ECLI:NL:GHDHA:2022:1171

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
30 juni 2022
Zaaknummer
200.285.500/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van eigendom van een strook grond tussen buren

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag werd behandeld, ging het om een geschil tussen twee buren over de eigendom van een strook grond die door verjaring zou zijn verkregen. De appellanten, wonend aan de [straatnaam] in [plaats], waren in hoger beroep gekomen tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, die had geoordeeld dat de geïntimeerden, ook buren, de strook grond door verjaring in eigendom hadden verkregen. De rechtbank had de appellanten veroordeeld om een uitbouw die deels op deze strook was gebouwd, te verwijderen.

Het hof oordeelde dat het beroep op verjaring slechts gedeeltelijk werd aanvaard. Het hof stelde vast dat de erfgrens tussen de achtertuinen van de partijen niet op de kadastrale grens lag, maar dat er een 'gele strook' grond resteerde aan de kant van de geïntimeerden. Het hof oordeelde dat de geïntimeerden niet de eigendom van het eerste deel van de gele strook hadden verkregen, omdat niet was voldaan aan het bezitsvereiste voor verjaring. De appellanten mochten hun uitbouw behouden, terwijl de geïntimeerden wel het eigendom van het tweede deel van de gele strook verkregen.

De uitspraak benadrukt de vereisten voor verkrijging door verjaring en de rol van feitelijke bezitsdaden in de beoordeling van eigendomsclaims. Het hof vernietigde de eerdere vonnissen van de rechtbank en besliste dat de geïntimeerden de eigendom van het tweede deel van de gele strook hadden verkregen, terwijl de appellanten niet verplicht waren om hun uitbouw te verwijderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer hof : 200.285.500/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/569033 HA ZA 19-212
Publicatie vonnis : ECLI:NL:RBDHA:2020:1479
Arrest van 12 juli 2022
in de zaak van

1.[appellant 1] ,

2.
[appellant 2],
wonend in [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. J.M. Vervoorn uit Nieuwkoop,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

2.
[geïntimeerde 2],
wonend in [woonplaats] ,
verweerders in hoger beroep,
advocaat: mr. G.K.L. de Wijkerslooth uit Utrecht.
Het hof zal partijen hierna [appellant] en [geïntimeerde] noemen.

1.De zaak in het kort

1.1
Deze zaak gaat met name over de vraag waar de huidige erfgrens tussen de achtertuinen van partijen loopt en de gevolgen daarvan. [geïntimeerde] heeft een beroep gedaan op verkrijging van een strook grond door verjaring. De rechtbank heeft dit beroep aanvaard en [appellant] veroordeeld om de deels op deze strook gebouwde uitbouw voor dat deel te verwijderen.
1.2
Het hof aanvaardt het beroep op verjaring alleen voor een deel van de strook, zodat de uitbouw mag blijven staan.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 2 november 2020 waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van de tussen partijen in de zaak met bovenvermeld nummer gewezen vonnissen van de rechtbank Den Haag van 15 mei 2019, 26 februari 2020, 1 juli 2020 en 7 oktober 2020;
  • de memorie van grieven van [appellant] , met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerde] , met bijlagen;
  • de akte na memorie van antwoord van [appellant] , met bijlagen;
  • de antwoordakte van [geïntimeerde] , met bijlagen.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
Het hof stelt hierna de feiten zelf vast. Grief 1, die zich richt tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, hoeft daarom niet apart besproken te worden. Dit geldt ook voor grief 2, waarmee [appellant] klaagt over het oordeel van de rechtbank dat de hierna onder 3.11 beschreven tweede grensreconstructie van 30 juni 2014 slechts de voortuin zou betreffen. Tussen partijen staat vast dat dit oordeel niet juist is. Het hof verwijst in dit verband naar overweging 3.11.
3.2
Partijen zijn directe buren van elkaar op de [straatnaam] in [plaats] . [geïntimeerde] is eigenaar en bewoner van het perceel met woning op nr. 27 (hierna ook: nr. 27), vanuit de straat gezien rechts. [appellant] is eigenaar en bewoner van het perceel met woning op nr. 29 (hierna ook: nr. 29), vanuit de straat gezien links. Beide percelen grenzen aan elkaar en hebben diepe achtertuinen die aan de achterkant worden begrensd door een sloot. Tenzij anders vermeld worden alle hierna volgende beschrijvingen gegeven zoals gezien vanuit de woning van [appellant] , richting achtertuin.
3.3
[geïntimeerde] heeft zijn perceel in 1987 gekocht. Het perceel van [appellant] was toen eigendom van en werd bewoond door de heer en mevrouw [X] (hierna: [X]).
