ECLI:NL:GHDHA:2022:1063

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
22 juni 2022
Zaaknummer
22-001918-19
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling politieambtenaar voor schending ambtsgeheim en computervredebreuk

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een politieambtenaar die was veroordeeld voor het schenden van zijn ambtsgeheim en computervredebreuk. De verdachte, geboren in 1982, had vertrouwelijke politie-informatie gedeeld met derden, waaronder een garagehouder, en had politiesystemen bevraagd voor privédoeleinden. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk geheime informatie had gedeeld, wat in strijd is met artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast werd vastgesteld dat hij zich schuldig had gemaakt aan computervredebreuk door zonder toestemming toegang te verkrijgen tot geautomatiseerde systemen van de politie. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis van de rechtbank zou worden vernietigd en dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en legde een taakstraf op van 120 uren, naast een gevangenisstraf van 60 dagen. Het hof hield rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure. Het vonnis van de rechtbank werd vernietigd en de verdachte werd opnieuw veroordeeld.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001918-19
Parketnummer: 09-767175-16
Datum uitspraak: 23 juni 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 29 april 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is als bijkomende straf opgelegd de ontzetting van de verdachte uit het recht tot het bekleden van enig publiek ambt voor de duur van vijf jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na toewijzing van de vordering van de advocaat-generaal tot wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 19 januari 2022, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 7 april 2020, ECLI:HR:2020:523 - tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdtippen in de periode van 11 juli 2016 tot en met 7 december 2016 te 's-Gravenhage en/of Utrecht en/of (elders) in Nederland (meermalen) een geheim waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij uit hoofde van zijn ambt en/of beroep van politieambtenaar en/of wettelijk voorschrift, te weten artikel 7 Wet politiegegevens, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden door vertrouwelijke en/of operationele politie informatie mede te delen aan een of meer anderen (waaronder een NN vrouw en/of vrouw 2 en vrouw 3), door:
- op 11 juli 2016 telefonisch aan een NN-vrouw mededeling te doen over een bezoek van de dochter van [buitenlandse politicus] aan Nederland en/of de inzet van (politie)beveiligers tijdens het bezoek (p. 659) en/of
- op 25 juli 2016 telefonisch aan [vrouw 2] mededeling te doen over de woonplaats van [politicus] (p. 678) en/of
- op 6 augustus 2016 telefonisch aan [vrouw 3] mededeling te doen over de bestelling van een nieuw (dienst)wapen (p. 699) en/of
- op 14 september 2016 telefonisch aan [vrouw 3] mededeling te doen over [buitenlandse] beveiligers (p. 811) en/of
- op 5 oktober 2016 telefonisch aan [vrouw 3] mededeling te doen over (de wijze van bewapening van) de beveiligers van [politicus] en/of
- op 7 december 2016 telefonisch aan [vrouw 3] mededeling te doen over de situatie rondom de woning van [politicus] en/of voertuigen die worden gebruikt voor het vervoer van [politicus] (p. 1007 en/of p. 1008);
2.
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 7 januari 2014 tot en met 3 februari 2017 te 's-Gravenhage en/of Utrecht en/of (elders) in Nederland (telkens) een geheim waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij uit hoofde van zijn ambt en/of beroep van politieambtenaar en/of wettelijk voorschrift, te weten artikel 3 en/of artikel 7 van de Wet politiegegevens, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft verdachte in het (geautomatiseerd) bedrijfsprocessensysteem van politie (BVI-IB)
- persoonsgegevens van [man 1] bevraagd en/of gezocht op [zoekopdracht] en/of [zoekopdracht] en/of
- ( meermalen) persoonsgegevens van [vrouw 4] bevraagd en/of gezocht op [zoekopdracht] en/of [zoekopdracht] en/of op het adres van [vrouw 4] en/of
- ( meermalen) persoonsgegevens en/of adresgegevens van [vrouw 3] bevraagd en/of gezocht op [zoekopdracht] en/of
- ( meermalen) persoonsgegevens van hem, verdachte, en/of een of meer kenteken(s) van zijn auto('s) bevraagd en/of gezocht op [zoekopdracht] en/of [zoekopdracht] en/of
- het adres [adresgegevens] te Almere bevraagd en/of
- het kenteken [kentekennummer] (op naam van vrouw 5) bevraagd en/of gezocht op [zoekopdracht]
- het kenteken [kentekennummer] (op naam van vrouw 6) bevraagd en/of gezocht op [zoekopdracht] en/of [zoekopdracht] en [zoekopdracht] (zijnde het adres van vrouw 6)
terwijl hij deze gegevens heeft bevraagd en/of opgezocht voor privé gebruik en/of heeft verstrekt aan een ander die tot kennisneming daarvan onbevoegd is, en terwijl de
bevragingen onverenigbaar waren met het doel waarvoor de gegevens zijn verzameld en/of zonder dat dit noodzakelijk was voor de bij of krachtens de Wet Politiegegevens
geformuleerde doeleinden;
3.
