van beperkte ernst was en de verdachte niet in zijn belangen was geschaad. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien maanden voor de bewezenverklaarde feiten, waaronder het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie en de Opiumwet. Tevens werd de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde jeugddetentie gelast.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001636-21
Parketnummers: 09-202682-20, 09-257725-19 en
09-817933-18 (TUL)
Datum uitspraak: 12 juli 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 18 februari 2021 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
thans gedetineerd te [PI].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 en 2 tenlastegelegde onder parketnummer 09-202682-20 vrijgesproken en ter zake van het overige tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is een beslissing genomen op de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen en op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde onder parketnummer 09-202682-20
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 en 2 onder parketnummer 09-202682-20 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en daardoor mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte derhalve niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na aanpassing van de omschrijving van de tenlastelegging op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 09-202682-20:
1.
hij op of omstreeks 6 augustus 2020 te Leiden een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwde alarmrevolver (waarmee scherpe patronen kunnen worden verschoten), van het merk BBM, type Olympic 38, kaliber .22LR, zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver, heeft overgedragen;
2.
hij op of omstreeks 6 augustus 2020 te Leiden, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie III, onder I van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwde alarmrevolver (waarmee scherpe patronen kunnen worden verschoten), van het merk BBM, type Olympic 38, kaliber .22LR, zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver en/of 11 stuks munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 11 stuks rand vuurpatronen, kaliber: .22LR, voorhanden heeft gehad;
3.
hij in de periode van 29 juli 2020 tot en met 10 november 2020 te Papendrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 339,7 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Zaak met parketnummer 09-257725-19 (gevoegd):
1.
hij in of omstreeks de periode van 25 oktober 2019 tot en met 26 oktober 2019 te Noordwijk, en/of Sassenheim, gemeente Teylingen, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad
  • ongeveer 115 LSD zegels, althans 2,2 gram, althans een of meerdere LSD zegel(s), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende LSD (lysergide) en/of
  • ongeveer 8, althans een of meerdere XTC-pil(len) (MDMA), althans ongeveer 3,3 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende XTC (MDMA) en/of
  • ongeveer 1,2 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
  • ongeveer 10 tabletten, althans ongeveer 1,39 gram, althans één of meerdere tabletten 2C-B (4-broom-2,5- dimethoxyfenethylamine), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 2C-B (4-broom-2,5-dimethoxyfenethylamine) en/of
  • ongeveer 902 ml methylfenidaat, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende methylfenidaat,
zijnde LSD en/of MDMA en/of cocaïne en/of 2C-B en/of methylfenidaat, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 2 maart 2020 te Noordwijkerhout, gemeente Noordwijk, en/of Sassenheim, gemeente Teylingen, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad
  • ongeveer 18, althans een of meerdere XTC-pil(len) (MDMA), althans ongeveer 7,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende XTC (MDMA) en/of
  • ongeveer 3,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of
  • ongeveer 0,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende LSD (lysergide) en/of
  • ongeveer 0,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
  • ongeveer 1,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van, een materiaal bevattende ketamine en/of
  • ongeveer 1000 milliliter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende methylfenidaat,
zijnde MDMA en/of LSD en/of cocaïne en/of ketamine en/of methylfenidaat (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van alle tenlastegelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, dat de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen terug worden gegeven aan de verdachte en dat de tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf wordt gelast.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het gevoerde verweer ex artikel 359a Sv
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – kort en zakelijk weergegeven – primair op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens schending van het Tallon-criterium. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat op 6 augustus 2020 door een verbalisant is gereageerd op het Snapchatbericht waarin verdovende middelen zijn aangeboden en dat op dat moment geen aanwijzingen bestonden dat de verdachte handelde in vuurwapens. De verbalisant heeft door zijn actieve houding de verdachte gebracht tot andere handelingen dan de handelingen waarop zijn opzet was gericht. Deze actieve houding bestond in de – ook buiten de grenzen van het nader opgemaakte bevel tot pseudokoop van 22 februari 2021 gestelde – vraag van de verbalisant of de verdachte nog andere dingen kon regelen, het voortdurend opdringen om dit zo snel mogelijk te regelen en extra geld aan te bieden om de aankoop te bespoedigen. Hierdoor zijn de belangen van de verdachte ernstig geschonden.