3.4
[X] heeft in de zomer van 1988 een bestaande fysieke scheiding tussen de twee erven vervangen door een dichte houten schutting vanaf de achtergevel van zijn woning (nr. 29) tot aan een grenspaaltje bij de sloot (hierna: de schutting). De schutting begon bij (was bevestigd aan) een houten paal tegen de achtergevel van nr. 29, en wel een aantal centimeters vanaf de hoek (volgens [geïntimeerde] ongeveer 20 cm). De schutting stond dus niet in het verlengde van de zijgevel van nr. 29 maar een aantal centimeters naar binnen toe (was daar ‘ingesprongen’). [1] De schutting bestond (gezien vanaf de kant van [geïntimeerde] ) uit (i) betonnen palen met een doorsnee van 10 cm bij 10 cm, met daarachter (ii) houten palen met een doorsnee van 7 cm breedte bij 5 cm dikte, aan de achterkant waarvan (iii) houten dwarsplanken waren bevestigd van 2 cm dikte. De hiervoor vermelde houten paal aan de achtergevel van nr. 29 werd richting achtertuin gevolgd door een eerste betonnen paal op ongeveer 2,5 m afstand van de achtergevel, een tweede betonnen paal op ongeveer 4,5 m afstand en een derde betonnen paal op ongeveer 6 m afstand.
3.5
[geïntimeerde] heeft in 1989 de destijds op zijn perceel (nr. 27) staande woning laten slopen en daar een nieuwe woning met praktijkruimte laten bouwen. De praktijkruimte (met daarop één verdieping) loopt deels parallel aan de woning van nr. 29 en loopt van daaruit ongeveer 6 meter door de achtertuin in, tot de hoogte van de derde betonnen paal van de schutting. [geïntimeerde] heeft naar zijn zeggen bij de bouw van de praktijkruimte de (in 1988 gereconstrueerde) kadastrale erfgrens aangehouden en daar 4 cm vanaf gebouwd. De schutting is toen in haar geheel blijven staan.
3.6
Op enig moment heeft [geïntimeerde] (nr. 27) aan zijn kant van de schutting vanaf de achtergevel van zijn praktijkruimte tot de sloot (hierna verder: het tweede deel van de schutting) extra betonnen steunpalen aangebracht, kantplanken tegen de betonnen palen in de grond geslagen, de grond aan zijn kant van die kantplanken met circa 50 cm verhoogd, die verhoogde grond opnieuw beplant en de nieuwe beplanting onderhouden. Het eerste deel van de schutting (vanaf de achtergevel van [X] tot de achterkant van de praktijkruimte/de derde betonnen paal) is op dat moment in zijn toenmalige vorm gehandhaafd.
3.7
In 2008 heeft [geïntimeerde] ter afsluiting van de onderkant van de opening tussen de derde betonnen paal van de schutting en de linker achterhoek van zijn praktijkruimte een verticale plastic plaat gezet.
3.8
Op enig moment heeft [X] (nr. 29) de bovenkant van de ruimte tussen het eerste deel van de schutting en de zijgevel van de praktijkruimte van [geïntimeerde] (hierna: de tussenruimte) afgedekt met planken.
3.9
[appellant] heeft zijn perceel met woning (nr. 29) in 2013 gekocht.
3.1
Op 17 april 2014 heeft het kadaster op verzoek van [appellant] een reconstructie van de erfgrens uitgevoerd en de locatie van de schutting vastgesteld. [geïntimeerde] heeft de hierna afgebeelde versie van deze reconstructie in het geding gebracht [2] . Hij heeft hierop een strook grond aan zijn kant van de schutting geel ingekleurd (hierna: de gele strook). (Door het hof is de gele strook gearceerd, zodat deze ook in kopie zichtbaar blijft. Het hof zal hierna wel blijven spreken over de ‘gele strook’).
Op deze reconstructie is de straatkant beneden afgebeeld, de omtrek van de woning van [appellant] (hs 29) links, de sloot boven en de omtrek van de praktijkruimte van [geïntimeerde] (hs 27) rechts. Uit deze reconstructie volgt dat de afstand tussen de linker achterhoek van de praktijkruimte van [geïntimeerde] (doorgekruist meetpunt (29)) en de kadastrale erfgrens 2 cm bedraagt en dat de afstand tussen die linker achterhoek en de schutting (met inbegrip van de dikte van die schutting) 26 cm bedraagt.