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 7 januari 2014 tot en met 3 februari 2017 te 's-Gravenhage en/of Utrecht en/of (elders) in Nederland (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk in een of meer (delen van) geautomatiseerde werken, namelijk in een of meer (delen van) servers van de politie, is binnengedrongen met behulp van een of meer valse sleutels en/of signalen en/of door het aannemen van een of meer valse hoedanigheden, namelijk door onbevoegd gebruik te maken van een gebruikersnaam en/of wachtwoord (voor BVI-IB) en/of door zich met een gebruikersnaam en/of wachtwoord (voor BVI-IB) toegang te verschaffen tot (delen van de) servers van de politie (waarop BVI-IB was geplaatst) met een ander doel dan waarvoor hem die gebruikersnaam en/of dat wachtwoord ter beschikking stonden en/of waarvoor hem die toegang was toegestaan, door (in BVI-IB)
- persoonsgegevens van [man 1] te bevragen en/of te zoeken op [zoekopdracht] en/of [zoekopdracht] en/of
- ( meermalen) persoonsgegevens van [vrouw 4] te bevragen en/of te zoeken op [zoekopdracht] en/of [zoekopdracht] en/of op het adres van [vrouw 4] en/of
- ( meermalen) persoonsgegevens en/of adresgegevens van [vrouw 3] te bevragen en/of te zoeken op [zoekopdracht] en/of
- ( meermalen) persoonsgegevens van hem, verdachte, en/of een of meer kenteken(s) van zijn auto('s) te bevragen en/of te zoeken op [zoekopdracht] en/of [zoekopdracht] en/of
- het adres [adresgegevens] te Almere te bevragen en/of
- het kenteken [kentekennummer] (op naam van vrouw 5) te bevragen en/of te zoeken op [zoekopdracht]
- het kenteken [kentekennummer] (op naam van vrouw 6) te bevragen en/of te zoeken op [zoekopdracht] en/of [zoekopdracht] en [zoekopdracht] (zijnde het adres van vrouw 6).
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte, gelet op voornoemd arrest van de Hoge Raad, zal worden vrijgesproken van het onder feit 2, 2de, 3de, 4de, 6de en 7de gedachtestreepje, tenlastegelegde en ter zake van het onder feit 1, feit 2, 1ste en 5de gedachtestreepje, en het onder feit 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij Reclassering Nederland en een behandelverplichting. Ten slotte heeft de advocaat-generaal als bijkomende straf gevorderd dat de verdachte uit het recht zal worden ontzet tot het bekleden van enig publiek ambt voor de duur van vijf jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Deelvrijspraak feit 2
Met de advocaat-generaal en de raadsvrouw is het hof van oordeel, gelet op eerdergenoemd arrest van de Hoge Raad, dat, nu niet is gebleken dat de verdachte de informatie, verkregen door bevraging in het bedrijfsprocessensysteem van de politie van de onder gedachtestreepje 2, 3, 4, 6 en 7 genoemde gegevens, heeft gedeeld met anderen, hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van hetgeen is opgenomen onder het 5de gedachtestreepje wordt als volgt overwogen:
Op 5 oktober 2016 is de verdachte samen met zijn vriendin, [vrouw 3], met de auto naar de [adresgegevens] in Almere gegaan voor het kopen van een tweedehands fotocamera voor zijn vriendin. De verdachte heeft erkend dat hij het adres van de verkoper alsmede het serienummer van de fotocamera via de politiesystemen heeft bevraagd. De verdachte heeft echter ontkend dat hij de uit die systemen verkregen informatie met anderen heeft gedeeld. De verkoper, [naam verkoper], heeft ten overstaan van de politie verklaard dat de verdachte het serienummer van de fotocamera kennelijk op een site heeft gecontroleerd, maar dat hij van de wijze waarop dat is gebeurd en de daaruit verkregen informatie niets heeft meegekregen. Hij deed zaken met de vrouw. Vrouw 3, is evenwel niet gehoord. Ook overigens bevat het dossier geen aanknopingspunten waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte de uit de bevraging van het adres [adresgegevens] in Almere verkregen gegevens met iemand heeft gedeeld en zich aldus schuldig heeft gemaakt aan het delen van geheime (politie)informatie, terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat hij die informatie uit hoofde van zijn ambt en/of beroep verplicht was te bewaren.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte ook van dit onderdeel van het onder feit 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Verweer met betrekking tot feit 1
De raadsvrouw van de verdachte heeft – overeenkomstig haar overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitaantekeningen – aangevoerd dat de verdachte van het hem onder 1, onder het 2de gedachtestreepje, tenlastegelegde behoort te worden vrijgesproken. De woonplaats van de te beveiligen persoon is een publiek geheim. Deze informatie was derhalve niet vertrouwelijk, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de verdachte zijn ambts-/beroepsgeheim heeft geschonden met betrekking tot de mededeling van de woonplaats van bedoelde persoon aan [vrouw 2]. De verdachte beschikte over deze informatie uit hoofde van zijn functie bij [afdeling], dat onderdeel is van de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging, en het was niet aan hem om deze informatie te delen met derden buiten zijn werkteam, zeker niet nu algemeen bekend was dat niet zonder reden sprake was van zware beveiliging. Dat deze informatie publiek geheim zou zijn, hetgeen het hof in het geheel niet onderschrijft, doet daaraan niet af. Het feit dat bepaalde informatie uit de politiesystemen mogelijkerwijs ook uit publieke bron bekend is, maakt niet dat het geheime karakter aan die informatie ontvalt en dat het een politiemedewerker vrij staat deze met buitenstaanders te delen.
Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsvrouw en komt tot een bewezenverklaring van feit 1 van de tenlastelegging.
Verweer met betrekking tot feit 2, 1ste gedachtestreepje
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte ook behoort te worden vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging, nu er onvoldoende bewijs is om te concluderen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het schenden van zijn ambtsgeheim. Alhoewel vast staat dat de verdachte de kenosleutel van [man 1] heeft ingevoerd in het politiesysteem BVI-IB, kan niet worden bewezen dat de verdachte deze geheime informatie met
[garagehouder 1] heeft gedeeld. De raadsvrouw heeft in dat licht vier mogelijke scenario’s naar voren gebracht ter onderbouwing van het standpunt dat [garagehouder 1] de adresgegevens van [man 1] ook op andere wijze kan hebben verkregen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt, nu uit de voorhanden zijnde processtukken en het verhandelde ter terechtzitting het volgende naar voren is gekomen.
Op 12 december 2013 is namens de Utrechtse garagehouder [garagehouder 1] (naam garage), die al geruime tijd een goede bekende van de verdachte was, aangifte gedaan tegen [man 1] wegens oplichting. Deze [man 1] zou het aankoopbedrag van een auto, die hij op 4 december 2013 in aanwezigheid van zijn toenmalige vriendin, [naam vriendin], en een andere man bij [garagehouder 1] had gekocht, niet hebben voldaan. [Man 1] had wel een kopie van zijn paspoort achtergelaten bij [garagehouder 1]. Verdere adresgegevens van [man 1] zijn blijkens de aangifte niet bekend. [Man 1] heeft de auto die hij van [garagehouder 1] had gekocht na een week weer verkocht aan het autobedrijf [naam autobedrijf] van [garagehouder 2] in Made. [Man 1] heeft daarbij wel zijn GBA-adres in Hoorn achtergelaten.
Op 7 januari 2014 heeft de verdachte het politiesysteem (BVI-IB) bevraagd via de kenosleutel en het burgerservicenummer van [man 1]. De verdachte heeft ter zitting in hoger beroep (nogmaals) verklaard dat [garagehouder 1] de kopie van het paspoort van [man 1] heeft getoond en dat hij aldus op de hoogte was van de persoonsgegevens van [man 1]. Het paspoort van [man 1] bevat geen adresgegevens, alleen de gemeente van uitgifte, te weten Hoorn, waar [man 1] destijds een GBA-adres had. Uit de politiesystemen, namelijk uit een aangifte die [man 1] enige tijd daarvoor had gedaan ter zake van het verlaten van een plaats ongeval, volgt voorts dat hij in Hoorn een vriendin had, [naam vriendin], en in die aangifte wordt ook haar adres vermeld.
