ECLI:NL:GHDHA:2022:1253

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
6 juli 2022
Zaaknummer
2200022321
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting van minderjarige dochter door vader, bewezenverklaring en strafoplegging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vader die beschuldigd werd van seksueel misbruik van zijn minderjarige dochter gedurende meerdere jaren, meer dan 25 jaar geleden. De verdachte, geboren in 1943, werd in eerste aanleg vrijgesproken van het eerste tenlastegelegde feit, maar veroordeeld voor het tweede feit tot dertig maanden gevangenisstraf. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het vonnis zou worden vernietigd en dat de verdachte tot een gevangenisstraf van zestig maanden zou worden veroordeeld, met een vrijheidsbeperkende maatregel van twee jaar. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestig maanden, waarbij het hof de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer zwaar heeft meegewogen. De verdachte heeft jarenlang misbruik gemaakt van zijn positie als ouder, wat heeft geleid tot ernstige psychische schade voor het slachtoffer. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof heeft geoordeeld dat de verdachte aansprakelijk is voor immateriële schade van € 17.000,-, te vermeerderen met wettelijke rente. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dat gericht was tegen de vrijspraak van het eerste feit. De uitspraak benadrukt de ernst van seksueel misbruik en de gevolgen daarvan voor slachtoffers.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000223-21
Parketnummer: 10-710062-19
Datum uitspraak: 6 juli 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 11 januari 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1943,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden met aftrek van voorarrest. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij en is een schadevergoedingsmaatregel opgelegd als nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte en de officier van justitie in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en mitsdien mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Blijkens de akte rechtsmiddel is het hoger beroep door de officier van justitie onbeperkt ingesteld.
De appelschriftuur van de officier van justitie bevat geen grieven tegen de vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal meegedeeld dat het hoger beroep niet is gericht tegen deze vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 416 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering zal de officier van justitie niet ontvankelijk worden verklaard in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van het hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover thans in hoger beroep nog aan de orde - tenlastegelegd dat:
2.
Hij in of omstreeks de periode van 1 december 1991 tot en met 9 september 1998 te [pleegplaats], door geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, een persoon genaamd [aangeefster], geboren op 9 september 1978, heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het meermalen, althans eenmaal, (telkens):
- duwen/brengen/houden van zijn, verdachtes, penis en/of vinger(s) en/of van (een) voorwerp(en) in de vagina en/of in de anus, en/of
- zich laten pijpen en/of aftrekken, en/of
- ( vervolgens) klaarkomen in de vagina en/of op het lichaam, en/of
- strelen/voelen van/aan/over het (met kleding bedekte) lichaam, en/of
- voelen aan en/of betasten van en/of wrijven over de (met kleding bedekte) borsten en/of de vagina en/of de billen, en/of
- likken van/over de vagina, en/of
- zuigen aan/bijten in de borsten,
het geweld en/of een andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met andere feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit het (telkens)
- ( met kracht) vastpakken/vasthouden/naar zich toe trekken/tegen zich aan duwen/houden van die [aangeefster], en/of
- uit elkaar duwen/trekken van de benen en/of de armen van die [aangeefster], en/of
- brengen van zijn hand in de onderbroek van die [aangeefster] en/of
- liggen op/tegen die [aangeefster], en/of
- trekken/duwen van het hoofd en/of de hand(en) van die [aangeefster] naar zijn penis, en/of