De raadsman heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat het voorgaande dient te leiden tot bewijsuitsluiting, een en ander zoals reeds door de rechtbank is overwogen. Het voornoemd nader opgestelde bevel tot pseudokoop kan het vormverzuim ten tijde van de afname van het vuurwapen met munitie niet rechtvaardigen. Doordat het mondeling afgegeven bevel niet binnen drie dagen op schrift is gesteld, heeft de verdediging niet de gelegenheid gehad de rechtmatigheid ervan te toetsen. Ingeval bewijsuitsluiting plaatsvindt, dient vrijspraak te volgen voor de feiten die betrekking hebben op het vuurwapen en de munitie.
Het hof overweegt als volgt.
Vaststellingen
Op 25 mei 2020 kwam bij de politie een MMA-melding binnen dat de verdachte via Snapchat in vuurwapens zou handelen. Verdachte zou op zijn Snapchataccount foto’s van vuurwapens en munitie tonen en bood die vervolgens te koop aan. Het betroffen pistolen, revolvers en volautomatische vuurwapens. Het betreffende Snapchataccount was [naam Snapchataccount]; het account van de verdachte. Deze melding vond later zijn bevestiging in gesprekken tussen onder meer de verdachte en [medeverdachte] die kennelijk betrekking hadden op de handel in wapens, zoals een chatgesprek van 6 juli 2020 waarin [medeverdachte] aan de verdachte vraagt voor hoeveel hij een ‘clock 9mm’ kan regelen, waarbij de verdachte te kennen geeft die snel te kunnen regelen.
In overleg met officier van justitie mr. [naam officier van justitie 1] heeft de verbalisant een Snapchataccount aangemaakt om contact te kunnen leggen met de verdachte. Nadat de verbalisant dit had gedaan, heeft hij het account van de verdachte toegevoegd. Op 29 mei 2020 zag de verbalisant een ‘snap’ van de verdachte waarop verdovende middelen werden aangeboden. Op 2 juni 2020 zag hij wederom een bericht dat verband hield met verdovende middelen.
Vervolgens is op 15 juli 2020 door de officier van justitie mr. [naam officier van justitie 2] een schriftelijk bevel pseudokoop en/of dienstverlening op grond van artikel 126i Sv verleend met de bedoeling om contact te leggen met de verdachte, over te gaan tot aankoop van een hoeveelheid verdovende middelen, om daarna in contact te blijven met de verdachte in de hoop dat hij vervolgens ook nog wapens te koop zou aanbieden zoals vermeld in de MMA-melding.
In vervolg hierop planden de verbalisanten om op 6 augustus 2020 één gram cocaïne te kopen van de verdachte. De aankoop zou moeten dienen als vertrouwensaankoop om toe te kunnen werken naar een aanbod van vuurwapens door de verdachte. Op 4 augustus 2020 zag een verbalisant dat op het account van de verdachte verdovende middelen werden aangeboden. Op dat bericht heeft de verbalisant gereageerd met de vraag of hij een gram cocaïne kon kopen en of dat gebracht kon worden naar Leiden. Verdachte reageerde bevestigend, waarna een gesprek tussen hen ontstond over deze aankoop, waarbij de verdachte te kennen gaf dat hij iemand anders zou sturen om de cocaïne te brengen. Dat gebeurde vervolgens ook en de koop van de verdovende middelen werd gesloten. Daarna vroeg de verbalisant aan een van de loopjongens van de verdachte of de verdachte ook andere dingen kon regelen. De verbalisant zei: “Ik heb problemen en heb zo snel mogelijk wat nodig om bij me te houden voor bescherming”. Kort hierna had de verbalisant telefonisch contact met de verdachte en vroeg hij de verdachte of hij iets kon regelen. De verdachte reageerde: “Je wilt iemand laten afrekenen toch zei je?”. De verbalisant gaf te kennen dat hij alleen iets nodig heeft om bij hem te dragen. Na een korte onderhandeling zei de verdachte dat hij wel iets kleins voor de verbalisant kon regelen. Later op de dag ontmoetten zij elkaar en droeg de verdachte het tenlastegelegde vuurwapen en munitie over aan de verbalisant.
