ECLI:NL:GHDHA:2022:1047

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 juni 2022
Publicatiedatum
17 juni 2022
Zaaknummer
200.301.336/01 en 200.201.336/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van huwelijkse voorwaarden en de omvang van het finale verrekenbeding in een echtscheidingsprocedure

In deze zaak gaat het om de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden na een echtscheiding tussen partijen, die op 14 januari 2022 is ontbonden. De vrouw heeft op 18 oktober 2021 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin onder andere is bepaald dat zij aan de man een bedrag van € 76.237,75 moet betalen ter zake de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. De man heeft in zijn incidenteel hoger beroep verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en om te bepalen dat de vrouw een bedrag van € 161.276,95 aan hem moet voldoen. Het hof heeft de bestreden beschikking op het punt van de verrekening van de kosten van de huishouding vernietigd, omdat partijen uit hoofde van het finaal verrekenbeding niets meer van elkaar te vorderen hebben. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw de lasten van de voormalige echtelijke woning zal blijven voldoen, zoals eerder bepaald. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is uitgesproken op 15 juni 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummers : 200.301.336/01 (bodem) en 200.201.336/02 (schorsing)
rekestnummers rechtbank : FA RK 20-6296 (scheiding) en FA RK 21-970
(afwikkeling huwelijkse voorwaarden)
zaaknummers rechtbank : C/09/599211 (scheiding) en C/09/607308
(afwikkeling huwelijkse voorwaarden)
beschikking van de meervoudige kamer van 15 juni 2022
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.R. van Wieren te 's-Hertogenbosch,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J.D. Bakker te Den Haag.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 16 juli 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 18 oktober 2021 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vrouw heeft ter gelegenheid van haar hoger beroepschrift tevens een incident tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring opgeworpen.
2.2
De man heeft op 28 december 2021 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De vrouw heeft op 9 februari 2022 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 27 oktober 2021 met bijlagen, ingekomen op 27 oktober 2022;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 29 december 2021 met bijlagen, ingekomen op 30 december 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 12 april 2022 met bijlage, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 13 april 2022 met bijlagen, ingekomen op 14 april 2022.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 22 april 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. A.R. van Wieren;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat mr. J.D. Bakker.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de vrouw een pleitnotitie overgelegd en deze voorgedragen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] 1999 te [plaats] .
3.3
Partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, inhoudende koude uitsluiting, met uitzondering van de inboedel.
3.4
Het huwelijk van partijen is op 14 januari 2022 ontbonden door echtscheiding.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is onder meer - en voor zover thans van belang - de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en voorts:
- bepaald dat de vrouw aan de man binnen een maand na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand ter zake de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden (verrekening kosten van de huishouding) dient te voldoen € 76.237,75 door overmaking van dit bedrag op een door de man aan te wijzen bankrekening;
- bepaald dat de vrouw het door haar ontvangen bedrag van de [naam bedrijf] ter zake de door de man voor haar betaalde renteloze lening van € 1.361,- aan de man dient terug te betalen.
De beschikking is, met uitzondering van de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De vrouw is het niet eens met deze beslissingen van de rechtbank.
De vrouw verzoekt het hof in het incident tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad – met onmiddellijke ingang de uitvoerbaarheid bij voorraad te schorsen ter zake de beslissingen van de rechtbank Den Haag in de bestreden beschikking die zien op het door de vrouw aan de man te betalen bedrag van € 76.237,75 (verrekening kosten huishouding) en op het door de vrouw aan de man te betalen bedrag van € 1.361,- ( [naam bedrijf] ), althans zodanig te beslissen als (naar het hof begrijpt :) het hof juist acht.