- het duwen van zijn penis tegen de mond van die [aangeefster] en/of
- gebruiken van voorwerp(en) bij bovengenoemde handeling(en), en/of
- toevoegen aan die [aangeefster] van de woorden: "Je mag het tegen niemand zeggen" en/of "Ik zie aan je dat je het fijn vindt" en/of "Je bent een watje"en/of "Je bent dom en kunt niks", althans woorden van gelijke aard of strekking, en/of
- misbruik maken van het gezag dat hij als vader over die [aangeefster] had, en/of
- niet stoppen met genoemde handeling(en) ondanks het (mondeling) verzet/verweer daartoe van die [aangeefster] en/of
- niet stoppen met genoemde handelingen ondanks het feit dat die [aangeefster] aangaf pijn te voelen als gevolg van die handelingen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestig maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van twee jaren zal worden opgelegd, waarbij de maatregel zal inhouden dat de verdachte zich zal onthouden van direct of indirect contact met [aangeefster], en dat die maatregel dadelijk uitvoerbaar zal zijn.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Hij in
of omstreeksde periode van 1 december 1991 tot en met
9 september 199831 december 1997te [pleegplaats]
,door geweld
en/ofeenandere feitelijk
hedenof bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, een persoon genaamd [aangeefster], geboren op [geboortedatum] 1978, heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die
bestaan uit ofmede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het meermalen
, althans eenmaal, (telkens):
- duwen/brengen/houden van zijn, verdachtes
,penis en/of vinger
(s
)en/of
van (een)voorwerp
(en
)in de vagina en/of in de anus, en/of
- zich laten pijpen en/of aftrekken, en/of
-
(vervolgens)klaarkomen in de vagina en/of op het lichaam, en/of
- strelen/voelen van/aan/over het (met kleding bedekte) lichaam, en/of
- voelen aan en/of betasten van en/of wrijven over de (met kleding bedekte) borsten en/of de vagina
en/of de billen,en/of
- likken van/over de vagina, en/of
- zuigen aan/bijten in de borsten,
hebbendehet geweld en/of
eendeandere feitelijkhe
(i)d
(en
) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met andere feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebbenbestaan uit het
(telkens)
-
(met kracht)vastpakken/vasthouden/naar zich toe trekken/tegen zich aan duwen/houden van die [aangeefster], en/of
- uit elkaar duwen/trekken van de benen en/of de armen van die [aangeefster], en/of
- brengen van zijn hand in de onderbroek van die [aangeefster] en/of
- liggen op/tegen die [aangeefster], en/of
- trekken/duwen van het hoofd en/of de hand
(en)van die [aangeefster] naar zijn penis, en/of
- het duwen van zijn penis tegen de mond van die [aangeefster] en/of
- gebruiken van voorwerp(en) bij bovengenoemde handeling(en), en/of
- toevoegen aan die [aangeefster] van de woorden: "Je mag het tegen niemand zeggen" en/of "Ik zie aan je dat je het fijn vindt" en/of "Je bent een watje" en/of "Je bent dom en kunt niks", althans woorden van gelijke aard of strekking, en/of
- misbruik maken van het gezag dat hij als vader over die [aangeefster] had, en/of
- niet stoppen met genoemde handeling
(en
)ondanks het (mondeling) verzet/verweer daartoe van die [aangeefster]
en/of
- niet stoppen met genoemde handelingen ondanks het feit dat die [aangeefster] aangaf pijn te voelen als gevolg van die handelingen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De verdediging heeft – op gronden als vermeld in de pleitnota – geconcludeerd tot vrijspraak. Daartoe is het volgende aangevoerd.
Er is weliswaar sprake geweest van seksueel misbruik, maar niet van seksueel binnendringen en dwang. Daartoe bevat het dossier onvoldoende steunbewijs.
Met de verklaringen van de aangeefster moet bovendien behoedzaam worden omgegaan omdat sprake kan zijn van hervonden herinneringen.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster
Het hof stelt voorop dat het geen reden heeft te twijfelen aan de verklaringen van de aangeefster.
De verklaringen zijn naar het oordeel van het hof consistent en de betrouwbaarheid daarvan wordt versterkt door de details die de aaangeefster – veelal ongevraagd – geeft over de omstandigheden waaronder het misbruik zou hebben plaatsgevonden.
