ECLI:NL:GHDHA:2022:1251

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
200.288.391/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering van een kindercentrum tegen de gemeente over registratie als apart kindercentrum

In deze zaak heeft De Dikkedeur Kralingen B.V., een kindercentrum gevestigd in Rotterdam, hoger beroep ingesteld tegen de Gemeente Rotterdam. De Dikkedeur vorderde een verklaring voor recht dat de groepsruimte aan de Jeruzalemstraat niet als apart kindercentrum kan worden geregistreerd, en dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door deze registratie. De Gemeente had de Jeruzalemstraat als apart kindercentrum geregistreerd, wat betekende dat het aan bepaalde wettelijke eisen moest voldoen. De Dikkedeur was van mening dat de Jeruzalemstraat onderdeel uitmaakte van het kindercentrum aan de Oudedijk, omdat beide locaties via een omsloten buitenruimte met elkaar verbonden zijn.

De rechtbank had de vorderingen van De Dikkedeur afgewezen, en in hoger beroep heeft het Gerechtshof Den Haag deze beslissing bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de Gemeente terecht de Jeruzalemstraat als apart kindercentrum had geregistreerd, omdat de locaties niet inpandig met elkaar verbonden zijn. De Dikkedeur had geen nieuwe vergunning aangevraagd en de verplichting tot inschrijving in het register volgde automatisch uit de eerder verleende vergunning. Het hof concludeerde dat de Gemeente niet onrechtmatig had gehandeld en dat de grieven van De Dikkedeur faalden. De Dikkedeur werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer hof : 200.288.391/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/587597/ HA ZA 19-1146
Arrest van 12 juli 2022
in de zaak van
De Dikkedeur Kralingen B.V.,
gevestigd in Rotterdam,
appellante,
advocaat: mr. S.T. Blom in Amsterdam,
tegen
Gemeente Rotterdam,
zetelend in Rotterdam,
verweerster,
advocaat: mr. A.H.T. van Gijssel in Den Haag.
Het hof zal partijen hierna noemen “de Dikkedeur” en “de Gemeente”.

