ECLI:NL:GHDHA:2022:117

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
200.302.475/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van ouderschapsconflict

In deze zaak gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter in de rechtbank Den Haag heeft eerder de ondertoezichtstelling verlengd van 2 augustus 2021 tot 2 juli 2022. Moeder [1] is het niet eens met deze beslissing en stelt dat de ondertoezichtstelling geen toegevoegde waarde heeft. Het hof heeft het hoger beroep van moeder [1] afgewezen en de bestreden beschikking bekrachtigd. Het hof oordeelt dat de gronden voor verlenging van de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn, gezien de aanhoudende strijd tussen de ouders en de erkenning van de bedreigde ontwikkeling van de kinderen door beide ouders. De gecertificeerde instelling heeft geprobeerd de communicatie tussen de ouders te verbeteren, maar dit is tot nu toe niet gelukt. De minderjarigen ervaren gedragsproblemen en zitten in een loyaliteitsconflict. Het hof concludeert dat de betrokkenheid van de gecertificeerde instelling noodzakelijk is om verdere schade aan de ontwikkeling van de minderjarigen te voorkomen. De ouders moeten inzien dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor het verbeteren van hun onderlinge verhouding en de situatie van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.302.475/01
rekestnummer rechtbank : JE RK 21-1105
zaaknummer rechtbank : C/09/611664
beschikking van de meervoudige kamer van 2 februari 2022
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: moeder [1] ,
advocaat mr. E.L. de Craen te Den Haag,
tegen
Stichting Jeugdbescherming west, regio Haaglanden,
gevestigd te Den Haag
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: moeder [2] ,
advocaat: mr. J.B. Peters te Zoetermeer.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Haaglanden,
hierna te noemen: de raad.

1.De zaak en de beschikking in het kort

1.1
Het gaat in deze zaak over de verlenging van de ondertoezichtstelling van de hierna te noemen minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De kinderrechter in de rechtbank Den Haag heeft in een beschikking van 29 juli 2021 (hierna: de bestreden beschikking) de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd van 2 augustus 2021 tot 2 juli 2022. Moeder [1] is het met deze beslissing niet eens. Zij is van mening dat de ondertoezichtstelling geen toegevoegde waarde heeft.
1.2
Het hof wijst in deze beschikking het hoger beroep van moeder [1] af en bekrachtigt de bestreden beschikking. Het hof is van oordeel dat de gronden voor verlenging van de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn. Het hof geeft hierna eerst een beschrijving van het verloop van de procedure tot nu toe en van hetgeen in hoger beroep in geschil is. Daarna zal het hof zijn beslissing motiveren.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift van moeder [1] , ingekomen op 29 oktober 2021;
  • het verweerschrift van de gecertificeerde instelling, ingekomen op 9 december 2021;
  • het verweerschrift van moeder [2] , ingekomen op 15 december 2021;
  • een e-mailbericht van moeder [1] van 22 december 2021 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
  • een e-mailbericht van moeder [1] van 6 januari 2022 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 12 januari 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • moeder [1] , bijgestaan door haar advocaat mr. De Craen;
  • de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door [vertegenwoordigers van de GI] ;
  • moeder [2] , bijgestaan door haar advocaat mr. Peters.
De raad is niet verschenen, zoals aangekondigd bij brief van 16 november 2021.
2.3
Op de zitting bij het hof is nog een tweetal stukken van de gecertificeerde instelling overgelegd, te weten een stuk genaamd “Observaties patronen en gedrag gezin [minderjarige 1] en [minderjarige 2] [achternaam] ” en een e-mailbericht van 30 december 2021. Deze stukken zouden al eerder door de gecertificeerde instelling aan het hof zijn toegestuurd, maar het hof heeft deze niet ontvangen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van dezelfde feiten als de kinderrechter in de bestreden beschikking. Daartegen is in hoger beroep niet opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Uit het - inmiddels door echtscheiding ontbonden - huwelijk van de ouders zijn geboren:
  • [naam minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ;
  • [naam minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] ;
hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen.
3.3
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
3.4
De minderjarigen verblijven feitelijk op basis van co-ouderschap afwisselend bij moeder [1] en moeder [2] .
3.5
De kinderrechter in de rechtbank Den Haag heeft de minderjarigen bij beschikking van 2 juli 2020 onder toezicht gesteld van 2 juli 2020 tot 2 juli 2021.
3.6
Bij (tussen)beschikking van 1 juli 2021 heeft de kinderrechter in de rechtbank Den Haag de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verlengd van 2 juli 2021 tot 2 augustus 2021.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verlengd van 2 augustus 2021 tot 2 juli 2022, met behoud van de gecertificeerde instelling die is belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling.
4.2
Moeder [1] verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de gecertificeerde instelling betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling af te wijzen.
4.3
De gecertificeerde instelling verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van moeder [1] af te wijzen.
4.4
Moeder [2] verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, moeder [1] in haar verzoeken in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans de verzoeken aan haar te ontzeggen, met bekrachtiging van de bestreden beschikking en met veroordeling van moeder [1] in de kosten van deze procedure, waaronder mede te verstaan de verschuldigde griffierechten, het salaris van de advocaat en diens nasalaris.