Hervonden herinneringen
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat de verklaringen van de aangeefster tot stand zijn gekomen op basis van hervonden herinneringen. De aangeefster heeft verklaard dat ze eigenlijk alles zelf wist, maar sommige dingen had weggestopt om er vooral niet aan te denken.
De herinneringen zijn volgens haar nooit weggeweest. Juist doordat ze het seksueel misbruik door de verdachte zich steeds herinnerde, is ze in therapie gegaan.
Steunbewijs
Uit het dossier blijkt dat de aangeefster in het verleden wel in algemene zin met familieleden buiten het gezin heeft gesproken over het seksuele misbruik door de verdachte, maar daarbij niet in detail is getreden.
In de verklaringen van die familieleden kan daardoor geen bevestiging worden gevonden voor de verklaringen van de aangeefster.
Desondanks is het hof van oordeel dat het dossier voldoende steunbewijs bevat voor de verklaringen van de aangeefster, gelet op het volgende.
- De aangeefster heeft uitgebreid verklaard over de omstandigheden waaronder het seksueel misbruik door de verdachte zou hebben plaatsgevonden. Ze noemt daarbij veel details die haar verklaringen naar het oordeel van het hof geloofwaardig maken.
- Uit het dossier blijkt dat de verhoren van de aangeefster met veel emoties gepaard gingen. Daarbij is met name van belang dat de aangeefster soms (naar het lijkt onbewuste) bewegingen maakte, die zij, als de politie haar daarnaar vroeg, uitlegde als herbelevingen (verklaring aangeefster p. 36, 37 en 41 dossier).
- De verklaringen van de verdachte over de seksuele handelingen en andere handelingen die hij heeft bekend, bevestigen voor een groot deel hetgeen de aangeefster daarover heeft verklaard, ook waar het gaat om de periode waarin en de plaatsen waar deze handelingen zijn gepleegd.
- Dat er sprake is geweest van seksueel binnendringen, heeft de verdachte ook erkend, door te verklaren, ook ter zitting in hoger beroep, dat hij zijn vingerkootje in de vagina van de aangeefster heeft gebracht.
- De verdachte heeft aanvankelijk verklaard aan een aantal van de seksuele handelingen die hij ontkent geen herinnering te hebben of er geen beeld bij te hebben in plaats van deze stellig te ontkennen. Naarmate de strafrechtelijke procedure volgde, is de verdachte zijn verklaringen gaan afzwakken in de zin dat hij steeds beslister ging ontkennen. De ontkenning dat er in de tuinkamer seksuele handelingen hebben plaatsgevonden acht het hof niet geloofwaardig.
- De verdachte heeft samen met de aangeefster in een ander dorp een zwangerschapstest gekocht, zonder medeweten van zijn echtgenote. Hij heeft verklaard bang te zijn geweest dat zij zwanger was geworden omdat ze niet ongesteld werd. Dat deze angst alleen zou zijn veroorzaakt doordat de verdachte één keer tegen de aangeefster aan klaargekomen zou zijn, acht het hof niet aannemelijk.
Seksueel binnendringen
Het hof acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen, dat er sprake is geweest van seksueel binnendringen.
Dwang
Voor een bewezenverklaring van verkrachting moet ook worden vastgesteld dat de seksuele handelingen onder dwang hebben plaatsgevonden, hetgeen door de verdachte is betwist.
Het hof is van oordeel, dat sprake is geweest van dwang tot het ondergaan van de seksuele handelingen, in de eerste plaats door de context van de gezagsverhouding tussen de verdachte als vader en de aangeefster als (minderjarige) dochter, het leeftijdsverschil tussen hen en het overwicht van verdachte als volwassen man tegenover een jong meisje als de aangeefster.
Deze context werd nog versterkt door de in de tenlastelegging genoemde opmerkingen van de verdachte jegens de aangeefster. Er was voor de aangeefster, die als (minderjarig) kind haar hele leven bij haar vader (verdachte) en moeder woonde geen mogelijkheid om zich aan de situatie te onttrekken.