In de hoofdzaak verzoekt de vrouw het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij is bepaald:
a. a) dat de vrouw een bedrag wegens afwikkeling huwelijkse voorwaarden (verrekening kosten huishouding) (naar het hof begrijpt:) aan de man dient te voldoen, althans voor zover daarin is bepaald dat b) de vrouw enig bedrag ter zake de verrekening kosten huishouding aan de man dient te voldoen, alsmede voor zover daarin is bepaald dat c) de vrouw een bedrag van € 1.361,-, althans enig bedrag, aan de man dient te voldoen ter zake door haar ontvangen bedrag van de [naam bedrijf] , alsmede voor zover daarin is bepaald dat de vrouw de eigenaarslasten van de echtelijke woning zal blijven voldoen; en voorts, opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen:
a. a) dat partijen over een weer geen vordering op elkaar hebben ter zake de afwikkeling van hun huwelijkse voorwaarden (onder verwijzing naar het finaal verrekenbeding);
b) de hoogte te bepalen van het bedrag dat de man aan de vrouw dient terug te betalen onder verwijzing naar het bedrag dat of de bedragen die de vrouw op grond van de bestreden beschikking aan de man heeft moeten voldoen, voor zover geen of slechts gedeeltelijk sprake is van schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de genoemde beslissingen van de rechtbank, alsmede te bepalen dat de man binnen veertien dagen na de beschikking van het hof de nader vast te stellen bedrag(en) dient te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dat sprake is geweest van betaling door enig bedrag door de vrouw aan de man;
c) te bepalen dat de vrouw de lasten van de woning van partijen zal voldoen als volgt:
- de volledige hypotheekrente (inclusief het deel/de helft van de man) zonder nadere verrekening zolang de vrouw in de woning woont;
- haar deel van de maandelijkse aflossing (premie) te continueren, zolang de vrouw in de woning woont, waarbij de man zijn deel/de helft daarvan blijft voldoen en waarbij geldt dat indien de man zijn deel niet voldoet, er een verrekening/vergoeding van de door de vrouw betaalde premie/aflossing (investering) voor wat betreft het aandeel van de man dienen plaats te vinden ten laste van het aandeel van de man in de overwaarde van de woning op het moment van levering van die woning aan een derde (of een van partijen).
Indien er sprake is van onderhoudskosten zullen partijen ieder de helft daarvan voldoen op de wijze en met inachtneming van hetgeen daarover in de pleitaantekeningen (naar het hof begrijpt: in eerste aanleg) is opgenomen;
Voorts zal de vrouw de volledige gebruikerslasten voor de woning voldoen, alsmede de gemeentelijke heffingen (waaronder de volledige heffingen voor het eigenaarsdeel), de premie opstalverzekering en de waterschapsbelasting, zolang de vrouw met uitsluiting van de man in de genoemde woning woont.
Vanaf het moment dat de vrouw haar intrek neemt/verhuist naar een andere woning en de voormalige echtelijke woning derhalve leeg staat, zullen de hiervoor genoemde lasten, waaronder ook de gebruikerslasten, voor rekening van partijen, ieder de helft, komen, tot aan de datum van de levering van de woning aan een derde (of één van beide partijen).
4.3
Het verweer van de man in het verzoek tot schorsing strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de vrouw in dat verzoek althans tot afwijzing daarvan. Het verweer van de man in het principaal hoger beroep strekt tot ongegrondverklaring.
4.4
In zijn incidenteel hoger beroep verzoekt de man het hof de bestreden beschikking te vernietigen (naar het hof begrijpt: op de punten die zien op de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden voor zover die afwikkeling ziet op de verrekening van de kosten van de huishouding en op de terugbetaling door de vrouw aan de man van de renteloze lening van de [naam bedrijf] ) en, opnieuw rechtdoende:
- te bepalen dat de vrouw ingevolge de verrekening van de kosten van de huishouding een bedrag van € 161.276,95 althans een bedrag als het hof gerechtvaardigd acht aan de man dient te voldoen door overmaking op een door de man aan te wijzen bankrekening;
- te bepalen dat het door de vrouw in verband met de beëindigde renteloze lening aan [naam bedrijf] op grond van ongerechtvaardigde verrijking een bedrag van € 1.361,- aan de man dient te betalen;
- voor het geval het hof tot het oordeel komt dat op grond van het finaal verrekenbeding ex artikel 17 van de huwelijkse voorwaarden geen verrekening van de kosten van de huishouding dient plaats te vinden, te bepalen dat de vrouw uit hoofde van het finaal verrekenbeding aan de man dient te voldoen een bedrag van € 77.641,- althans een zodanig bedrag als het hof rechtvaardig acht;
- te bepalen dat ieder der partijen de eigen (proces)kosten zal dragen.
4.5
Het verweer van de vrouw in het incidentele hoger beroep strekt tot niet-ontvankelijk verklaring althans tot afwijzing daarvan.