Op 6 augustus 2020 is de officier van justitie mr. [naam officier van justitie 1], die dus al op de hoogte was van onderhavig onderzoek, gebeld door een politieambtenaar, omdat officier van justitie mr. [naam officier van justitie 2] telefonisch niet bereikbaar was. Door de politieambtenaar werd tegen de officier van justitie gezegd dat door pseudokopers net een aankoop van drugs was gedaan en dat er informatie was dat de verdachte ook zou handelen in vuurwapens. Nadat er contact is geweest met de rechercheofficier van justitie, die toestemming gaf voor afgifte van een nader bevel, heeft de officier van justitie een mondeling bevel pseudokoop afgegeven voor een vuurwapen en bijbehorende munitie. Er was volgens de officier van justitie dringende noodzaak om het bevel mondeling af te geven, omdat was gebleken dat op zeer korte termijn een wapen kon worden geleverd.
Ten slotte is op 22 februari 2021 (pas na het vonnis in eerste aanleg) het mondeling bevel op schrift gesteld namens officier van justitie mr. [naam officier van justitie 1]. In dat schriftelijk bevel pseudokoop staat dat opsporingsambtenaren naar een locatie gaan en de verkoper daar ontmoeten en het vuurwapen met munitie kopen tegen betaling van € 1.100,-, waarna de verdachte zal worden aangehouden.
Juridisch kader
Volgens lid 2 van artikel 126i Sv mag de opsporingsambtenaar bij de tenuitvoerlegging van het bevel pseudokoop de verdachte niet brengen tot andere strafbare feiten dan waarop diens opzet reeds tevoren was gericht (het zogenaamde Tallon-criterium).
Uit jurisprudentie met betrekking tot het Tallon-criterium volgt dat de inzet van infiltranten toelaatbaar is, indien de betrokkene zich inlaat met “criminele activiteiten” of indien zijn opzet reeds tevoren op het plegen van “een misdrijf” was gericht.
Beoordeling
Uit de voorgaande vaststellingen volgt dat er al sterke aanwijzingen waren dat de verdachte zich voorafgaand aan de bevelen tot pseudokoop bezig hield met de handel in wapens. Naar het oordeel van het hof hebben de opsporingsambtenaren de verdachte dan ook niet gebracht tot andere strafbare feiten dan waarop zijn opzet reeds tevoren was gericht. De betreffende gedragingen en bewoordingen van de verbalisanten (“wat nodig ter bescherming”, “iets om te dragen”) leiden in de gegeven omstandigheden niet tot het conclusie dat in strijd met het Tallon-criterium is gehandeld.
Om die reden wordt het verweer van de verdediging verworpen. Het hof acht het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.
Wel stelt het hof vast dat het mondeling gegeven bevel pseudokoop voor de aankoop van een vuurwapen en bijbehorende munitie te laat op schrift is gesteld. De termijn van drie dagen, vermeld in artikel 126i lid 5 Sv jo 126g lid 3 Sv, is ruimschoots overschreden. Dat levert een vormverzuim op. Het hof zal echter volstaan met de constatering van dat vormverzuim en zal er verder geen gevolgen als bedoeld in artikel 359a lid 1 Sv aan verbinden. Naar het oordeel van het hof is het verzuim namelijk van beperkte ernst en is de verdachte daardoor ook niet in zijn belangen geschaad. Het belang dat het geschonden voorschrift dient, ziet immers met name op controleerbaarheid van het (mondeling gegeven) bevel, en ziet dus meer op de integriteit en de beheersbaarheid van de opsporing. Naar het oordeel van het hof is dat bevel echter voldoende controleerbaar gebleken door het hiervoor aangehaalde proces-verbaal van de officier van justitie (over de gang van zaken omtrent het mondeling gegeven bevel) in samenhang met het te laat op schrift gestelde bevel pseudokoop voor de aankoop van een vuurwapen en munitie. Er is naar het oordeel van het hof dus geen nadeel ontstaan voor de verdachte. Het verweer wordt ook in die zin verworpen; bewijsuitsluiting is niet aan de orde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 09-202682-20 onder 1, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 09-257725-19 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 09-202682-20:
1.
hij op
of omstreeks6 augustus 2020 te Leiden een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwde alarmrevolver (waarmee scherpe patronen kunnen worden verschoten), van het merk BBM, type Olympic 38, kaliber .22LR, zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver, heeft overgedragen;
2.
hij op
of omstreeks6 augustus 2020 te Leiden,
in elk geval in Nederland,een wapen van categorie III, onder I van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwde alarmrevolver (waarmee scherpe patronen kunnen worden verschoten), van het merk BBM, type Olympic 38, kaliber .22LR, zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver en
/of11 stuks munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 11 stuks rand vuurpatronen, kaliber: .22LR, voorhanden heeft gehad;
3.
hij in de periode van 29 juli 2020 tot en met 10 november 2020 te Papendrecht,
in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 339,7 gram
, in elk geval een hoeveelheid,van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Zaak met parketnummer 09-257725-19 (gevoegd):
1.
hij in
of omstreeksde periode van 25 oktober 2019 tot en met 26 oktober 2019 te Noordwijk
,en
/ofSassenheim,
gemeente Teylingen, in elk geval in Nederland,opzettelijk aanwezig heeft gehad
  • ongeveer 115 LSD zegels, althans 2,2 gram
  • ongeveer 8, althans een of meerdere XTC-pil(len) (MDMA), althansongeveer 3,3 gram
    , in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende XTC (MDMA
    )en
    /of
  • ongeveer 1,2 gram cocaïne
  • ongeveer 10 tabletten, althans ongeveer 1,39 gram
  • ongeveer 902 ml methylfenidaat, in elk gevaleen hoeveelheid van een materiaal bevattende methylfenidaat,
zijnde LSD en
/ofMDMA en
/ofcocaïne en
/of2C-B en
/ofmethylfenidaat,
(telkens
)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op
of omstreeks2 maart 2020 te Noordwijkerhout
, gemeente Noordwijk,en
/ofSassenheim,
gemeente Teylingen, in elk geval in Nederland,opzettelijk aanwezig heeft gehad
  • ongeveer 18, althans een of meerdere XTC-pil(len) (MDMA), althansongeveer 7,5 gram
    , in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende XTC (MDMA
    )en
    /of
  • ongeveer 3,8 gram
  • ongeveer 0,8 gram, in elk gevaleen hoeveelheid van een materiaal bevattende LSD (lysergide) en
    /of
  • ongeveer 0,8 gram
  • ongeveer 1,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van, een materiaal bevattende ketamine en/of
  • ongeveer 1000 milliliter
zijnde MDMA en
/ofLSD en
/ofcocaïne
en/of ketamineen
/ofmethylfenidaat
(telkens
)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 09-202682-20 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Het in de zaak met parketnummer 09-202682-20 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Het in de zaak met parketnummer 09-202682-20 onder 3 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in de zaak met parketnummer 09-257725-19 onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert telkens op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan vijf strafbare feiten.