Op 12 januari 2014 was de [garagehouder] met anderen in [plaatsnaam] in de straat waar de vriendin van [man 1] toen woonde. Daar vond op straat een confrontatie plaats tussen de [garagehouder] en [man 1].
De vraag is of [garagehouder 1] het verblijfadres van [man 1] via de verdachte heeft verkregen. De verdachte en [garagehouder 1] ontkennen dit. Duidelijk is wel dat [garagehouder 1] op basis van de kopie van het paspoort en de uitlatingen van [man 1] zelf wist dat hij in Hoorn moest zijn.
De raadsvrouw heeft bepleit dat er zeker vier andere, mogelijke scenario’s zijn waaruit kan volgen dat [garagehouder 1] de adresgegevens van [man 1] uit andere bronnen kan hebben verkregen. Het hof zal elk scenario afzonderlijk bespreken. Daarbij wordt opmerkt dat het vierde scenario eigenlijk meer een bewijsverweer is.
Scenario 1: [garagehouder 1] en zijn metgezellen worden door anderen in Hoorn gewezen op het verblijfadres van [man 1], althans het buurtje waar hij zou verblijven.
Het door de raadsvrouw aangevoerde alternatieve scenario is niet aannemelijk geworden. Het scenario is op geen enkele wijze onderbouwd en vindt ook overigens geen steun in de voorhanden zijnde processtukken. [Garagehouder 1] heeft bovendien wisselende verklaringen afgelegd omtrent de wijze waarop hij aan het verblijfadres van [man 1] is gekomen. Het hof verwerpt daarom dit alternatieve scenario zoals naar voren gebracht door de raadsvrouw van de verdachte.
Scenario 2: [Vriendin van man 1] of [man 1] heeft het adres van de [vriendin van man 1] genoemd, althans haar woonplaats, althans het postadres van [man 1], ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst met [naam garage].
Allereerst wordt andermaal opgemerkt dat bij de aangifte van de oplichting is vermeld dat de adresgegevens van [man 1] niet bekend zijn. Voorts is uit onderzoek gebleken dat [man 1] van 2 januari 2013 tot en met 22 oktober 2013 op [adres A] stond ingeschreven en van 22 oktober 2013 tot en met 13 februari 2014 op [adres B]. De toenmalige vriendin van [man 1], [naam vriendin van man 1], is op 9 maart 2017 gehoord. In haar verklaring heeft zij medegedeeld dat [man 1] ten tijde van de aanschaf van de auto bij [naam garage] zijn [adres A] heeft genoemd. Verder is [man 2], die aan de [adres B] woont, het adres dat [man 1] destijds als GBA- en postadres gebruikte, als getuige gehoord. [Man 2] heeft verklaard dat een keer een man aan de deur is geweest die op zoek was naar [man 1] in verband met een auto. Hij heeft deze man via de intercom verteld dat [man 1] niet bij hem woonde. Bovendien heeft hij verklaard dat hij ook niet wist waar [man 1] daadwerkelijk verbleef. Uit de verklaringen van de getuigen volgt dat het adres [adres C] (het adres van de vriendin van man 1) in Hoorn dus nooit is genoemd.
Naar het oordeel van het hof is derhalve ook dit alternatieve scenario niet aannemelijk geworden en vindt dit ook overigens geen steun in de stukken uit het procesdossier.
Scenario 3: Bij de aankoop van de auto van [man 1] door [naam autobedrijf] heeft [man 1] het adres aan [garagehouder 2] of [zijn collega] gegeven. [Garagehouder 1] is de auto op het spoor gekomen en heeft bij [naam autobedrijf] het adres kunnen achterhalen.