1.De zaak in het kort

1.1
Deze zaak gaat over de registratie van de groepsruimte van de Dikkedeur aan de Jeruzalemstraat 56 in Rotterdam (hierna te noemen: “de Jeruzalemstraat”) als apart kindercentrum. De Dikkedeur heeft een kindercentrum aan de Oudedijk 207 in Rotterdam (hierna te noemen: “de Oudedijk”). In de groepsruimte aan de Jeruzalemstraat zit een peutergroep die ook gebruik maakt van ruimtes aan de Oudedijk, die vanuit de Jeruzalemstraat kunnen worden bereikt via een omsloten buitenruimte tussen beide panden op eigen terrein van de Dikkedeur. De Gemeente stelt zich op het standpunt dat het op grond van de geldende wet- en regelgeving niet mogelijk is om kinderopvang op twee verschillende adressen als één kindercentrum aan te merken als de beide locaties niet inpandig met elkaar zijn verbonden. De Gemeente heeft de Jeruzalemstraat daarom als een apart kindercentrum geregistreerd. Die afzonderlijke registratie heeft tot gevolg dat de Jeruzalemstraat zelfstandig moet voldoen aan een aantal wettelijke vereisten die aan kindercentra worden gesteld. De Dikkedeur is het niet eens met de Gemeente. Volgens de Dikkedeur kan de Jeruzalemstraat worden gezien als een onderdeel van het kindercentrum aan de Oudedijk omdat beide panden via de omsloten buitenruimte met elkaar in verbinding staan.
1.2
De Dikkedeur vordert in deze procedure een verklaring voor recht dat de groepsruimte aan de Jeruzalemstraat niet als apart kindercentrum kan worden geregistreerd, in combinatie met een gebod aan de Gemeente om de registratie van de Jeruzalemstraat ongedaan te maken en een veroordeling van de Gemeente om de schade te vergoeden die de Dikkedeur als gevolg van de registratie van de Jeruzalemstraat heeft geleden. De rechtbank heeft de vorderingen van de Dikkedeur afgewezen. De Dikkedeur is het niet eens met dit vonnis en heeft hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep slaagt niet. Het hof komt tot hetzelfde oordeel als de rechtbank en zal het vonnis van de rechtbank bekrachtigen.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 11 december 2020, waarmee de Dikkedeur in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 14 oktober 2020 (hierna te noemen: het vonnis);
  • het arrest van dit hof van 2 februari 2021, waarin een mondelinge behandeling is gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 17 maart 2021;
  • de memorie van grieven van 3 augustus 2021, met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van 2 november 2021, met bijlagen;
  • de stukken (producties 6 en 7) die de Dikkedeur ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd.
2.2
Op 30 mei 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten hebben de zaak toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die zij hebben overgelegd.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
De Dikkedeur houdt zich bezig met het verlenen van kinderopvang in Rotterdam.
3.2
In het pand van Dikkedeur aan de Oudedijk bevinden zich een gezamenlijke speelruimte, vier slaapruimtes en vier groepsruimtes. Op de Jeruzalemstraat bevindt zich de groepsruimte van “De Tijger”, een peutergroep van Dikkedeur waar plaats is voor zestien kinderen. De Tijger heeft een slaapruimte in het pand aan de Oudedijk en kan daar ook gebruik maken van de gezamenlijke speelruimte. De Oudedijk en de Jeruzalemstraat staan via een omsloten buitenruimte op eigen terrein van de Dikke Deur met elkaar in verbinding.
3.3
Bij besluit van 15 januari 2004 heeft de directeur van de GGD namens de deelgemeente Kralingen/Crooswijk de aanvraag van “
De Dikkedeur Kralingen B.V., Oudedijk 205, 3061 AE Rotterdam om een vergunning als bedoeld in artikel 2 van de Verordening Kinderopvang 1998 ten behoeve van haar kinderdagverblijf De Dikkedeur, Jeruzalemstraat 56, 3061 GP Rotterdam” ingewilligd en de gevraagde vergunning verleend.
3.4
Ten tijde van de vergunningverlening bestond er nog geen gemeentelijk of landelijk register van kindercentra. Bij de invoering van de Wet kinderopvang (hierna te noemen: Wko) in 2005 is voorzien in een gemeentelijk registratiesysteem. Deze wet bepaalde dat kindercentra waarvoor gemeenten een vergunning hadden verleend, door de gemeenten in een gemeentelijk register werden opgenomen. Artikel 90 Wko, zoals deze bepaling luidde in de oorspronkelijke versie, bepaalde het volgende:

Het college van burgemeester en wethouders neemt in het register, bedoeld in artikel 46[het gemeentelijke register, toevoeging hof]
de kindercentra (…) op die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijkens een door de betrokken gemeente verstrekte verklaring of vergunning voldoen aan de krachtens de Welzijnswet 1994 gestelde eisen met betrekking tot de kwaliteit (…).”
3.5
Na de invoering van een landelijk registratiesysteem per 1 januari 2010 dienden de gemeenten ervoor zorg te dragen dat kindercentra ingeschreven in de gemeentelijke registers, werden opgenomen in het landelijk register kinderopvang en peuterspeelzalen (hierna: LRKP). In artikel 90 lid 1 Wko, zoals deze bepaling luidde met ingang van 1 januari 2010, stond het volgende:

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente van vestiging draagt er zorg voor dat kindercentra (…) die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen G en H, van de wet van 18 juli 2009 tot wijziging van de Wet kinderopvang (…)[1 januari 2010, toevoeging hof]
zijn opgenomen in het register kinderopvang, bedoeld in artikel 46[het gemeentelijke register, toevoeging hof]
zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van voornoemde wijzigingswet, voor 1 juli van het eerste kalenderjaar waarop voornoemde wijziging betrekking heeft, worden ingeschreven in het register kinderopvang bedoeld in artikel 47a[het LRK, toevoeging hof]”.
3.6
De memorie van toelichting bij het aldus gewijzigde artikel 90 Wko vermeldde daarover het volgende:

10.2 De opname van bestaande kindercentra (…) in het register
Op grond van dit wetsvoorstel wordt de inrichting van een landelijk register kinderopvang mogelijk. Daarin worden alle kindercentra (…) die aan de eisen van de wet voldoen, ingeschreven. Dit landelijke register komt in de plaats van de bestaande gemeentelijke registers. Door middel van het overgangsrecht wordt geregeld dat alle kindercentra (…) die – voorafgaand aan de invoering van het wetsvoorstel – zijn ingeschreven in de individuele gemeentelijke registers, door de gemeenten worden ingeschreven in het landelijke register. (…)”.
3.7
Bij besluit van 11 december 2017 heeft de Gemeente de Dikkedeur op straffe van verbeurte van een dwangsom gelast om binnen twee weken de kinderopvang op de Jeruzalemstraat te staken, omdat voor deze kinderopvang geen vergunningaanvraag was ingediend. Tegen dit besluit heeft de Dikkedeur beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam.
3.8
Bij brief van 10 april 2018 heeft de Gemeente het volgende medegedeeld aan de rechtbank Rotterdam:

Naar aanleiding van de namens eiseres[de Dikkedeur, toevoeging hof]
op 9 april 2018 ingediende stukken, met name de overgelegde vergunning van 15 januari 2004, bericht ik u hierbij dat verweerder[de Gemeente, toevoeging hof]
het bestreden besluit van 11 december 2017 (…) intrekt. Reden hiervoor is dat uit die informatie (bij verweerder niet (meer) bekend) is gebleken dat het kinderdagverblijf van eiseres locatie Jeruzalemstraat 56 in 2005 bij inwerkingtreding van de Wet kinderopvang ten onrechte niet is geregistreerd. Dit zal alsnog gaan geschieden.
Gelet op het vorenstaande is verweerder van opvatting dat eiseres geen belang meer heeft in deze procedure.
(…).”
3.9
Bij brief van 12 april 2018 aan de rechtbank Rotterdam heeft de Dikkedeur aangegeven het beroep niet in te trekken. Ter zitting heeft de Dikkedeur zich op het standpunt gesteld dat er nog wel sprake is van procesbelang omdat de Gemeente had aangekondigd de Jeruzalemstraat alsnog te gaan registreren. Bij beslissing van 23 mei 2018 heeft de rechtbank Rotterdam dit standpunt verworpen en het beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen:

De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of er met het intrekken van de last onder dwangsom bij eiseres nog sprake is van procesbelang. De last onder dwangsom was opgelegd omdat eiseres volgens verweerder onrechtmatig gebruik maakte van de opvanglocatie op de Jeruzalemstraat 56 te Rotterdam. Het doel dat met deze beroepsprocedure kan worden bereikt, is met de intrekking van de last gerealiseerd. Eiseres heeft dan ook geen belang meer bij voortzetting van deze beroepsprocedure.”
3.1
Tegen deze beslissing heeft de Dikkedeur hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna te noemen: de Afdeling). Bij beslissing van 24 juli 2019 heeft de Afdeling de beslissing van de rechtbank bevestigd. Daartoe heeft de Afdeling onder meer het volgende overwogen:

Dat Dikkedeur het niet eens is met de motivering die ten grondslag is gelegd aan de intrekking van het besluit van 11 december 2017, maakt niet dat zij procesbelang heeft. Indien geen belang bestaat bij vernietiging van een besluit, bestaat ook geen belang meer bij een beoordeling van de motivering van dat besluit.”
3.11
In een beslissing van 24 juli 2019 in een ander geschil tussen partijen, met betrekking tot een uitbreiding van het kindercentrum aan de Oudedijk (ECLI:NL:RVS:2019:2549), heeft de Afdeling onder meer het volgende overwogen:
“(…)
De rechtbank heeft eveneens terecht overwogen dat het college zich terecht op het standpunt stelt dat in het onderhavige geval geen sprake is van uitbreiding binnen één opvanglocatie of vestiging. Daartoe is allereerst van belang dat het college het kindercentrum, anders dan Dikkedeur stelt, mocht aanmerken als een vestiging als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, van de Handelsregisterwet 2007 (…). Dat het college aansluiting mocht zoeken bij laatstgenoemde bepaling, volgt uit artikel 1, eerste lid, van het Besluit registers. Voorts heeft het college zich in dit geval met juistheid op het standpunt gesteld dat het pand aan de Bethlehemstraat 23c te Rotterdam, waar de door Dikkedeur voorgenomen uitbreiding van het aantal kindplaatsen van het kindercentrum is gerealiseerd, niet tot de vestiging behoort omdat geen sprake is van een inpandige interne doorgang tussen het pand aan de Oudedijk 201 te Rotterdam, het adres waarop het kindercentrum in het LRKP geregistreerd staat, en het pand aan de Bethlehemstraat 23c te Rotterdam en beide panden een eigen hoofdingang hebben. (…)
3.12
Ondanks protest van de Dikkedeur heeft de Gemeente de Jeruzalemstraat per 1 december 2019 als afzonderlijk kindercentrum geregistreerd in het LRKP.
3.13
Bij e-mail van 29 september 2021 heeft het Kadaster het volgende geschreven in antwoord op een vraag van de Gemeente of het mogelijk is om panden met een afzonderlijk BAG adres, die niet inpandig maar via een tussenliggend terrein verbonden zijn, samen te voegen tot één BAG adres:

(…)
In de BAG wordt een adres toegekend aan eenverblijfsobject(en niet aan een pand). Een object is een verblijfsobject als het functioneel zelfstandig is. Het gaat hierbij om de kleinste eenheid die binnendoor bereikbaar is. Als er in uw situatie sprake is van twee zelfstandige verblijfsobjecten met eigen adressen, dan kunnen deze nooit worden samengevoegd tot één verblijfsobject (en dus één adres) als beide verblijfsobjecten niet binnendoor bereikbaar zijn. In de Catalogus BAG staat hierover ‘De binnenruimten van een verblijfsobject moeten onderling binnendoor bereikbaar zijn zonder het verblijfsobject te verlaten’. (…)
3.14
Naar aanleiding van de mondelinge behandeling van 17 maart 2021 hebben partijen overlegd over de problemen die de Dikkedeur stelt te zullen ondervinden als de registratie van de Jeruzalemstraat als apart kindercentrum wordt gehandhaafd. Daarbij hebben partijen over en weer bepaalde voorstellen gedaan. Bij brief van 28 mei 2021 aan de Dikkedeur heeft de Gemeente aangegeven dat zij binnen bepaalde randvoorwaarden ermee kan instemmen dat kinderen ingeschreven op de Jeruzalemstraat gebruik kunnen maken van voorzieningen in het kindercentrum aan de Oudedijk en dat de beroepskrachten van beide kindercentra samenwerken. De Dikkedeur heeft de voorstellen van de Gemeente afgewezen omdat deze naar haar mening onvoldoende tegemoetkomen aan de praktische problemen van de registratie van de Jeruzalemstraat als apart kindercentrum.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
De Dikkedeur heeft de Gemeente gedagvaard en, voor zover thans nog van belang, samengevat het volgende gevorderd:
  • i) een verklaring voor recht dat met de vergunning van 15 januari 2004 de Jeruzalemstraat als onderdeel van de Oudedijk is vergund, en dus niet als separaat kindercentrum in het LRKP kan worden geregistreerd;
  • ii) een verklaring voor recht dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld jegens Dikkedeur door de Jeruzalemstraat als kindercentrum te registreren;
  • iii) een bevel aan de Gemeente om de registratie van de Jeruzalemstraat ongedaan te maken, en de Jeruzalemstraat niet opnieuw als kindercentrum te registreren, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
  • iv) veroordeling van de Gemeente tot vergoeding van de schade die de Dikkedeur door de onrechtmatige registratie van de Jeruzalemstraat heeft geleden, op te maken bij staat;
  • v) veroordeling van de Gemeente in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en nakosten.
4.2
De Gemeente heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen en veroordeling van de Dikkedeur in de proceskosten.
4.3
In het vonnis heeft de rechtbank de vorderingen van de Dikkedeur afgewezen en de Dikkedeur veroordeeld in de proceskosten.

5.Vordering in hoger beroep

5.1
De Dikkedeur heeft hoger beroep ingesteld omdat zij het niet eens is met het vonnis. Zij voert verschillende bezwaren (grieven) tegen het vonnis aan. De Dikkedeur vordert vernietiging van het vonnis van de rechtbank en toewijzing van haar vorderingen in eerste aanleg, met veroordeling van de Gemeente in de proceskosten in beide instanties, te vermeerderen met de wettelijke rente en nakosten. Zij vordert voorts dat de Gemeente wordt veroordeeld om alles wat de Dikkedeur op grond van het vonnis heeft betaald, terug te betalen.
5.2
De Gemeente voert verweer en concludeert tot bekrachtiging van het vonnis van de rechtbank, met veroordeling van de Dikkedeur in de proceskosten in hoger beroep, te vermeerderen met de wettelijke rente.

6.Beoordeling in hoger beroep

6.1
Grief I van de Dikkedeur is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de vergunning die in 2004 aan de Dikkedeur is verleend (hierna te noemen: de vergunning 2004), geen vergunning inhoudt voor kinderopvang aan de Jeruzalemstraat als onderdeel van het kindercentrum van de Dikkedeur aan de Oudedijk. Volgens de Dikkedeur zijn er meerdere aanwijzingen dat met de vergunning 2004 een vergunning is verleend ten behoeve van kindercentrum de Dikkedeur aan de Oudedijk, voor opvang aan de Jeruzalemstraat:
  • i) de vergunning 2004 heeft destijds niet geleid tot de registratie van een nieuw kindercentrum. De Oudedijk was toen, en tot 2009, het enige kindercentrum van de Dikkedeur. In 2009 is het kindercentrum omgezet in twee kindercentra: Dikkedeur Oudedijk met vier adressen, waaronder de Jeruzalemstraat, en Dikkedeur Bethlehemstraat met drie adressen. De Dikkedeur Oudedijk en de Dikkedeur Bethlehemstraat zijn beide geregistreerd in het toen nieuw opgezette LRKP;
  • ii) op grond van de Verordening Kinderopvang 1998 van de Gemeente werd een vergunning verleend aan een kindercentrum voor de opvang die het wilde aanbieden. Kindercentrum de Dikkedeur wilde opvang aanbieden aan de Jeruzalemstraat;
  • iii) de Jeruzalemstraat is steeds geïnspecteerd als onderdeel van het kindercentrum aan de Oudedijk.
6.2
Deze grief faalt. Uit de vergunning 2004 blijkt dat de Dikkedeur een vergunning heeft aangevraagd (en verkregen) voor een kindercentrum aan de Jeruzalemstraat, niet voor de toevoeging van een groepsruimte op de Jeruzalemstraat aan het reeds vergunde kindercentrum op de Bethlehemstraat of de Oudedijk. De Verordening Kinderopvang 1998 van de Gemeente voorzag ook niet in de mogelijkheid om een vergunning aan te vragen voor de toevoeging van een groepsruimte aan een bestaand kindercentrum. Op grond van artikel 2 lid 1 van de Verordening Kinderopvang 1998 is het verboden zonder schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders een kindercentrum open te stellen of te houden. Een aanvraag voor een vergunning is dus een aanvraag om een kindercentrum open te stellen (of te houden).
6.3
Dat de Gemeente de Jeruzalemstraat destijds niet heeft opgenomen in het gemeentelijk register betekent niet dat de Jeruzalemstraat geen kindercentrum
