Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Zaaknummer rechtbank : C/09/578837 / HA ZA 19-877
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 27 januari 2021, waarmee [appellante] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 30 december 2020;
- de memorie van grieven van [appellante] , met tien bijlagen;
- de memorie van antwoord van de Staat, met een bijlage;
- de bijlagen 11 t/m 24 die [appellante] ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd.
3.Feitelijke achtergrond
onvoldoende bewijs”.
onvoldoende bewijs”; zij verzocht de sepotgrond te wijzigen in
“ten onrechte als verdachte aangemerkt”. Tevens heeft zij geschreven dat zij op 19 juni 2018 schadeoverzichten aan de rechtbank heeft gestuurd, dat zij aanvullend materiële schadevergoeding claimt voor cartridges, wachtwoorden, een beschadigd kastje, vervuilde vloerbedekking en accountantskosten, (samen € 3.135,33) en dat zij de immateriële schade wil bespreken om tot een reële afhandeling te komen.
ten onrechte als verdachte aangemerkt” zijn. Daarmee stond vast dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door strafvorderlijke dwangmiddelen in te zetten.
4.Procedure bij de rechtbank
5.Vorderingen in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
- voor het schorsen van de [merk] bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer,
- voor het opvragen van een uittreksel uit het handelsregister bij de kamer van koophandel en
- voor de afschrijving (waardevermindering) van de [merk].
handelsrente” en “
wettelijke rente” zijn de rentes waarin de wetgever met de artikelen 6:119 en 119a van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft voorzien. In die artikelen heeft de wetgever bepaald, dat een schuldenaar die een geldsom moet betalen en dat niet of later dan afgesproken doet, behalve de geldsom ook een vergoeding moet betalen die bestaat uit (niet meer en niet minder dan) de bedongen rente, de wettelijke rente of (in het geval van een handelsovereenkomst) de handelsrente over de tijd dat hij met zijn betalingsplicht in verzuim is. Beslaglegging is geen wanbetaling waarvoor met voornoemde artikelen een rentevergoedingsverplichting is geregeld. De beslaglegger is niet (en wordt niet) een schuldenaar die met het beslag te laat betalingen aan de beslagene doet. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat het beslag op de bankrekeningen geen grond vormt voor het toekennen van wettelijke rente of handelsrente. De grond moet gevonden worden in schade door onrechtmatige daad (zie hierna onder 6.9).
het rechtzetten van de onrechtmatige situatie” en “
de daaraan verbonden rechtszaken” en zij gedurende die uren geen geld kon verdienen. Bovendien voert zij aan dat zij vanaf 27 september 2017 inkomsten uit haar ZZP-werk als [functie] derfde, omdat zij dat werk niet kon doen door de psychische impact van het onrechtmatig handelen. De rechtbank heeft hiervoor geen schadevergoeding toegewezen. [appellante] betoogt in hoger beroep dat de Staat verplicht is om haar uren te vergoeden ook als daarvoor een juridische basis ontbreekt, omdat de Staat coulant moet zijn en aan de door de Ombudsman genoemde behoorlijkheidseis moet voldoen.
nade huiszoeking en inbeslagname blijkt uit de zich in het dossier bevindende stukken (facturen) alleen dat [appellante] in de zeven maanden na 27 september 2016 declarabele uren als [functie] heeft gewerkt. Arbeidsongeschikt was [appellante] toen niet; in elk geval is er geen onderbouwde stelling op grond waarvan het hof arbeidsongeschiktheid zou kunnen aannemen. Per saldo moet het hof daarom oordelen dat [appellante] na 27 september 2016 in ieder geval niet minder inkomsten had dan daarvoor, omdat zij niet alleen vermogensrente en verhuurpenningen ontving, maar ook inkomsten uit budgetcoaching. Van inkomstenschade is dan ook niets gebleken.
bevestiging behandeling” door haar psychotherapeut (productie 21). Uit dat stuk blijkt dat [appellante] vanaf november 2016 tot augustus 2018 bij een psychotherapeut in behandeling is geweest. Waarvoor de behandeling nodig was, blijkt daar niet uit. Nergens is onderbouwd dat de behandeling (louter) diende om te herstellen van de huiszoeking en de inbeslagname op 27 september 2016 of handelingen daarna.
hoge kosten” [appellante]
buitengerechtelijkheeft moeten maken om de daadwerkelijk geleden schade vergoed te krijgen. Die kosten heeft zij ook in hoger beroep niet onderbouwd, nadat de rechtbank haar er op had gewezen dat de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten niet waren onderbouwd. Het hof merkt in dit kader op dat de kosten die de advocaat voorafgaand aan deze civiele procedure heeft gemaakt in strafvorderlijke procedures, al als afzonderlijke schadeposten zijn beoordeeld (en vergoed).
7.Beslissing
uitsluitendvoorzover daarbij zijn afgewezen:
- de kosten voor schorsen van de auto en de kosten voor opvragen van een uittreksel,
- reis-, verblijfkosten in verband met de beslaglegging,
- advocaatkosten in verband met de beslaglegging en
- een vergoeding voor immateriële schade,
in zoverre opnieuw rechtdoende: