ECLI:NL:GHDHA:2022:1282

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
8 juli 2022
Zaaknummer
BK-21/00562
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid van aanmaningskosten bij de Belastingdienst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 5 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar tegen aanmaningskosten opgelegd door de Belastingdienst. De belanghebbende had een aanmaning ontvangen voor de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2014, waarbij € 16 aan kosten in rekening was gebracht. De ontvanger van de Belastingdienst verklaarde het bezwaar tegen deze aanmaningskosten kennelijk niet-ontvankelijk. De belanghebbende ging in beroep bij de Rechtbank, die het beroep gegrond verklaarde, de uitspraak op bezwaar vernietigde en de aanmaningskosten tot nihil verminderde. De belanghebbende stelde vervolgens hoger beroep in tegen deze uitspraak.

Tijdens de mondelinge behandeling bij het Hof op 24 mei 2022, verklaarde de belanghebbende dat hij het hoger beroep had ingesteld om de proceskostenvergoeding veilig te stellen, maar dat zijn belang bij het hoger beroep was weggevallen omdat hij deze vergoeding inmiddels had ontvangen. Het Hof oordeelde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was, omdat het belanghebbende niet in een betere positie kon brengen. Bovendien bestond er geen rechtsregel die de rechter verplichtte om te beslissen op een verzoek om proceskostenvergoeding in de zaak waarin als eerste uitspraak werd gedaan. Het Hof concludeerde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-21/00562

Uitspraak van 5 juli 2022

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de ontvanger van de Belastingdienst, de Ontvanger,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 20 mei 2021, nr. SGR 19/7125.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is een aanmaning ter zake van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2014 (de aanslag) verzonden. Hierbij is € 16 aan kosten in rekening gebracht.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Ontvanger het bezwaar tegen de aanmaningskosten kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank heeft een griffierecht geheven van € 47. De beslissing van de Rechtbank luidt:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanmaningskosten tot nihil en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt [de Ontvanger] op het betaalde griffierecht van € 47 aan [belanghebbende] te vergoeden.
1.4.
Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 134. De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 24 mei 2022. Belanghebbende is verschenen. De Ontvanger heeft in een e-mail van 20 mei 2022 aangegeven niet ter zitting te verschijnen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 17 mei 2019 de aanslag opgelegd naar een te betalen bedrag van € 2.750. Op 28 juni 2019 heeft belanghebbende tegen de aanslag bezwaar gemaakt en daarbij tevens om uitstel van betaling verzocht. Bij brief van 23 juli 2019 is voor de aanslag uitstel van betaling verleend.
2.2.
Met dagtekening 16 juli 2019 is belanghebbende ter zake van de betaling van de aanslag aangemaand waarbij een bedrag van € 16,00 aan aanmaningskosten in rekening is gebracht. Hiertegen heeft belanghebbende op 15 juli 2019 bezwaar gemaakt.
2.3.
Het bezwaar tegen de in rekening gebrachte aanmaningskosten is bij uitspraak op bezwaar van 1 oktober 2019 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan belang.
2.4.
Het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting bij de Rechtbank op 6 mei 2021, vermeldt het volgende:
“[De Ontvanger] verklaart:
- We komen terug op het eerder door ons ingenomen standpunt; het bezwaar is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
- We zien geen aanleiding voor vergoeding van verletkosten. [Belanghebbende] had het beroep ook kunnen intrekken en dan had hij deze zitting niet hoeven bijwonen.
[Belanghebbende] verklaart:
- Ik trek het beroep niet in. Ik verzoek om € 50 proceskostenvergoeding voor de gehele ochtend. [rechtbank: voorafgaande aan de behandeling van deze zaak heeft de rechtbank andere zaken van [belanghebbende] behandeld].”
2.5.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 15 juli 2021 (nr. SGR 19/7336) in de zaak tussen belanghebbende en de Inspecteur met betrekking tot de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015, welke zaak ook ter zitting van 6 mei 2021 is behandeld, het volgende geoordeeld:
“Proceskosten
17. De rechtbank veroordeelt [de Inspecteur] in de door [belanghebbende] gemaakte proceskosten. [Belanghebbende] heeft verzocht om vergoeding van in totaal € 50 aan verletkosten voor de behandeling van onderhavige zaken en een aantal op dezelfde zitting behandelde zaken van hemzelf en zijn fiscaal partner. Daarbij heeft hij gewezen op werkzaamheden die hij als freelancer verricht. Naar het oordeel van de rechtbank is een dergelijke vergoeding redelijk. [De Inspecteur] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat geen sprake is van verletkosten. Het enkele feit dat het door [belanghebbende] aangegeven bedrag aan resultaat uit overige werkzaamheden gering is, is daartoe ontoereikend. [De Inspecteur] dient derhalve € 50 aan verletkosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- (…)
- veroordeelt [de Inspecteur] in de proceskosten van [belanghebbende] tot een bedrag van € 50;
- (…)”