5.De motivering van de beslissing

Schorsing
5.1
Ten aanzien van het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking op het punt van de verrekening van de kosten van de huishouding alsmede het door de vrouw te betalen bedrag aan de man ter zake [naam bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) overweegt het hof dat de vrouw daarbij geen belang heeft, aangezien het hof in de onderhavige beschikking een inhoudelijke beslissing geeft over haar hoger beroep. Het hof zal het schorsingsverzoek daarom afwijzen.
Hebben partijen over en weer een vordering op elkaar uit hoofde van de huwelijkse voorwaarden?
5.2
Partijen zijn op 3 augustus 1999 huwelijkse voorwaarden (hierna ook: HV) overeengekomen inhoudende koude uitsluiting. Partijen hebben in de huwelijkse voorwaarden ook een finaal verrekenbeding opgenomen. De huwelijkse voorwaarden bevatten, voor zover hier van belang, de volgende voorwaarden:

Artikel 1:
De echtgenoten zijn gehuwd in gemeenschap van inboedel; elke andere gemeenschap van
goederen is tussen hen uitgesloten.
Inkomen en belastingen
Artikel 8:
1. Inkomen
a. Onder inkomen in deze huwelijkse voorwaarden wordt verstaan het begrip
belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1961
verminderd met de daarover verschuldigde belasting op inkomen en premie
volksverzekeringen (...)
b. Voor zover een echtgenoot in overwegende mate bij machte is te bepalen dat de
winsten van een niet op zijn eigen naam uitgeoefende onderneming hem
rechtstreeks of middellijk ten goede komen, wordt die onderneming voor de
toepassing van het onder sub a van dit lid bepaalde aangemerkt als een door die
echtgenoot uitgeoefende onderneming. In dit geval wordt onder winst verstaan de
winst na aftrek van de daarover door de rechtspersoon die de onderneming
uitoefent verschuldigde belastingen. (...)
Kosten huishouding
Artikel 9:
1. De kosten van de gemeenschappelijke huishouding, daaronder begrepen de kosten
van verzorging en opvoeding van de uit het huwelijk geboren kinderen (... ), worden
voldaan uit de inkomens van de echtgenoten naar evenredigheid daarvan; voor
zover deze inkomens ontoereikend zijn, worden deze kosten voldaan uit ieders
vermogen naar evenredigheid daarvan. Onder deze kosten worden mede verstaan
premies voor gebruikelijke verzekeringen, de huurprijs voor de echtelijke woning en
renten van geldleningen aangegaan ten behoeve van de financiering van voor het
gemeenschappelijke huishouden bestemde zaken zoals de echtelijke woning, de
vakantiewoning de inboedel en de gezinsauto('s)
2. De echtgenoot die over enig kalenderjaar meer heeft bijgedragen in de kosten van
de huishouding dan zijn aandeel ingevolge het hiervoor bepaalde, heeft het recht
het te veel bijgedragene terug te vorderen van de andere echtgenoot.
Verval van rechten
Artikel 12:
1. Het recht tot het vorderen van het te veel bijgedragene in de kosten van de
huishouding als bedoeld in artikel 9 vervalt drie jaar na het einde van het
desbetreffende kalenderjaar. (...)”
Finaal verrekenbeding
Artikel 17 (in alle gevallen)
1. Ingeval het huwelijk wordt ontbonden (…), vindt er een verrekening van de vermogens van de echtgenoten plaats, zo, dat ieder van de echtgenoten gerechtigd is tot een waarde gelijk aan die, waartoe hij gerechtigd zou zijn geweest indien er de algehele gemeenschap van goederen tussen hen had bestaan (…).
5.3
De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw om te bepalen dat partijen over en weer geen vordering op elkaar hebben ter zake de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden afgewezen. De rechtbank heeft, mede in acht genomen voornoemd vervalbeding van artikel 9 HV ter zake de verrekening van de kosten van de huishouding, over de jaren 2017, 2018 en 2019 berekend dat de man in totaal een vordering heeft op de vrouw van € 76.237,75. De rechtbank overwoog daarbij dat geen van partijen een beroep heeft gedaan op het finaal verrekenbeding uit de huwelijkse voorwaarden. Ten aanzien van de door de man aan de vrouw verstrekte lening ten behoeve van het lidmaatschapsgeld voor [bedrijf] , hetgeen [bedrijf] inmiddels weer aan de vrouw heeft terugbetaald, overwoog de rechtbank dat de vrouw door die terugbetaling ongerechtvaardigd is verrijkt, zodat zij dit bedrag aan de man moet terugbetalen.