3.11
Deze eerste reconstructie is na bezwaar van [appellant] bij besluit op bezwaar van 9 juli 2014 vervangen door de volgende hierna weergegeven reconstructie, met opnamedatum 30 juni 2014, zonder weergave van de schutting en gele strook:
Op deze tweede reconstructie bedraagt de afstand tussen de linker achterhoek van de praktijkruimte van [geïntimeerde] , op de tekening garage genoemd, (meetpunt (47)) en de kadastrale erfgrens nog steeds 2 cm. De kadastrale grens loopt daarbij vanaf meetpunt (48) (de zijgevel van de praktijkruimte ter hoogte van de achtergevel van nr. 29) in een rechte lijn naar het punt 2 cm links van meetpunt (47).
3.12
[appellant] heeft op enig moment besloten om aan de achterzijde van zijn woning een uitbouw met daarachter een vlonder te bouwen. In juli 2014 heeft hij daarvoor tussen de houten paal bij zijn achtergevel en de derde betonnen paal de dwarsplanken van de schutting verwijderd. In september 2014 heeft [appellant] ook de houten paal bij zijn achtergevel en de eerste en tweede betonnen palen met bijbehorende houten palen verwijderd. Daarmee heeft [appellant] toen het eerste deel van de schutting verwijderd.
3.13
In de periode april-juni 2015 heeft [appellant] heipalen laten slaan, de uitbouw laten bouwen en daarachter een vlonder laten plaatsen. De uitbouw reikt ongeveer 4 m zijn achtertuin in. [appellant] heeft de instructie gegeven om de rechter zijgevel van die uitbouw te bouwen op 6-7 cm afstand van de linker zijgevel van de praktijkruimte van [geïntimeerde]
3.14
Voorgaande feiten komen er dus samengevat op neer dat de schutting niet staat op de kadastrale erfgrens, maar dat er een ‘gele strook’ resteert aan de kant van [geïntimeerde] , die wordt begrensd door de in 1988 geplaatste schutting. Het eerste deel van de schutting, lopend van de achtergevel van nr. 29 tot de achterkant van de praktijkruimte van nr. 27 (genoemd meetpunt (47)) is in 2014 verwijderd. Het tweede deel van de schutting (lopend van meetpunt (47) tot de sloot) is gehandhaafd, met aanpassingen zoals hiervoor weergegeven in overweging 3.6.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[geïntimeerde] heeft, voor zover in hoger beroep van belang, in eerste aanleg (in conventie) verschillende vorderingen ingesteld, die vrijwel alle (mede) zijn gebaseerd op zijn stelling dat hij door verjaring de gele strook grond in eigendom heeft gekregen. Deze strook hoorde vroeger bij perceel nr. 29. De voornaamste vordering van [geïntimeerde] is die om [appellant] te veroordelen om de deels op deze strook gebouwde uitbouw en vlonder te verwijderen.
4.2
[appellant] heeft in eerste aanleg (in reconventie) tegenvorderingen ingesteld die vrijwel alle (mede) zijn gebaseerd op zijn stelling dat er geen sprake is van verjaring.
4.3
De rechtbank heeft [geïntimeerde] gelijk gegeven en de vorderingen van [geïntimeerde] grotendeels toegewezen en die van [appellant] afgewezen.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
[appellant] is in hoger beroep gekomen en heeft verschillende grieven tegen het tussenvonnis en het eindvonnis aangevoerd. Het hof heeft de grieven 1 en 2 hiervóór al besproken. De overige grieven richten zich voor een groot deel tegen het oordeel van de rechtbank dat sprake is geweest van langdurig bezit van [geïntimeerde] (en daarom van verkrijging door verjaring) van de tussenruimte tussen het eerste deel van de schutting en de praktijkruimte.