Naar het oordeel van het hof is ook het derde alternatieve scenario niet aannemelijk geworden. De eigenaar van [naam autobedrijf], [garagehouder 2], is op 21 maart 2017 als getuige gehoord door de politie. Bij die gelegenheid heeft hij onder meer verklaard dat hij geen informatie verstrekt aan collega-handelaren, tenzij het een goede bekende is met wie hij veel zaken doet. Voorts heeft hij verklaard dat hij nog nooit van [naam garage] heeft gehoord. Ook stond hem niets bij van een benadering dan wel bedreiging van een voormalige eigenaar van de door hem aangeschafte Peugeot (de auto die garagehouder 1 had verkocht aan man 1). Met betrekking tot [zijn collega], die ook bij de aankoop betrokken was, en niet als getuige is gehoord, bevat het dossier geen enkel aanknopingspunt omtrent zijn mogelijke wetenschap betreffende een adres van [man 1]. Het procesdossier bevat ook overigens geen aanknopingspunten die dit alternatieve scenario op enige wijze ondersteunen. Daarbij wordt opgemerkt dat [garagehouder 2] hooguit het GBA-adres van [man 1] in Hoorn kan hebben doorgegeven, nu dit adres hem bekend was, maar dan zou [garagehouder 1] hooguit uitgekomen kunnen zijn bij [man 2] die, zoals hiervoor reeds is overwogen, niet wist waar [man 1] feitelijk verbleef. Het hof verwerpt daarom ook dit alternatieve scenario van de raadsvrouw.
Scenario 4: Conform de tenlastelegging.
Zoals hiervoor reeds is vastgesteld, is uit onderzoek gebleken dat door middel van het bevragen van [man 1] in de politiesystemen het adres van zijn toenmalige vriendin, [naam vriendin van man 1], aan [adres C] kon worden gevonden. In een aangifte ‘verlaten plaats ongeval’ door [man 1], gedaan op 30 oktober 2013, noemt hij immers het adres van [naam vriendin van man 1]. De verstrekte gegevens over de bevragingen die via het account van de verdachte zijn gedaan, laten niet zien of deze aangifte wel of niet via verdachtes account was bekeken (Zaaksdossier X, p. 7-8). Met uitzondering van deze aangifte van [man 1] zijn op basis van de onderhavige processtukken evenwel geen andere aanwijzingen gevonden waaruit het adres van [naam vriendin van man 1] aan [adres C] voortvloeit. Naar het oordeel van het hof kan het daarom niet anders zijn dan dat de verdachte het verblijfadres van [naam vriendin van man 1] aan [adres C] na raadpleging van de politiesystemen heeft verkregen en heeft doorgegeven aan [garagehouder 1].
Uit het onderzoek is op geen enkele manier aannemelijk geworden dat de bevraging van [man 1] noodzakelijk was voor de uitoefening van de politietaak van de verdachte. Tegelijkertijd had [garagehouder 1] gegevens van [man 1] nodig in verband met een conflict omtrent een auto ter waarde van € 3.500,00, die door [man 1] van [garagehouder 1] was gekocht, maar niet zou zijn betaald. [Garagehouder 1] blijkt kort na de bevraging van het politiesysteem door de verdachte ‘ineens’ te beschikken over die informatie, terwijl hij deze op geen enkele andere wijze — zo blijkt uit onderzoek - te weten is gekomen of te weten had kunnen komen.
De omstandigheid dat uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet volgt op welke wijze de door verdachte verkregen informatie met [garagehouder 1] is gedeeld, staat aan een bewezenverklaring van dit strafbare feit niet in de weg. Blijkens de wet en de wetsgeschiedenis is sprake van een schending van het ambtsgeheim op het moment dat geheime informatie met een derde is gedeeld. De wijze waarop zulks is geschied, is daarbij niet relevant.
Met de advocaat-generaal is het hof dan ook van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schending van het ambtsgeheim door het feitelijke verblijfadres van [man 1] met [garagehouder 1] te delen.
Verweer met betrekking tot feit 3
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de raadplegingen als opgenomen in het aan de verdachte onder 3 tenlastegelegde niet onder het bereik van artikel 138ab van het Wetboek van Strafrecht vallen, nu de wederrechtelijkheid daartoe ontbreekt.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op grond van artikel 138ab van het Wetboek van Strafrecht is ook sprake van wederrechtelijk binnendringen wanneer men zich buiten de opgedragen (wettelijke) taak – en dus onbevoegd – de toegang verschaft tot een (deel van een) geautomatiseerd werk (HR 30 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1691, NJ 2022/54).
Ter terechtzitting in eerste aanleg van 15 april 2019 heeft de verdachte erkend dat de bevragingen in de politiesystemen met betrekking tot [man 1], [vrouw 4], [vrouw 3] en hemzelf niet in het kader van de uitoefening van zijn politietaak zijn gedaan, maar dat hij dit voor privégebruik heeft gedaan, terwijl hij wist dat dit vanwege de door hem afgelegde ambtsbelofte niet was toegestaan.
