Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 23 december 2020, waarmee [appellante] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Gouda, van 8 oktober 2020;
- het arrest van dit hof van 16 februari 2021, waarin een mondelinge behandeling is gelast (deze is niet gehouden);
- de memorie van grieven van [appellante] ;
- de memorie van antwoord van [verweerster] ;
- de schriftelijke toelichting van [appellante] , met producties;
- de schriftelijke toelichting van [verweerster] en de schriftelijke toelichting deel 2 van [verweerster] waarin zij reageert op de schriftelijke toelichting van [appellante] .
3.Feitelijke achtergrond
“Zoals zojuist telefonisch besproken willen we graag met je samenwerken. Samen op zoek naar een goede werkvoorbereider/projectleider.”
4.Procedure bij de kantonrechter
5.Vordering in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
“Mijn werkwijze onderscheidt zich van de gebruikelijke, in die zin dat ik de kandidaten èn telefonisch èn persoonlijk spreek, referenties navolg en eerst dan (bij gebleken geschiktheid) voorstel aan het bedrijf. Indien gewenst begeleid ik ook de gesprekken op het bedrijf en een eventueel assessment (…). Ik stel de functie van werkvoorbereider op management niveau (…) en stel daarbij een fee voor van 20%[hof: van het jaarsalaris van de aangenomen kandidaat]
. Indien een kandidaat via een ander kanaal wordt voorgesteld, word[t] deze op gelijke wijze door mij “behandeld” en bedraagt de fee 15%.”.
“indien een kandidaat via een ander kanaal wordt voorgesteld, wordt deze op gelijke wijze door mij “behandeld” en bedraagt de fee 15%”zou inhouden dat [appellante] verplicht zou zijn de diensten van [verweerster] af te nemen als een kandidaat zich rechtstreeks bij [appellante] zou melden en dat als [appellante] in dat geval geen gebruik zou maken van de diensten van [verweerster] , zij dan toch een vergoeding van 15% zou moeten betalen. Als [verweerster] dat bedoelde, dan had zij dat duidelijk in haar voorstel moeten verwoorden of in ieder geval tijdens de gesprekken voorafgaand aan of ten tijde van het sluiten van de overeenkomst aan [appellante] moeten laten weten. De bewoordingen van de passage wijzen, zoals gezegd, niet in deze richting en [verweerster] heeft niet gesteld dat zij haar bedoeling met [appellante] heeft besproken. [appellante] is om deze reden geen vergoeding aan [verweerster] verschuldigd.