Allereerst heeft de verdachte in het openbaar een vuurwapen met munitie voorhanden gehad en hij heeft dit vuurwapen vervolgens met munitie verkocht op straat. Het bezit van vuurwapens en munitie brengt een onaanvaardbaar risico mee voor de veiligheid van personen. Het is algemeen bekend dat ze worden gebruikt voor het begaan van (ernstige) misdrijven, zoals liquidaties, overvallen, afpersingen en bedreigingen. De verdachte heeft er blijk van gegeven zich niet te bekommeren om de gevaarzetting van zijn handelen. Alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf komt daarom in aanmerking voor dit feit. Het hof heeft in dit verband acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS) voor het voorhanden hebben en overdragen van een vuurwapen met munitie in het openbaar (waarbij het oriëntatiepunt een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden is).
Voorts heeft de verdachte driemaal grote hoeveelheden harddrugs in bezit gehad. Hij heeft daarmee een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit in het land. Door harddrugs wordt de volksgezondheid ernstig bedreigd. Bovendien leiden drugs veelal, direct en indirect, tot vele vormen van criminaliteit. De verdachte heeft hiervoor kennelijk geen enkel oog gehad. Ook in dit kader heeft het hof acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS) voor het aanwezig hebben van harddrugs. De gevangenisstraf (van 6 maanden) die de rechtbank hiervoor had opgelegd, komt het hof niet onredelijk voor.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 mei 2022, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Tevens heeft het hof acht geslagen op de zich in het dossier bevindende rapportages die zijn opgemaakt over de verdachte. In de meest recente rapportage van 21 januari 2021 wordt door de reclassering geadviseerd de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarbij de mogelijkheid tot de uitvoerbaarheid van eventuele bijzondere voorwaarden kan worden onderzocht gedurende het re-integratie en faseringstraject. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep eveneens te kennen gegeven dat hij geen meerwaarde ziet in het opleggen van en het meewerken aan bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel.
Het hof heeft geconstateerd dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. In deze zaak heeft immers als uitgangspunt te gelden dat in de regel sprake is van overschrijding van de redelijke termijn indien de stukken van het geding meer dan acht maanden na het instellen van het hoger beroep ter griffie van de appelrechter zijn binnengekomen. Het hoger beroep is op 2 maart 2021 ingesteld en de stukken van het geding zijn op 23 december 2021 ter griffie van dit hof binnengekomen, waardoor sprake is van een overschrijding van circa anderhalve maand. Het hof is evenwel van oordeel dat aan deze geringe overschrijding van de inzendingstermijn geen gevolgen behoeven te worden verbonden en volstaat met de enkele vaststelling van de inbreuk op artikel 6 lid 1 EVRM, omdat de zaak in hoger beroep alsnog met bijzondere voortvarendheid ter terechtzitting is aangebracht en behandeld. De overschrijding van de inzendingstermijn wordt daardoor gecompenseerd.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag van 22 oktober 2018 onder parketnummer 09-817933-18 is de verdachte veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 30 dagen, met aftrek van voorarrest, met bevel dat 29 dagen jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf, omdat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feiten begaan, terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf is derhalve gegrond.
Het hof zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Beslag
Het hof zal gelasten dat de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals vermeld op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen, aan de verdachte worden teruggegeven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26, 31 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde onder parketnummer 09-202682-20.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 09-202682-20 onder 1, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 09-257725-19 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 09-202682-20 onder 1, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 09-257725-19 onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggave aan de verdachtevan de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. STK Papier
2. 2 STK Kantoorbenodigdheden
3. 180 EUR d.d. ibg 25-10-2019 G2289516
4. 10,35 EUR d.d. ibg 26-10-2019 G2289523
5. 250 EUR d.d. ibg 26-10-2019 G2290030
6. 810 EUR d.d. ibg 26-10-2019 G2290048.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag van 22 oktober 2018 onder parketnummer 09-817933-18, te weten:
jeugddetentievoor de duur van
29 (negenentwintig) dagen.
Dit arrest is gewezen door mr. V.M. de Winkel,
mr. K.I. de Jong en mr. W.S. Korteling, in bijzijn van de griffier mr. L.E. Hollander.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 juli 2022.