is. Inschrijving in het gemeentelijk register (of sinds 1 januari 2010, in het LRKP) is geen constitutieve voorwaarde voor het zijn van een kindercentrum, maar een feitelijke handeling die de Gemeente moet uitvoeren nadat een vergunning voor een kindercentrum is verleend (zie in dat verband ook de hiernavolgende beoordeling van grieven II, III en IV van de Dikkedeur). Dat de Jeruzalemstraat samen met kindercentra van de Dikkedeur op twee adressen aan de Oudedijk in één en hetzelfde inspectierapport (productie 13 van de Dikkedeur in eerste aanleg) is behandeld, is niet van belang voor de vraag of de vergunning 2004 betrekking heeft op de Jeruzalemstraat. In het inspectierapport staat niet dat de Jeruzalemstraat en de andere genoemde locaties samen één kindercentrum vormen, maar dat de Dikkedeur beschikt over meerdere locaties in Rotterdam. Dat is ook geen punt van geschil. Waar het in het kader van deze grief om gaat is de vraag of de Jeruzalemstraat destijds is vergund als onderdeel van het kindercentrum aan de Oudedijk. Dat is niet het geval. Verder is onjuist dat de Dikkedeur Oudedijk en de Dikkedeur Bethlehemstraat in het LRKP zijn geregistreerd als twee kindercentra met meerdere adressen (memorie van grieven, 39). Uit de registratielijst overgelegd door de Gemeente (productie 5 bij memorie van antwoord) blijkt dat vergunningen zijn verleend aan, en registraties hebben plaatsgevonden van, meerdere kindercentra van de Dikkedeur op afzonderlijke adressen. Dat daarbij steeds de naam van de Dikkedeur is genoemd, betekent niet dat deze kinderdagverblijven als uitbreidingen van twee kindercentra aan de Oudedijk en de Bethlehemstraat zijn vergund en geregistreerd, maar brengt slechts tot uitdrukking dat al deze kindercentra onder de naam de Dikkedeur worden geëxploiteerd.
6.4
De overige grieven van de Dikkedeur hebben betrekking op de registratie van de Jeruzalemstraat als apart kindercentrum in het LRKP. Volgens de Dikkedeur heeft de Gemeente, door de Jeruzalemstraat als apart kindercentrum te registreren, onrechtmatig gehandeld omdat zij de geldende wet- en regelgeving onjuist heeft toegepast (grief II), de feitelijke situatie ter plaatse heeft miskend (grief III) en de zeer ernstige en onevenredige gevolgen van deze wetstoepassing voor de Dikkedeur ten onrechte niet in aanmerking heeft genomen (grief IV). Het hof zal deze grieven hierna samen behandelen.
6.5
Uit artikel 90 Wko, zoals dat luidde bij de invoering van het gemeentelijke register en het LRKP, volgt dat inschrijving van kindercentra in het register een uitvoeringshandeling is, die volgt op de verlening van een vergunning voor een kindercentrum. Nadat aan de Dikkedeur overeenkomstig haar verzoek een vergunning was verleend voor de Jeruzalemstraat op grond van de Verordening Kinderopvang 1998, was de Gemeente dus op grond van artikel 90 Wko gehouden om de Jeruzalemstraat in te schrijven in het gemeentelijke register en vervolgens in het LRKP, op het moment dat deze registers werden ingevoerd. Artikel 90 Wko liet de Gemeente daarin geen keuzevrijheid. De Gemeente is tekortgeschoten in deze verplichting, door de Jeruzalemstraat pas in 2019 in te schrijven. Zij had dat al in 2005 moeten doen, wat betreft het gemeentelijke register, en in 2010, wat betreft het LRKP. Dat doet echter niet af aan het bestaan van de verplichting. Hierop stuiten de grieven van de Dikkedeur reeds af. Het kan immers niet worden gezegd dat de Gemeente in strijd met de geldende wet- en regelgeving heeft gehandeld, door de Jeruzalemstraat als kindercentrum op te nemen in het LRKP. Het omgekeerde is het geval: de Gemeente heeft gehandeld in strijd met de geldende wet- en regelgeving door de Jeruzalemstraat niet al in 2005, respectievelijk 2010 in de registers op te nemen. Ook de grieven van de Dikkedeur dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door de Jeruzalemstraat te registreren omdat zij de feitelijke situatie ter plaatse heeft miskend, en de gevolgen van die inschrijving voor de Dikkedeur niet in aanmerking heeft genomen, zijn ongegrond. De verplichting tot inschrijving vloeit op grond van de Wko automatisch voort uit de vergunning 2004. De feitelijke situatie ter plaatse kan daar niet aan afdoen. Als die wijzigt zou dat aanleiding kunnen zijn voor een nieuwe vergunningaanvraag, maar de Dikkedeur heeft geen nieuwe vergunningaanvraag ingediend. En omdat de verplichting tot inschrijving automatisch voortvloeit uit de vergunning 2004, behoefde de Gemeente zich bij de inschrijving ook geen rekenschap te geven van de gevolgen daarvan voor de Dikkedeur.