5.2
[appellant] wil dat het hof het eindvonnis vernietigt (in conventie alleen voor zover de rechtbank de vorderingen I. tot en met V. van [geïntimeerde] heeft toegewezen en de betrokken veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard); die vorderingen I. tot en met V. van [geïntimeerde] alsnog afwijst en zijn eigen vorderingen alsnog toewijst, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
5.3
Daarmee liggen in hoger beroep de volgende vorderingen van [geïntimeerde] voor:
I. te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] de eigendom heeft verkregen van de gele strook; en
[appellant] hoofdelijk te veroordelen:
II. om mee te werken aan inschrijving van het eigendomsrecht van [geïntimeerde] van de gele strook dan wel mee te werken aan levering van het eigendomsrecht over die strook om niet aan [geïntimeerde] ;
III. om de op de gele strook gebouwde uitbouw en vlonder (alsook aangebrachte DPC-folie en zand) te verwijderen en verwijderd te houden;
IV. het dakleer/bitumen van de boeidelen van de praktijkruimte van [geïntimeerde] te verwijderen en de boeidelen in de originele staat terug te brengen;
V. het deel van de schutting dat hij heeft verwijderd te herstellen door op dezelfde plek op eigen kosten een houten scheidsmuur van 2 m hoogte te plaatsen;
de vorderingen II. tot en met V. op straffe van een dwangsom en de veroordelingen III. tot en met V. binnen twee maanden na de datum van het vonnis, een en ander bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest en met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
5.4
Daarmee liggen in hoger beroep tevens de volgende vorderingen van [appellant] voor:
primair:
I. voor recht te verklaren dat:
a) vanaf de oorspronkelijke achtergevel van de woning van [appellant] tot het einde van de percelen in/bij de sloot de kadastrale grens tussen de percelen van partijen tevens de juridische grens is tussen de percelen van partijen; en
b) de uitbouw volledig op het perceel van [appellant] staat;
II. [geïntimeerde] te veroordelen om mee te werken aan het plaatsen van een nieuwe gemeenschappelijke schutting welke op de kadastrale grens geplaatst zal worden;
III. [geïntimeerde] hoofdelijk te veroordelen de bamboe binnen twee weken na datum vonnis aan zijn zijde te snoeien en gesnoeid te houden zodat de bamboe niet over het perceel van [appellant] groeit;
subsidiair:
IV. voor zover het primair onder I. gevorderde niet slaagt, [geïntimeerde] te veroordelen tot teruglevering van de strook;
meer subsidiair:
V. voor zover het subsidiair onder IV. gevorderde niet slaagt, [geïntimeerde] hoofdelijk te veroordelen een daartoe bestemd gedeelte van hun perceel aan [appellant] over te dragen tegen een door een deskundige nog vast te stellen bedrag dan wel een erfdienstbaarheid te vestigen op het perceel;
de vorderingen III. en IV. op straffe van een dwangsom, een en ander bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest en met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
5.5
[appellant] legt met zijn grieven het geschil met betrekking tot deze vorderingen in volle omvang aan het hof voor.

6.Beoordeling in hoger beroep

Algemeen
6.1
Het hof stelt het volgende voorop. Zoals hierna verder zal worden besproken zijn partijen met name verdeeld over de eigendom van de gele strook. Deze gele strook wordt vanaf de achtergevel van het praktijkgebouw (meetpunt (47) [3] ) tot de sloot begrensd door het tweede deel van de schutting. Dat deel van de gele strook zal het hof daarom in lijn hiermee het ‘tweede deel van de gele strook’ noemen. Het andere deel van de gele strook (parallel aan het – inmiddels verwijderde – eerste deel van de schutting, te weten de tussenruimte), zal het ‘eerste deel van de gele strook’ genoemd worden. Het accent van het partijdebat ligt bij dat ‘eerste deel van de gele strook’.
6.2
[geïntimeerde] beroept zich op eigendomsverkrijging van de gele strook door verjaring. Wil hiervan sprake zijn moet in ieder geval sprake zijn van
bezit(in dit geval door [geïntimeerde] gedurende 20 jaar). Houderschap is daarvoor onvoldoende. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is voor bezit onder meer vereist dat de bezitter (i) de betreffende grond houdt voor zichzelf en (ii) zich zo gedraagt dat de eigenaar tegen wie de verjaring loopt daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert eigenaar te zijn. Dit alles moet worden beoordeeld naar verkeersopvattingen, mede gelet op uiterlijke feiten. Voor inbezitneming is vereist dat de machtsuitoefening door de niet-rechthebbende zodanig is dat naar verkeersopvatting het bezit van de oorspronkelijke bezitter (eigenaar) wordt tenietgedaan. Anders gezegd: de eigenaar van de ‘gele strook’ (van nr. 29 in dit geval) moest snappen dat [geïntimeerde] (van nr. 27) zich beschouwde als eigenaar ervan. Dit vergt een feitelijke beoordeling door het hof. De termijn van 20 jaar is niet in geschil.
Bezit door [geïntimeerde] van het ‘tweede deel van de gele strook’?
6.3
Met betrekking tot het ‘tweede deel van de gele strook’ heeft [geïntimeerde] onweersproken gesteld dat hij daar, nadat [X] de schutting had gebouwd, extra betonnen palen heeft aangebracht, kantplanken tegen de betonnen palen in de grond heeft geslagen, de grond aan zijn kant van die kantplanken met circa 50 cm heeft verhoogd, die verhoogde grond heeft beplant en die beplanting heeft onderhouden.