5.De motivering van de beslissing

Verlenging ondertoezichtstelling
Juridisch kader
5.1
Voordat het hof overgaat tot de inhoudelijke beoordeling van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , zal het hof vermelden wat daarover in de wet staat.
5.2
Op grond van het bepaalde in artikel 1:260 lid 1 in verband met artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
Oordeel van het hof
5.3
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan op dit moment ruim anderhalf jaar onder toezicht van de gecertificeerde instelling. In deze periode heeft de gecertificeerde instelling door het inzetten van hulpverlening getracht de ernstig verstoorde communicatie tussen de ouders te verbeteren. Tot op heden is de hulpverlening echter niet van de grond gekomen om meerdere redenen. Er is nog altijd veel wantrouwen en strijd tussen de ouders. De gecertificeerde instelling heeft daarover naar voren gebracht dat ouders veel onenigheid hebben over praktische zaken en dat de strijd alleen maar lijkt te verharden. De minderjarigen krijgen de onderlinge verwijten van de ouders mee en voelen zich niet meer vrij om hun eigen keuzes te maken, aldus de gecertificeerde instelling. Zij zitten in een loyaliteitsconflict en ervaren als gevolg daarvan gedragsproblemen. Volgens de gecertificeerde instelling trekt [minderjarige 2] zich steeds meer terug in haar schulp en vertoont [minderjarige 1] vooral in de schoolse omgeving opstandig gedrag. Ook beide ouders hebben op de zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat het niet goed gaat met de minderjarigen, omdat zij klem zitten.
5.4
Het voorgaande maakt naar het oordeel van het hof duidelijk dat nog altijd sprake is van een zeer zorgelijke situatie, waarin de minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Dit wordt ook niet betwist door moeder [1] . Sterker nog, zij erkent de zorgen en is ook van mening dat er hulp moet komen voor de minderjarigen. Moeder [1] meent echter dat de ondertoezichtstelling niet verlengd had moeten worden door de kinderrechter, omdat de betrokkenheid van de gecertificeerde instelling niet van toegevoegde waarde is. Zij stelt dat de bemoeienis van de gecertificeerde instelling niet tot verbetering van de situatie leidt. Het voornaamste bezwaar van moeder [1] is daarin gelegen dat de gecertificeerde instelling situaties die niet normaal zijn zou normaliseren en dat zij geen standpunt inneemt, bijvoorbeeld als het gaat om het door haar gestelde vermoedelijke alcoholgebruik van moeder [2] .
5.5
Het hof is van oordeel dat de betrokkenheid van de gecertificeerde instelling en daarmee de ondertoezichtstelling wel degelijk toegevoegde waarde heeft. Tussen alle betrokken partijen staat vast dat sprake is van ernstige problemen bij de minderjarigen en dat daarin de afgelopen periode geen verandering is gekomen. Op de zitting bij het hof is gebleken dat de ouders en de minderjarigen inmiddels op de wachtlijst staan voor het traject Voorkomen Uithuisplaatsing (VUHP). De gecertificeerde instelling hoopt dat deze intensievere vorm van hulpverlening zal bijdragen aan het verbeteren van de zorgelijke situatie voor de minderjarigen. Ook zijn er bodemeisen opgesteld waaraan de ouders zich moeten houden. Het hof is met de gecertificeerde instelling van oordeel dat het noodzakelijk is dat de komende tijd verdergaande hulpverlening