Daarnaast is naar het oordeel van het hof sprake geweest van geweldshandelingen waardoor de aangeefster zich niet kon verzetten tegen de seksuele handelingen die door de verdachte bij haar werden verricht.
De plaatsen waar het tenlastegelegde plaatsvond
Nu uit de verklaringen van aangeefster niet met voldoende nauwkeurigheid af te leiden is in welke jaren het seksueel misbruik in de vakanties heeft plaatsgevonden, zal het hof de verdachte vrijspreken van het tenlastegelegde voor zover dat betrekking heeft op [pleegplaats].
Conclusie
Het hof is van oordeel dat ook de handelingen die door verdachte worden betwist en de tenlastegelegde dwang wettig en overtuigend kunnen worden bewezen, maar dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde voor zover dat betrekking heeft op [pleegplaats].
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

verkrachting, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze jarenlang met grote regelmaat schuldig gemaakt aan verkrachting van zijn minderjarige dochter.
Door aldus te handelen heeft de verdachte zeer ernstig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Een ouder is bij uitstek de persoon op wie een kind moet kunnen vertrouwen en die bescherming en veiligheid moet bieden. Dit vertrouwen heeft de verdachte op zeer ernstige wijze geschaad. Hij heeft misbruik gemaakt van zijn positie als ouder en de afhankelijkheidsrelatie tussen hem en het slachtoffer.
Hij heeft het slachtoffer daarmee ook een veilig thuis en een veilige jeugd ontnomen.
De verdachte is bij dit alles volledig voorbij gegaan aan de psychische schade die hij aan het slachtoffer zou kunnen berokkenen en heeft vooral oog gehad voor de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften.
Slachtoffers van feiten als de onderhavige ondervinden soms nog levenslang psychische gevolgen van hetgeen hun is aangedaan.
Dat het bewezenverklaarde voor het slachtoffer in deze zaak nog steeds buitengewoon traumatisch is, blijkt uit de door haar ter terechtzitting in hoger beroep mondeling voorgedragen slachtofferverklaring, waarin zij aangeeft dat zij (meer dan twintig jaar later) nog iedere dag herbelevingen heeft en daarbij volledig in paniek raakt. Zij heeft verklaard er nog dagelijks mee te moeten dealen. Dit blijkt ook uit de verhoren van het slachtoffer door de politie. Tijdens de behandeling van de zaak ter terechtzitting in hoger beroep was ook zichtbaar dat het slachtoffer het er nog steeds moeilijk mee heeft.
Het slachtoffer heeft al jarenlang psychische hulp naar aanleiding van deze gebeurtenissen.
Dit alles rekent het hof de verdachte zwaar aan.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 9 juni 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
De verdachte heeft van 2000 tot 2003 een behandeling in verband met seksueel misbruik bij het DOK gevolgd, nadat zijn andere dochter hem had beschuldigd van seksueel misbruik van die dochter. Volgens de verdachte is daarbij ook het misbruik van het slachtoffer in deze zaak aan de orde gekomen.
Het hof heeft acht geslagen op de gevorderde leeftijd van de verdachte, maar ziet daarin geen aanleiding om af te zien van een gevangenisstraf of deze te matigen.
Een voorwaardelijke gevangenisstraf, gecombineerd met een taakstraf, zoals door de verdediging is bepleit, doet naar het hof onvoldoende recht aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten.
Het hof heeft kennis genomen van het psychologisch rapport d.d. 13 maart 2020, opgemaakt door psycholoog
dr. D.J. Burck.
De deskundige constateert dat de verdachte lijdt aan een psychische stoornis in de vorm van een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke en vermijdende trekken.
De rapporteur stelt dat een persoonlijkheidsstoornis veelal tot ontwikkeling komt in de late adolescentie en/of jongvolwassenheid en daarna min of meer structureel aanwezig blijft, zodat aangenomen mag worden dat de stoornis speelde ten tijde van het tenlastegelegde.