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“4. Tussen partijen is niet langer in geschil dat de uitspraak op bezwaar niet in stand kan blijven. Verweerder heeft toegelicht dat in eerste instantie per abuis geen uitstel van betaling is verleend, terwijl eiser reeds op 28 juni 2019 bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslag. De rechtbank sluit zich hierbij aan en heeft de in rekening gebrachte aanmaningskosten verminderd tot nihil.
5. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond verklaard.
6. In zijn beroepschrift heeft eiser tevens gronden aangevoerd tegen de aanslag. Deze gronden kunnen in deze procedure niet beoordeeld worden aangezien hier uitsluitend de beslissing van de ontvanger over de aanmaningskosten voorligt.
7. Op de zitting zijn ook andere zaken van eiser behandeld. In die zaken is niet de ontvanger, maar de inspecteur van de belastingdienst verweerder. Eiser heeft verzocht om een proceskostenvergoeding van € 50 voor alle op deze zitting behandelde zaken. Uit het oogpunt van doelmatigheid zal de rechtbank op dit verzoek beslissen in de zaken waarin de inspecteur verweerder is.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of de Rechtbank in de onderhavige zaak een beslissing had moeten nemen op het verzoek van belanghebbende om een vergoeding van in totaal € 50 aan verletkosten voor de behandeling van de onderhavige zaak en een aantal andere op dezelfde zitting van de Rechtbank behandelde zaken van belanghebbende en zijn fiscaal partner.
4.2.
Belanghebbende concludeert, zo begrijpt het Hof, tot gegrondverklaring van het hoger beroep.
4.3.
De Ontvanger concludeert, zo begrijpt het Hof, tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof toegelicht dat hij in deze zaak alleen hoger beroep heeft ingesteld om de ter zitting bij de Rechtbank besproken proceskostenvergoeding veilig te stellen en dat zijn belang bij dit hoger beroep is weggevallen aangezien hij de proceskostenvergoeding inmiddels heeft ontvangen.
Het Hof overweegt dat aangezien het hoger beroep belanghebbende niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen, het niet-ontvankelijk verklaard wordt.
5.2.
Ook als het hoger beroep ontvankelijk zou zijn, zou het niet slagen. Er bestaat immers geen rechtsregel die meebrengt dat in een geval als het onderhavige de rechter gehouden is te beslissen op een verzoek om een proceskostenvergoeding in de zaak waarin als eerste uitspraak wordt gedaan.
Slotsom
5.3.
Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.

Proceskosten en griffierecht

6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is vastgesteld door I. Reijngoud, H.A.J. Kroon en Chr.Th.P.M. Zandhuis, in tegenwoordigheid van de griffier R. Wijkstra. De beslissing is op 5 juli 2022 in het openbaar uitgesproken. Wegens verhindering van de voorzitter is de uitspraak ondertekend door raadsheer Zandhuis.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.