wordt ingezet voor de minderjarigen om te voorkomen dat het uiteindelijk tot een uithuisplaatsing zal komen. Ter zitting in hoger beroep is bovendien aangevoerd dat de gecertificeerde instelling regelmatig met de minderjarigen in gesprek gaat, waaraan zij veel steun zouden hebben. Moeder [2] heeft daarover verklaard dat de minderjarigen de gesprekken als prettig ervaren, omdat ze bij de jeugdbeschermer hun verhaal kwijt kunnen. Naar het oordeel van het hof heeft moeder [1] , mede gelet op het voorgaande, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat een verlenging van de ondertoezichtstelling niet in het belang van de minderjarigen zou zijn. Integendeel, het hof acht de tussenkomst van de gecertificeerde instelling essentieel om te voorkomen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de komende periode nog ernstiger in hun ontwikkeling zullen worden bedreigd. Duidelijk is dat de minderjarigen dringend behoefte hebben aan hulp.
5.6
Het hof overweegt voorts dat ook is voldaan aan de voorwaarde van artikel 1:255 lid 1 sub a BW. De ouders staan lijnrecht tegenover elkaar als het gaat om het inschakelen van een kindercoach. Zij verschillen van mening over de in te schakelen organisatie. In het eerste halfjaar van 2021 zou jeugdbegeleiding worden opgestart vanuit Impegno, maar vanwege de vele wisselingen van hulpverleners heeft moeder [1] aangegeven verdere betrokkenheid vanuit Impegno niet langer in het belang van de minderjarigen te vinden. Zij ziet graag dat een zelfstandige jeugdhulpbegeleider wordt ingeschakeld, maar moeder [2] wil de hulp vanuit Impegno voortzetten. De gecertificeerde instelling heeft de rechtbank gevraagd om een beslissing te nemen over dit geschil tussen de ouders. Vooralsnog is deze hulpverlening dus nog niet van de grond gekomen. Verder overweegt het hof dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat moeder [1] niet heeft willen deelnemen aan gesprekken met de gecertificeerde instelling en moeder [2] in het bijzijn van een mediator, omdat zij weigert met moeder [2] in gesprek te gaan. Het hof vindt dit zorgelijk, nu het voor het verbeteren van de onderlinge communicatie noodzakelijk is om als ouders met elkaar het gesprek aan te gaan.
5.7
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de kinderrechter terecht en op goede gronden de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] heeft verlengd tot 2 juli 2022. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen. Het hof spreekt de hoop uit dat de ouders in gaan zien dat zij zelf de sleutel in handen hebben om de minderjarigen uit deze schadelijke situatie te halen en dat zij – in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] – voortvarend aan de slag gaan met het verbeteren van hun onderlinge verhouding.
Proceskosten
5.8
Het hof ziet onvoldoende aanleiding om moeder [1] te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure, zoals is verzocht door moeder [2] . Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
5.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Den Haag, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het openbaar register;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, J.A. van Kempen en F.A.M. Schoenmaker, bijgestaan door mr. L.A.J. Brouwer als griffier, en is op 2 februari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.