6.4
Naar het oordeel van het hof blijkt hieruit onmiskenbaar dat [geïntimeerde] zich als bezitter van dat deel van gele strook beschouwde en dat dit ook voor [X] (de toenmalige eigenaar van nr. 29) kenbaar was. Daarmee heeft [geïntimeerde] dit deel van de gele strook na 20 jaar door verjaring in eigendom verkregen.
Bezit door [geïntimeerde] van het ‘eerste deel van de gele strook’?
6.5
[geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord gesteld [4] dat hij zijn praktijkruimte in 1989 heeft gebouwd op 4 cm vanaf de kadastrale erfgrens, zoals deze in 1988 was gereconstrueerd. [geïntimeerde] heeft in hoger beroep gesteld dat de reconstructie van 30 juni 2014 overeenstemt met die uit 1988. Blijkens deze reconstructies loopt de kadastrale grens tussen de woning nr. 29 en de praktijkruimte; en van daaruit verder de tuin in.
6.6
De afstand tussen de achterkant van de praktijkruimte en de kadastrale grens is bij meetpunt (47) slechts 2 cm. De (‘ingesprongen’) schutting staat daar verder vanaf, zoals duidelijk te zien is (bij de ‘gele strook’) op de kadastrale kaart, behorend bij de grensreconstructie van 17 april 2014. Deze reconstructie is op dat punt niet betwist. Met inbegrip van de dikte van de schutting (door de houten constructie en de palen – waarover hierna meer) bedraagt op die plaatst de afstand tussen de praktijkruimte en de schutting maximaal 26 cm, zoals overeenkomt met de stelling van [geïntimeerde] [5] Na aftrek van de breedte van de planken, de houten paal en de betonnen paal is dat 9 cm.
6.7
Niet in geschil is verder dat [X] in 1988 de schutting heeft geplaatst en dat deze ongeveer 20 cm (in zijn nadeel) was ‘ingesprongen’ ten opzichte van de zijgevel van nr. 29 en dus niet op de kadastrale erfgrens stond [6] . Dit betekent echter niet, (anders dan [geïntimeerde] stelt bij antwoordakte van 20 april 2021 onder 1) dat [X] (nr. 29) daarmee op dat moment (1988/1989) de eigendom van ‘zijn 20 cm’ grond verloor en dat de juridische erfgrens na de bouw van de praktijkruimte (in 1989) op 24 cm (20 + 4 cm) vanaf de praktijkruimte werd bepaald. Een eigenaar verliest op deze manier namelijk niet de eigendom van zijn grond. De enkele omstandigheid dat deze voor de gele strook van ongeveer 20 cm (tussen de schutting en de kadastrale grens) niet meer toegankelijk was voor nr. 29 doet de eigendom daarvan op dat moment niet teniet gaan (zoals [geïntimeerde] dus ten onrechte lijkt te stellen bij inleidende dagvaarding onder 40). Voor verlies van de eigendom van de grond is méér nodig. De eigenaar verliest zijn grond in een geval als dit pas wanneer een derde zich tenminste 20 jaar gedraagt als bezitter ervan en als dit voor de eigenaar kenbaar is geweest. Anders gezegd: niet eventuele bezitsdaden van de eigenaar zijn relevant, maar juist de bezitsdaden van de derde die zich op verjaring beroept. Over deze laatste vraag gaat deze procedure. Het hof zal daar hierna verder op ingaan.
6.8
Het hof moet nu beoordelen of [geïntimeerde] zich gedurende 20 jaar heeft gedragen alsof hij bezitter was (hield voor zichzelf) van het ‘eerste deel van de gele strook’ tot meetpunt (47) en of voor [X] kenbaar was dat [geïntimeerde] zich als bezitter hiervan beschouwde. Het gaat daarbij om het deel van de gele strook tussen de schutting en de kadastrale grens: de overige 4 cm vanaf de praktijkruimte was al eigendom van [geïntimeerde] Het hof oordeelt dat dit niet het geval was en overweegt hiertoe het volgende.
Geen voor [X] kenbaar bezit door [geïntimeerde]
6.9
Uit het voorgaande volgt dat [geïntimeerde] welbewust zijn praktijkruimte 4 cm van de kadastrale erfgrens heeft gebouwd en dat die praktijkruimte over de lengte van de zijgevel van de woning van nr. 29 in een rechte lijn vlak langs die zijgevel is gebouwd en daarna ongeveer 6 meter de tuin in doorloopt. Uit de kadastrale grensreconstructie van 30 juni 2014 blijkt verder dat de afstand tussen de achterkant van de praktijkruimte en de schutting (bij meetpunt (47)) 26 cm bedroeg, met inbegrip van de dikte van de schutting. Deze tussenruimte is, zoals gezegd, ontstaan doordat de schutting enigszins ‘insprong’ ten nadele van nr. 29.