Gelet op de voorgaande feiten en omstandigheden – in onderlinge samenhang en verband bezien – is het hof van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan computervredebreuk zoals neergelegd in artikel 138ab van het Wetboek van Strafrecht.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 11 juli 2016 tot en met 7 december 2016 te 's-Gravenhage en/of Utrecht en/of (elders) in Nederland meermalen een geheim waarvan hij wist dat hij uit hoofde van zijn ambt en beroep van politieambtenaar en wettelijk voorschrift, te weten artikel 7 Wet politiegegevens, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden door vertrouwelijke en/of operationele politie informatie mede te delen aan anderen (waaronder een NN vrouw en/of [vrouw 2] en [vrouw 3]), door:
- op 11 juli 2016 telefonisch aan een NN-vrouw mededeling te doen over een bezoek van de dochter van [buitenlandse politicus] aan Nederland en de inzet van (politie)beveiligers tijdens het bezoek en
- op 25 juli 2016 telefonisch aan [vrouw 2] mededeling te doen over de woonplaats van [politicus] en
- op 6 augustus 2016 telefonisch aan [vrouw 3] mededeling te doen over de bestelling van een nieuw (dienst)wapen en
- op 14 september 2016 telefonisch aan [vrouw 3] mededeling te doen over [buitenlandse] beveiligers en
- op 5 oktober 2016 telefonisch aan [vrouw 3] mededeling te doen over (de wijze van bewapening van) de beveiligers van [politicus] en
- op 7 december 2016 telefonisch aan [vrouw 3] mededeling te doen over de situatie rondom de woning van [politicus] en voertuigen die worden gebruikt voor het vervoer van [politicus];
2.
hij in de periode van 7 januari 2014 tot en
12 januari 2014in Nederland een geheim waarvan hij wist dat hij uit hoofde van zijn ambt en beroep van politieambtenaar en wettelijk voorschrift, te weten artikel 3 en artikel 7 van de Wet politiegegevens, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft verdachte in het (geautomatiseerd) bedrijfsprocessensysteem van politie (BVI-IB)
- persoonsgegevens van [man 1] bevraagd en/of gezocht op [zoekopdracht] en/of [zoekopdracht]
terwijl hij deze gegevens heeft bevraagd en opgezocht voor privé gebruik en heeft verstrekt aan een ander die tot kennisneming daarvan onbevoegd is, en terwijl de
bevragingen onverenigbaar waren met het doel waarvoor de gegevens zijn verzameld en zonder dat dit noodzakelijk was voor de bij of krachtens de Wet Politiegegevens
geformuleerde doeleinden;
3.
hij in de periode van 7 januari 2014 tot en met 3 februari 2017 te 's-Gravenhage en/of Utrecht en/of (elders) in Nederland (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk in een of meer (delen van) geautomatiseerde werken, namelijk in een of meer (delen van) servers van de politie, is binnengedrongen met behulp van een valse sleutel, namelijk door onbevoegd gebruik te maken van een gebruikersnaam en/of wachtwoord (voor BVI-IB) en/of door zich met een gebruikersnaam en/of wachtwoord (voor BVI-IB) toegang te verschaffen tot (delen van de) servers van de politie (waarop BVI-IB was geplaatst) met een ander doel dan waarvoor hem die gebruikersnaam en/of dat wachtwoord ter beschikking stonden en/of waarvoor hem die toegang was toegestaan, door (in BVI-IB)
- persoonsgegevens van [man 1] te bevragen en/of te zoeken op [zoekopdracht] en/of [zoekopdracht] en
- ( meermalen) persoonsgegevens van [vrouw 4] te bevragen en/of te zoeken op [zoekopdracht] en/of [zoekopdracht] en/of op het adres van [vrouw 4] en
- ( meermalen) persoonsgegevens en/of adresgegevens van [vrouw 3] te bevragen en/of te zoeken op [zoekopdracht] en
- ( meermalen) persoonsgegevens van hem, verdachte, en/of een of meer kenteken(s) van zijn auto('s) te bevragen en/of te zoeken op [zoekopdracht] en/of [zoekopdracht] en
- het adres [adresgegevens] te Almere te bevragen en
- het kenteken [kentekennummer] (op naam van [vrouw 5]) te bevragen en/of te zoeken op [zoekopdracht].