6.6
Ten overvloede zal het hof hierna de vraag bespreken of een kindercentrum op meerdere adressen gevestigd kan zijn, die als één vestiging in het LRKP kunnen worden geregistreerd.
6.7
In artikel 1 lid 1 van de Wko is een kindercentrum gedefinieerd als: “
een voorziening waar kinderopvang plaatsvindt, anders dan gastouderopvang”. In artikel 1 lid 1 van het Besluit landelijk register kinderopvang, register buitenlandse kinderopvang en personenregister kinderopvang (hierna te noemen: het Besluit) is een kinderopvangvoorziening gedefinieerd als: “
buitenschoolse opvang op een specifiek adres, dagopvang op een specifiek adres, een gastouderbureau of een voorziening voor gastouderopvang”. In het onderhavige geval zijn alleen buitenschoolse opvang en dagopvang op een specifiek adres van belang. In het Besluit is aansluiting gezocht bij het begrip vestiging uit de Handelsregisterwet voor het bepalen van de locatie van een kindercentrum. In artikel 1 lid 1 van het Besluit is een vestiging gedefinieerd als: “
een vestiging als bedoeld in artikel 1, onder j, van de Handelsregisterwet 2007, (…) waar buitenschoolse opvang of dagopvang plaatsvindt”. Een vestiging is in artikel 1 onder j van de Handelsregisterwet gedefinieerd als: “
een gebouw of complex van gebouwen waar duurzame uitoefening van de activiteiten van een onderneming of een rechtspersoon plaatsvindt”.
6.8
In de definitie van een kinderopvangvoorziening in het Besluit wordt een verband gelegd met een specifiek adres. Dit adres is bepalend voor de registratie in het LRK. In de Nota van Toelichting bij het Besluit staat hierover het volgende (Staatsblad 2011, 624, p. 23): “
De locatie van het kindercentrum (…) is bepalend voor de opname in het register. Deze locaties vallen onder het begrip vestiging van de Handelsregisterwet 2007.” Adressen worden toegekend op basis van de Wet basisregistratie adressen en gebouwen (Wet BAG). De Jeruzalemstraat en de Oudedijk hebben ieder een eigen adres. In de e-mail van het Kadaster van 29 september 2021, geciteerd onder 3.13 van dit arrest, heeft het Kadaster bevestigd dat de Jeruzalemstraat en de Oudedijk op grond van de Wet BAG niet als één adres kunnen worden geregistreerd zolang zij niet inpandig verbonden zijn.
6.9
In dat geval kwalificeren zij ook niet als één vestiging in de zin van de Handelsregisterwet. Volgens de Dikkedeur moeten de Jeruzalemstraat en de Oudedijk worden gezien als een “complex van gebouwen” als bedoeld in de definitie van een vestiging in de Handelsregisterwet. Van een “complex van gebouwen” is echter pas sprake als meerdere gebouwen één BAG-adres hebben. Dat is bevestigd door de Kamer van Koophandel in een toelichting bij het vestigingsbegrip uit de Handelsregisterwet (productie 11 van de Gemeente bij memorie van antwoord). Deze toelichting is geschreven voor zorginstellingen, maar heeft een algemene strekking en is ook relevant voor kindercentra. Ook de Dikkedeur heeft zich op deze toelichting beroepen (memorie van grieven, 21). In de toelichting staat onder meer het volgende (p. 3):