6.1
Met betrekking tot deze tussenruimte heeft [geïntimeerde] gesteld dat hij die heeft gebruikt om zijn praktijkruimte te laten bouwen en dat hij de tussenruimte daarna heeft betreden om die jaarlijks vrij te houden van bladeren en om vanuit daar onderhoud te plegen aan de zijgevel, het boeideel en de daklijst van zijn praktijkruimte.
6.11
Naar het oordeel van het hof leveren deze omstandigheden geen bezitsdaden op in voormelde zin. Los van de vraag in hoeverre [geïntimeerde] deze smalle tussenruimte heeft kunnen betreden, valt niet in te zien dat [X] heeft moeten begrijpen dat [geïntimeerde] zich door deze incidentele handelingen bezitter van deze tussenruimte beschouwde. Dergelijke handelingen kunnen immers evengoed als houder van de tussenruimte zijn uitgevoerd. Bovendien staat vast dat [X] aan [geïntimeerde] geen toestemming heeft gegeven om bij de bouw van de praktijkruimte zijn perceel te gebruiken.
6.12
Overigens is niet aannemelijk dat [geïntimeerde] de tussenruimte heeft kunnen betreden voor het uitvoeren van deze handelingen omdat uit de vaststaande feiten volgt dat deze ruimte aan de onderkant maximaal 25/26 cm breed was. Dit blijkt uit de metingen bij de grensreconstructies, (nog te verminderen met de dikte van de schutting, inclusief de palen). Hoogstens heeft [geïntimeerde] zo wat bladeren kunnen harken, maar een ladder voor het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden past hier in ieder geval niet tussen. Zelfs als zou worden aangenomen, zoals [geïntimeerde] stelt, dat de tussenruimte aan de bovenkant tot de eerste betonnen paal 45 cm breed was door de (richting [appellant] ) hellende schutting, dan nog zouden onderhoudswerkzaamheden maar heel beperkt mogelijk zijn geweest. In ieder geval hoefde de eigenaar van nr. 29 ook daaruit geen eigendomspretenties van [geïntimeerde] af te leiden.
6.13
Daarnaast heeft [geïntimeerde] gesteld dat hij sinds 1988 naar verkeersopvattingen als bezitter van de gele strook moet worden aangemerkt omdat in de betrokken buurt, waar hekken, heggen en schuttingen de achtertuinen afgrenzen, de schutting sinds dat jaar als bezitsmarkering dient en omdat de gele strook sindsdien visueel en fysiek was afgescheiden van het perceel van [X]
6.14
Voor zover [geïntimeerde] daarmee doelt op het ‘tweede deel van de gele strook’ heeft hij bij dit argument geen belang omdat hij gelijk krijgt wat dit deel betreft. Ten aanzien van het ‘eerste deel van de gele strook’ gaat het hof niet mee in dat argument, omdat niet valt in te zien wat [geïntimeerde] hiermee wil betogen. [appellant] wijst er immers terecht op dat het eerste deel van de schutting na de bouw van de praktijkruimte in 1989 geen specifieke functie meer had als markering van de erfafscheiding. Bezitsdaden door [geïntimeerde] vallen hieruit niet af te leiden.
6.15
[geïntimeerde] heeft bij zijn laatste antwoordakte (onder 2) nog gesteld dat de aanbouw van [appellant] op minder dan 6 cm van de praktijkruimte is gebouwd en door verzakking van de achtergevelfundering van [appellant] nog maar 2 tot 3 cm van de praktijkruimte van [geïntimeerde] is verwijderd. Hierdoor staat de fundering van de uitbouw van [appellant] strak tegen de fundering van de praktijkruimte en dus met 20 cm + 6 cm over de juridische erfgrens.
6.16
Deze stelling heeft niets te maken met het gestelde bezit van [geïntimeerde] van de betreffende strook. Voor zover [geïntimeerde] heeft bedoeld om hiermee zijn vordering tot verwijdering van de uitbouw van een nadere grondslag te voorzien, is hij hiermee te laat. Deze nieuwe specifieke grondslag is in strijd met de twee-conclusieregel, zeker nu [appellant] hierop niet meer heeft kunnen reageren. Overigens berust ook deze stelling (blijkens het rekensommetje) op de misvatting van [geïntimeerde] dat de juridische erfgrens al in 1988/1989 op de plaats van de toenmalige schutting moest worden bepaald. Het hof verwijst hiertoe naar overweging 6.7.
6.17
De slotsom van het voorgaande is dat [geïntimeerde] , anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, geen eigenaar is geworden van het ‘eerste deel van de gele strook’, omdat niet is voldaan aan het bezitsvereiste.
Gevolgen voor de uitbouw met vlonder voor [appellant] (vordering III)
6.18
De conclusie is dat de in juni 2014 uitgemeten kadastrale grens bepalend is gebleven als juridische erfgrens over de lengte van het ‘eerste deel van de gele strook’. Nu [appellant] zijn uitbouw naar zijn zeggen 6 tot 7 cm van de praktijkruimte heeft gebouwd en de praktijkruimte op 4 cm tot 2 cm van de kadastrale grens is gebouwd (stelling [geïntimeerde] en grensreconstructies 2014) is er geen, althans onvoldoende, aanwijzing dat [appellant] over deze erfgrens heeft gebouwd. De nieuwe grondslag van [geïntimeerde 1] c.s, wat hier ook van zij, (zie overweging 6.17) laat het hof hierbij buiten beschouwing. Vordering III van [geïntimeerde] zal het hof daarom alsnog afwijzen.
Het bitumen/dakleer (vordering IV)
6.19
Met zijn Grief 14 klaagt [appellant] over het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde] belang heeft bij zijn vordering tot het verwijderen van het op het boeideel van zijn praktijkruimte aangebrachte dakleer/bitumen omdat onderhoud aan en vervanging van dat boeideel daardoor lastiger is geworden (r.o. 4.33.). [appellant] erkent dat zijn aannemer het dakleer/bitumen heeft aangebracht over het boeideel van [geïntimeerde] , maar voert onder andere aan dat dat dakleer/bitumen geen negatieve invloed heeft op onderhoud aan of vervanging van het boeideel. Ook voert hij aan dat de kosten die hij zou moeten maken om aan deze vordering te voldoen, waaronder het gedeeltelijk verwijderen van de zijgevel van zijn uitbouw, zich niet verhouden tot het belang van [geïntimeerde] bij verwijdering, welk belang ook gediend kan worden met een eenvoudigere maatregel, zoals het op kosten van [appellant] leggen van een loodslabbe over de spouwruimte tussen de betrokken zijgevels.
6.2
Het hof geeft [appellant] gelijk. [geïntimeerde] voert aan dat het aan hem is om te bepalen hoe hij met zijn eigendom wenst om te gaan, maar heeft niet toegelicht welk concrete behoefte op dit moment bestaat bij onderhoud van een boeideel dat voor hem vanaf zijn perceel niet zichtbaar is en dat juist tegen weer en wind is beschermd door het bitumen/dakleer en de op 6-7 cm staande zijgevel van de uitbouw van [appellant] [geïntimeerde] heeft evenmin toegelicht dat hij concrete plannen heeft om dat boeideel op korte termijn te vervangen en waarom hij niet wil ingaan op het aanbod van [appellant] om de kosten van een alternatieve oplossing voor eigen rekening te nemen, zoals het leggen van een loodslabbe over de spouwmuur. [geïntimeerde] heeft ten slotte niet gemotiveerd weersproken dat voor het verwijderen van dat bitumen/dakleer waarschijnlijk nodig is dat de zijgevel van die uitbouw wordt verwijderd. Al met al acht het hof deze vordering daarom dusdanig disproportioneel en onnodig, dat zij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het hof zal die vordering daarom afwijzen.
Vordering V tot plaatsing van een scheidsmuur tussen de praktijkruimte en perceel nr. 29
6.21
[geïntimeerde] heeft geen belang bij toewijzing van deze vordering. De praktijkruimte en de uitbouw van [appellant] , die mag blijven staan, vormen in het eerste deel van de gele strook een meer dan toereikende erfafscheiding/afsluiting van de beide erven, zodat de persoonlijke levenssfeer van partijen is gewaarborgd. [geïntimeerde] heeft niet onderbouwd waarom hierover anders geoordeeld zou moeten worden. In ieder geval is het in de gegeven situatie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [geïntimeerde] hier aanspraak op maakt.
Slotsom ten aanzien van de vorderingen van [geïntimeerde]
6.22
De aan het hof voorgelegde vorderingen (in conventie), zullen worden afgewezen, met uitzondering van de gevorderde verklaring voor recht ten aanzien van het ‘tweede deel van de gele strook’ en de daarmee samenhangende vordering tot kadastrale inschrijving van deze eigendomsverkrijging (vorderingen I en II deels). De gevorderde levering om niet is onder deze omstandigheden overbodig.