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
enig geheim waarvan hij weet dat hij uit hoofde van ambt en wettelijk voorschrift verplicht is het te bewaren, opzettelijk schenden, meermalen gepleegd.
Het onder 2 en 3 bewezenverklaarde levert op:

de eendaadse samenloop van

enig geheim waarvan hij weet dat hij uit hoofde van ambt en wettelijk voorschrift verplicht is het te bewaren, opzettelijk schenden
en

computervredebreuk, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Het onderzoek naar de verdachte is gestart op basis van TCI-informatie waarin, kort weergegeven, stond vermeld dat de verdachte politie-informatie zou doorgeven aan criminelen. De verdachte mocht niettemin in functie blijven en is gedurende ruim 2 jaren afgeluisterd en geobserveerd alvorens hij uiteindelijk werd aangehouden. Die aanhouding heeft veel media-aandacht teweeggebracht. Vooropgesteld wordt dat uit het dossier, zoals het hof dat te zien heeft gekregen, helemaal niet blijkt dat de verdachte politie-informatie heeft doorgegeven aan criminelen, laat staan dat hij daarvoor werd betaald. Daarmee is deze strafzaak niet te vergelijken met die van zogenoemde politiemollen. Weliswaar heeft de verdachte een keer informatie doorgegeven aan een bevriende garagehouder, maar die was zelf slachtoffer van oplichting en bovendien blijkt niet dat de verdachte wist of kon vermoeden dat de informatie die hij had doorgegeven, gebruikt zou gaan worden voor een fysieke confrontatie met de vermeende dader van die oplichting. Voor het overige ziet het hof op basis van het dossier vooral een verdachte die op zoek was naar aandacht, die (potentiële) vriendinnen en – incidenteel - andere personen zonder noemenswaardige aanleiding ‘screende’ in de politiesystemen en die vriendinnen probeerde te imponeren door loslippig te zijn over zijn politiewerk en de informatie die hij uit hoofde van die functie had verkregen. Het spreekt voor zich dat toegang tot politiesystemen niet voor privédoeleinden gebruikt mag worden en dat een politiefunctionaris vertrouwelijk moet omgaan met informatie die uit hoofde van de functie is verkregen, ook omdat het gaat over de privacy en de veiligheid van anderen.
Een politieambtenaar vervult door zijn taak en functie immers een bijzondere plaats in de samenleving. Politieambtenaren hebben een voorbeeldfunctie en moeten zich in integriteitskwesties als de onderhavige daarnaar gedragen. Dat heeft de verdachte meermalen nagelaten.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 20 mei 2022, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder, maar wel langere tijd geleden, onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk feit. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het rapport van Reclassering Nederland van 23 januari 2020.
Deze strafzaak heeft voor de verdachte zwaarwegende consequenties gehad. Behalve dat de telefoon van de verdachte voor een periode van ruim twee jaren is afgeluisterd, hij (en daarmee ook zijn naasten) is geobserveerd en hij door zijn werkgever is ontslagen, heeft deze zaak ook, achteraf bezien wellicht ten onrechte, veel landelijke media-aandacht gekregen met als gevolg dat de naam van de verdachte nog altijd op het internet circuleert. Het hof begrijpt dat dit zijn zoektocht naar een nieuwe baan en de vormgeving van een nieuw bestaan in ernstige mate bemoeilijkt. Het hof heeft deze omstandigheden in strafmatigende zin meegewogen bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof – mede bezien in het licht van het voorgaande - van oordeel dat het opleggen van een beroepsverbod thans niet meer proportioneel is.
Tot slot heeft het hof geconstateerd dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. De zaak is zowel in eerste aanleg als in hoger beroep niet binnen twee jaar met een eindbeslissing afgerond. Daarnaast is ook de duur van de gehele strafprocedure niet binnen vier jaren met een eindbeslissing afgerond. Het hof zal deze overschrijdingen verdisconteren in de strafmaat, in die zin dat in plaats van een taakstraf voor de duur van 140 uren, die in beginsel passend wordt geacht, een taakstraf voor de duur van 120 uren zal worden opgelegd.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 55, 57, 138ab en 272 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. A.L. Frenkel,
mr. E.J. van As en mr. V.M. de Winkel,
in bijzijn van de griffier mr. C. Rietdijk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 juni 2022.
Mr. E.J. van As is buiten staat dit arrest te ondertekenen.