5.4
De vrouw komt met haar eerste zes grieven op tegen dit oordeel van de rechtbank. De vrouw betwist dat zij geen beroep heeft gedaan op het finaal verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden en zij stelt zich op het standpunt dat partijen, verwijzend naar dit finaal verrekenbeding, over en weer geen vordering (meer) op elkaar hebben. Nu partijen nimmer uitvoering hebben gegeven aan het periodiek verrekenbeding, komt het finaal verrekenbeding hiervoor in de plaats en in dat geval behoren alle op de peildatum aanwezige vermogensbestanddelen en schulden – met uitzondering van hetgeen krachtens erfenis, schenking/legaat is verkregen – tot het (bij helfte) te verrekenen vermogen. De man heeft tegen deze stelling van de vrouw geen verweer gevoerd.
De rechtbank had dan ook niet kunnen en mogen toekomen aan een inhoudelijke behandeling van het verzoek van de man om te bepalen dat de vrouw aan de man ingevolge de verrekening van de kosten van de huishouding een bedrag dient te voldoen. De rechtbank heeft miskend dat het verweer van de vrouw op dit punt slechts een subsidiair verweer betrof en had het verzoek van de vrouw moeten toewijzen. Het voorgaande geldt volgens de vrouw ook voor vordering van de man ter zake de lening ten behoeve van het lidmaatschap van de [naam bedrijf] . De man voert gemotiveerd verweer.
5.5
Het hof overweegt als volgt. De kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag of een vordering van de ene partij op de andere partij uit hoofde van de draagplicht ter zake de kosten van de huishouding (op grond van artikel 9 HV) deel uitmaakt van het te verrekenen vermogen uit hoofde van het finaal verrekenbeding. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend.
Vaststaat dat partijen ten tijde van het huwelijk nimmer uitvoering hebben gegeven aan het door hen in artikel 11 HV overeengekomen periodieke verrekenbeding. Ingevolge artikel 17 HV vindt er in dat geval een verrekening plaats op een wijze gelijk aan de situatie dat er tussen partijen een algehele gemeenschap van goederen had bestaan. Voor zover de man over de jaren 2017 tot en met 2019 meer heeft bijgedragen aan de kosten van de huishouding dan de vrouw, geldt dat de man op dit punt een vorderingsrecht heeft op de vrouw. De vrouw heeft op haar beurt ter zake deze kosten een vergoedingsschuld aan de man. Zowel het vorderingsrecht van de man als de vergoedingsschuld van de vrouw behoren tot het te verrekenen vermogen van partijen op grond van het finaal verrekenbeding en deze beide posten zullen in dat kader tussen partijen moeten worden verrekend. Het voorgaande betekent dat de post aan de passiefzijde van de vrouw als het ware (pro saldo) wegvalt tegen de post aan de actiefzijde van de man, zodat er ter zake de kosten van de huishouding, waarin ook is begrepen de borg aan [bedrijf] , per saldo niets (meer) te verrekenen valt. Partijen hebben dan ook uit hoofde van de verrekening van de kosten van de huishouding niets meer van elkaar te vorderen. De grieven van de vrouw op dit punt slagen. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt vernietigen.
5.6
De grieven 1 tot en met 7 in incidenteel hoger beroep zien achtereenvolgens op de vaststelling van de hoogte van het inkomen van de man in 2017, de hoogte van de bijdrage van de man aan de kosten van de huishouding in 2017 en de totale kosten van de huishouding in 2017, het gezamenlijk inkomen van partijen in 2019 alsmede het inkomen van de man in 2019. Gelet op het voorgaande behoeven deze grieven geen bespreking meer. Immers, mocht het slagen van een van deze grieven met zich brengen dat er een wijziging zou moeten worden aangebracht in de hoogte van voornoemd vorderingsrecht van de man en de vergoedingsschuld van de vrouw, dan maakt dat de conclusie, dat deze posten in het kader van verrekening tegen (pro saldo) elkaar wegvallen, niet anders.