Slotsom ten aanzien van de vorderingen van [appellant]
6.23
Het hof zal de gevorderde verklaring voor recht (in reconventie) met betrekking tot het ‘eerste deel van de gele strook’ toewijzen.
6.24
Het tweede deel van de schutting staat op de goede plaats. Vordering II, die gaat over het plaatsen van een nieuwe schutting (voor het tweede deel naar het hof begrijpt) zal daarom worden afgewezen.
6.25
[appellant] heeft geen grief gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat heeft geleid tot afwijzing van zijn vordering III met betrekking tot de bamboe. Die vordering kan daarom evenmin worden toegewezen.
Slotsom
6.26
Het hof zal de bestreden vonnissen vernietigen en beslissen zoals hierna bepaald. Aan bewijslevering komt het hof niet toe, omdat er geen concrete feiten te bewijzen zijn aangeboden die tot een andere beslissing zouden kunnen leiden.
6.27
Het hof zal de proceskosten in eerste aanleg (zowel in conventie als in reconventie) compenseren omdat het partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk heeft gesteld. [geïntimeerde] is in het principaal hoger beroep de overwegend in het ongelijk gestelde partij. Het hof zal hem daarom in de proceskosten daarvan veroordelen. In het incidenteel hoger beroep zal het hof de proceskosten compenseren, omdat het hof partijen over en weer deels in het ongelijk stelt.
6.28
Het hof zal de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dit zal het hof niet doen met betrekking tot de veroordeling tot het meewerken aan kadastrale inschrijving van het door verjaring verkregen eigendomsrecht op het ‘tweede deel van de gele strook’. Deze veroordeling is namelijk gebaseerd op de vordering van [geïntimeerde] , die geen termijn bevat waarbinnen [appellant] daaraan moet voldoen, zodat in zoverre onduidelijk blijft wanneer eventuele dwangsommen kunnen gaan lopen. Om misverstanden te voorkomen zal het hof daarom bepalen dat eventuele dwangsommen pas gaan lopen vanaf het onherroepelijk worden van dit arrest. Hierbij past geen uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Uiteraard mag worden verwacht dat [appellant] vervolgens (of desgewenst eerder) na een behoorlijke kennisgeving door [geïntimeerde] aan deze kadastrale inschrijving (op kosten van [geïntimeerde] ) zal meewerken. Voor de goede orde wijst het hof nog op de betekeningseis (bij dwangsommen) van artikel 611a lid 3 Rv.

7.Beslissing

Het hof:
7.1
vernietigt de bestreden vonnissen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en,
opnieuw rechtdoende:
7.2
verklaart voor recht dat [geïntimeerde] de eigendom heeft verkregen van het tweede deel van gele strook zoals weergegeven in de reconstructie van 17 april 2014 (zie hiervoor onder 3.10), van de stippellijn bij het doorgekruiste meetpunt (29) (de linker achterhoek van de praktijkruimte) tot meetpunt (6) (het met een rode driehoek aangeduide houten piket op een kleine afstand van de sloot);
7.3
veroordeelt [appellant] hoofdelijk om mee te werken aan kadastrale inschrijving van het eigendomsrecht van het hiervoor onder 7.2 bedoelde tweede deel van de gele strook grond, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag bij uitblijven daarvan, uiterlijk twee maanden na het onherroepelijk worden van dit arrest en per dag dat dat uitblijven voortduurt, met een maximum van € 5.000,-;
7.4
verklaart voor recht dat de uitbouw van [appellant] binnen de kadastrale grens, en wel op zijn perceel, staat;
7.5
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van de procedure bij de rechtbank draagt, zowel in conventie als in reconventie;
7.6
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het principaal hoger beroep, tot zover aan de zijde van [appellant] begroot op € 100,89 aan kosten uitbrengen appeldagvaarding,
€ 1.727,-- aan griffierecht en € 1.671,-- aan salaris advocaat;
7.7
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van de procedure in het incidenteel hoger beroep draagt;
7.8
verklaart deze beslissing ten aanzien van 7.6 uitvoerbaar bij voorraad;
7.9
wijst af het door partijen meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.M.H. Speyart van Woerden, M.A.F. Tan-de Sonnaville en P. van der Kolk-Nunes en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2022 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Zie onder meer foto’s bij productie 2 bij inleidende dagvaarding van [geïntimeerde]
2.Productie 12 inleidende dagvaarding.
3.Genoemd in overweging 3.11.
4.Memorie van antwoord 2.6.
5.Memorie van antwoord 2.1.
6.Zie ook overweging 3.14.