De verdachte was als gevolg van de beperkingen voortvloeiend uit de vermijdende en afhankelijke trekken van de ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis niet voldoende in staat om de seksuele problemen die hij ondervond in zijn partnerrelatie te analyseren en handelingsalternatieven te overzien.
De psycholoog adviseert daarom om het tenlastegelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Het recidiverisico wordt ingeschat als laag. Met name de gevorderde leeftijd van de verdachte en het gegeven dat er geen extra familiaire slachtoffers te betreuren zijn, dragen er aan bij dat er in statistische zin sprake is van een laag risico.
Er komen uit het onderzoek ook geen evidente dynamische
risicofactoren naar voren. Gezien het lage recidiverisico en het feit dat de onderzochte in 2000-2003 met goed gevolg al een behandeling volgde gericht op preventie van recidive in seksueel delictgedrag, wordt geen behandeling in een strafrechtelijk kader geadviseerd.
Het hof kan zich vinden in de overwegingen van de deskundige met betrekking tot de mate van toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Het hof neemt deze overwegingen over en maakt deze tot de zijne. Conform het advies van de deskundige rekent het hof de verdachte de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate toe. Dit vormt een strafverminderende omstandigheid.
Het hof heeft daarnaast kennis genomen van het reclasseringsrapport d.d. 31 maart 2020.
De reclassering sluit zich aan bij de conclusies van de psycholoog. Gezien het lage recidiverisico wordt geen behandeling geadviseerd. Volgens de reclassering zijn er geen zwaarwegende negatieve consequenties bij het opleggen van een gevangenisstraf.
Conclusie ten aanzien van de straf
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Maatregel
Het hof is van oordeel dat een contactverbod in dit geval niet nodig is ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten. Aan de eisen van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht is derhalve niet voldaan. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat het recidiverisico als laag wordt ingeschat. Het hof zal derhalve de vordering van de advocaat-generaal op dit punt niet volgen.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [aangeefster] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 40.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 40.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij aangevoerd dat zij zich aansluit bij hetgeen de rechtbank heeft overwogen met betrekking tot de verjaringstermijn van de vordering tot schadevergoeding en dat de vordering betrekking heeft op de periode van 1 april 1995 tot en met 8 september 1996.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezenverklaarde.
Op grond van zowel het oude als het nieuwe artikel 3:310, vierde lid, BW, verjaart de rechtsvordering tot schadevergoeding niet zolang het recht tot strafvordering niet door verjaring is vervallen in het geval de schade is veroorzaakt door een misdrijf als bedoeld in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht en is gepleegd ten aanzien van een minderjarige.
Op grond hiervan is de vordering, voor zover deze ziet op de periode 1 april 1995 (invoering Wet Terwee) tot en met 8 september 1996 (het deel van de bewezenverklaarde periode tot haar 18e verjaardag), niet verjaard.
Voor zover de vordering ziet op de bewezenverklaarde periode vanaf 9 september 1996 tot en met 31 december 1997 (het deel van de bewezenverklaarde periode vanaf de 18e verjaardag van het slachtoffer) is deze verjaard.
Het hof is van oordeel dat vast is komen te staan dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelde partij in de periode van 1 april 1995 tot en met 8 september 1996.
De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid en uitgaande van een periode van bijna zeventien
maanden - voor toewijzing tot een bedrag van € 17.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 september 1996 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte als de overwegend in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[aangeefster]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 17.000,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57 en 242 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte en de officier van justitie
niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
60 (zestig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 17.000,00 (zeventienduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[aangeefster], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 17.000,00 (zeventienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
120 (honderdtwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 8 september 1996.
Dit arrest is gewezen door mr. M.J. de Haan-Boerdijk,
mr. O.E.M. Leinarts en mr. V.M. de Winkel, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 6 juli 2022.