Indien er meerdere gebouwen, los van elkaar, op één terrein staan geldt:
1.
Elk gebouw (of complex van gebouwen) dat een eigen BAG-adres heeft, is een aparte vestiging.
2.
Van een complex van gebouwen is sprake wanneer meerdere gebouwen één BAG-adres hebben.
In het geval dat een aantal gebouwen aan elkaar verbonden is middels een loopbrug (of iets dergelijks) geldt in aanvulling hierop: wanneer elk gebouw een eigen BAG-adres heeft, maar voor alle gebouwen wordt gebruik gemaakt van één hoofdingang, dan is er sprake van één vestiging, op het adres van de hoofdingang.”
6.1
Het enkele feit dat meerdere gebouwen met ieder een eigen adres op één terrein staan en via dat terrein bereikbaar zijn, zoals in het geval van de Jeruzalemstraat en de Oudedijk, volstaat dus niet om deze aan te merken als een complex van gebouwen dat één vestiging vormt. Daarnaast hebben de Jeruzalemstraat en de Oudedijk ieder een eigen (daadwerkelijk in gebruik zijnde) hoofdingang, zoals de Gemeente aan de hand van foto’s heeft laten zien (productie 12 bij memorie van antwoord). De Jeruzalemstraat en de Oudedijk zijn dus ook verschillende vestigingen in de zin van de Handelsregisterwet.
6.11
Deze uitleg van het Besluit en de Handelsregisterwet is ook gehanteerd door de Afdeling in de uitspraak die hiervoor in 3.11 is aangehaald.
6.12
Zoals het hof hiervoor heeft overwogen, stuiten de grieven van de Dikkedeur reeds af op het feit dat voor de Jeruzalemstraat een afzonderlijke vergunning als kindercentrum is verleend. Uit bovenstaande uitleg van het Besluit en de Handelsregisterwet volgt dat de inschrijving van de Jeruzalemstraat als een apart kindercentrum in overeenstemming is met de geldende wet- en regelgeving. Deze toepassing van de wet- en regelgeving miskent ook niet de feitelijke situatie, en de gevolgen van deze uitleg voor de Dikkedeur zijn ook niet onevenredig. Mede gelet op de afspraken die de Gemeente bereid is te maken met de Dikkedeur met betrekking tot de invulling van de eisen gesteld aan de Jeruzalemstraat (zie onder 3.14 van dit arrest), worden mogelijke operationele synergiën tussen de kinderopvang op de Jeruzalemstraat en de kinderopvang op de Oudedijk niet onnodig aangetast. Voor zover, anders dan het hof hiervoor heeft overwogen, de verplichting tot inschrijving van de Jeruzalemstraat niet automatisch voortvloeit uit de vergunning 2004, kan dat dus niet tot een andere uitkomst van deze zaak leiden. Ook in dat geval falen de grieven van de Dikkedeur.
6.13
Aangezien alle grieven falen, zal het hof het vonnis bekrachtigen en de Dikkedeur als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten.

7.Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 14 oktober 2020;
- veroordeelt de Dikkedeur in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente begroot op € 760,- aan griffierecht en € 3.342,- aan salaris voor de advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van veertien dagen na de datum van dit arrest;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad voor zover het betreft de veroordeling in de proceskosten.
Dit arrest is gewezen door mrs. P. Glazener, J.J. van der Helm en B. Schueler en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2022 in aanwezigheid van de griffier.