5.7
De grieven 8 tot en met 15 in het principaal hoger beroep zijn door de vrouw ingediend voor het geval het hof tot het oordeel zou komen dat zij wel een bedrag inzake de kosten van de huishouding aan de man zou moeten voldoen. Nu de hof tot een ander oordeel komt, behoeven deze voorwaardelijke grieven van de vrouw eveneens geen bespreking meer.
Eigenaarslasten
5.8
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de vrouw de eigenaarslasten van de echtelijke woning zal blijven voldoen. De vrouw verzoekt het hof te bepalen dat de vrouw de lasten van de woning zal blijven voldoen zoals hierboven onder 4.2 onder c) weergegeven. Nu de man zich refereert aan het oordeel van het hof op dit punt zal het hof de bestreden beschikking op dit punt vernietigen en het verzoek van de vrouw toewijzen.
Voorwaardelijke wijziging grondslag
5.9
De man stelt zich op het standpunt dat indien op grond van het finaal verrekenbeding verrekening van de kosten van de huishouding buiten toepassing zal blijven, de man nog steeds een vordering op de vrouw heeft uit hoofde van het verrekenen van vermogen. Volgens de man dient in dat geval een vergelijking van de vermogens plaats te vinden. Het te verrekenen (privé)vermogen van de vrouw bedraagt volgens de man € 239.403,- en het te verrekenen (privé)vermogen van de man bedraagt € 96.842,-, zodat de man uit hoofde van het finaal verrekenbeding nog een vordering op de vrouw heeft ter hoogte van € 77.641,-. Ter onderbouwing legt de man een overzicht over met als peildatum 31 december 2019. De man wijzigt hiermee de grondslag van zijn vordering. De vrouw voert gemotiveerd verweer.
5.1
Het hof overweegt als volgt. Uit het door de man overgelegde - en door hemzelf vervaardigde - overzicht, blijkt dat de man voor het maken van de vermogensopstelling van partijen is uitgegaan van een peildatum 31 december 2019. Naar het oordeel van het hof is de man daarmee uitgegaan van een verkeerde peildatum. Immers, de peildatum voor het verrekenen op grond van het finaal verrekenbeding is op grond van artikel 1:142 lid 1 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek de datum van de indiening van het echtscheidingsverzoek, dat is in dit geval 9 september 2020. Nu de man van een verkeerde datum is uitgegaan kan het hof niet van de door de man overgelegde beschrijving uitgaan. Voorts merkt het hof op dat de man heeft nagelaten om de door hem in het overzicht opgenomen gegevens met onderliggende bescheiden te onderbouwen, zodat het voor het hof niet mogelijk is om deze gegevens te verifiëren. De man heeft daarmee niet voldaan aan zijn stelplicht dienaangaande. Op grond van het voorgaande zal het hof het verzoek van de man afwijzen.
Proceskosten
5.11
Gelet op de familierechtelijke aard van deze procedure zal het hof de proceskosten tussen partijen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en incidenteel hoger beroep,
wijst af het verzoek van de vrouw tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking op het punt van de verrekening van de kosten van de huishouding en het door de vrouw aan de man te betalen bedrag ter zake de [naam bedrijf] ;
vernietigt de bestreden beschikking voor zover die ziet op de verrekening van de kosten van de huishouding, het voldoen van de eigenaarslasten en de terugbetalingsverplichting van de lening ten behoeve van de [naam bedrijf] , en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat partijen uit hoofde van het door hen in de huwelijkse voorwaarden overeengekomen finaal verrekenbeding ter zake de kosten van de huishouding en daaruit voortvloeiende vergoedingsvordering en -schuld, waaronder begrepen de lening ten behoeve van de [naam bedrijf] , in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden niets meer van elkaar te vorderen hebben;
bepaalt dat de vrouw de lasten van de voormalige echtelijke woning zal blijven voldoen zoals in deze beschikking in rechtsoverweging 4.2 onder c) weergegeven;
verklaart de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, B. Breederveld en A.R.J. Mulder, bijgestaan door mr. A.M. Sipkes-Kerkman als griffier, en is op 15 juni 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.