ECLI:NL:GHDHA:2022:1044

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
17 juni 2022
Zaaknummer
200.307.362/01 en 200.307.362/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot terugverhuizing van minderjarigen en vervangende toestemming voor verhuizing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de terugverhuizing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder had op 24 juni 2021 met de kinderen de regio [plaats 1] verlaten en was naar de regio [plaats 2] verhuisd. De vader verzocht de rechtbank om de moeder te veroordelen tot terugverhuizing naar [plaats 1]. De rechtbank Rotterdam had dit verzoek toegewezen, maar de moeder ging in hoger beroep. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de vader afgewezen. Het hof oordeelde dat de terugverhuizing niet in het belang van de minderjarigen was, gezien de traumatische ervaringen die zij hadden meegemaakt en de stabiliteit die zij in de huidige situatie hadden gevonden. Het hof heeft ook geoordeeld dat de moeder niet-ontvankelijk was in haar verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing naar de regio [plaats 2], omdat dit verzoek niet in eerste aanleg was gedaan. De beslissing benadrukt het belang van de minderjarigen en de noodzaak van stabiliteit in hun leven.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummers : 200.307.362/01 en 200.307.362/02
rekestnummer rechtbank : FA RK 21-7991
zaaknummer rechtbank : C/10/627560
beschikking van de meervoudige kamer van 1 juni 2022
inzake
[appellante] ,
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. N. Schuerman te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.T. Psara te 's-Hertogenbosch.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht,
locatie: Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.De zaak en de beschikking in het kort

1.1
Het gaat in deze zaak om de vraag of de hierna te noemen minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dienen terug te verhuizen. De moeder is op 24 juni 2021 met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vertrokken van [plaats 1] naar de regio [plaats 2] . De vader heeft vervolgens een verzoek gedaan bij de rechtbank om te bepalen dat de moeder met de minderjarigen moet terugverhuizen. De rechtbank Rotterdam heeft dit verzoek toegewezen en heeft de moeder veroordeeld binnen twee maanden met de minderjarigen terug te verhuizen naar (de directe omgeving van) [plaats 1] . De moeder is het met deze beslissing niet eens. Zij wil met de minderjarigen in de regio [plaats 2] blijven wonen.
1.2
Het hof wijst in deze beschikking het hoger beroep van de moeder toe en vernietigt de beslissing van de rechtbank. Het hof maakt een belangenafweging en is van oordeel dat een terugverhuizing van de moeder met de minderjarigen naar de regio [plaats 1] niet in hun belang is. Het hof geeft hierna eerst een beschrijving van het verloop van de procedure tot nu toe en van hetgeen in hoger beroep in geschil is. Daarna zal het hof zijn beslissing motiveren.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 9 februari 2022 (hierna: de bestreden beschikking).
2.2
De moeder is op 1 maart 2022 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.3
De vader heeft op 12 april 2022 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
De moeder heeft op 26 april 2022 een verweerschrift ingediend in het incidenteel hoger beroep.
2.5
Bij het hof zijn verder de volgende stukken binnengekomen:
  • een journaalbericht van de moeder van 23 maart 2022 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
  • een journaalbericht van de moeder van 11 april 2022 met bijlagen, ingekomen op 13 april 2022;
  • een brief van de vader van 26 april 2022 met bijlage, ingekomen op 28 april 2022;
  • een e-mailbericht van de vader van 29 april 2022 met bijlagen.
2.6
De voorzitter en de oudste raadsheer hebben voorafgaand aan de zitting met de minderjarige [minderjarige 1] gesproken.
2.7
De mondelinge behandeling heeft op 3 mei 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat en mevrouw L. Makaddam, tolk in de Arabische taal;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van dezelfde feiten als de rechtbank in de bestreden beschikking. Daartegen is in hoger beroep niet opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] 2005 te [plaats 3] , Marokko. Partijen woonden tijdens het huwelijk in de woning van de man in [plaats 1] .
3.3
Partijen zijn de ouders van:
  • [naam minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2016 te [plaats 1] ;
  • [naam minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2011 te [plaats 1] ;
hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen.
3.4
Het ouderlijk gezag over de minderjarigen wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend.
3.5
De moeder heeft eind november 2020 met de minderjarigen de echtelijke woning verlaten en heeft daarna in een vrouwenopvang van [naam opvang] in de regio [plaats 1] verbleven.
3.6
Tussen partijen is een echtscheidingsprocedure aanhangig bij de rechtbank Oost-Brabant met zaak- en rekestnummer C/01/365493 / FA RK 20-6083. Bij proces-verbaal van de rechtbank Oost-Brabant van de zitting van 6 januari 2021 zijn partijen met hun instemming doorverwezen naar het hulpverleningstraject Ouderschap blijft via het uniform hulpaanbod.
3.7
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 20 januari 2021 is (onder meer)
in de echtscheidingsprocedure
  • de hulpverlenende instantie verzocht om uiterlijk op 18 oktober 2021 de eindrapportage over het verloop van het traject Ouderschap blijft aan de rechtbank over te leggen;
  • de raad verzocht om bij een niet positief verlopen traject de rechtbank binnen twee weken te informeren of de raad een raadsonderzoek noodzakelijk vindt en in dat geval ook onderzoek te verrichten naar de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling);
in de voorlopige voorzieningenprocedure in het kader van de echtscheiding:
  • bepaald dat de vader bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] , met bevel dat de moeder die woning dient te verlaten en deze niet verder mag betreden;
  • bepaald dat de minderjarigen aan de moeder worden toevertrouwd;
  • een voorlopige zorgregeling vastgesteld, die inhoudt dat de vader eenmaal per week gedurende twee uur contact heeft met de minderjarigen, begeleid door BOR Humanitas. De concrete invulling van het contact, zoals de dag en de tijd, zal in overleg met BOR Humanitas worden bepaald;
  • de raad verzocht op basis van een zogenaamde Quick Scan te adviseren welke zorgregeling tussen de minderjarigen en de vader het meest in hun belang is, alsmede te adviseren of deze contacten onbegeleid kunnen plaatsvinden en de rechtbank daarover uiterlijk 1 maart 2021 schriftelijk te informeren;
  • de definitieve beslissing over de voorlopige zorgregeling aangehouden tot 22 maart 2021 pro forma.
3.8
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 22 maart 2021 is de voorlopige zorgregeling tussen de vader en de minderjarigen, die is opgenomen in de beschikking van 20 januari 2021, gehandhaafd. In deze procedure is een raadsonderzoek verricht.
3.9
Vanaf half februari 2021 hebben tweewekelijkse begeleide omgangsmomenten tussen de vader en de minderjarigen plaatsgevonden. Deze verliepen positief en er zou worden toegewerkt naar onbegeleide omgang met opvoedondersteuning voor de vader. Op 11 mei 2021 heeft echter een incident plaatsgevonden waarbij de moeder op straat is aangevallen door een zus van de vader, in aanwezigheid van de minderjarigen en van de grootouders. Naar aanleiding van dit incident heeft de politie een melding gedaan bij Veilig Thuis.
3.1
De moeder is op 24 juni 2021 vanwege dat incident en op advies van de vrouwenopvang ( [naam opvang] ) met de minderjarigen vertrokken naar een vrouwenopvang in de regio [plaats 2] . De omgangsbegeleiding en Ouderschap blijft zijn na de verhuizing stopgezet.
3.11
Bij brief van 26 augustus 2021 heeft Veilig Thuis verslag gedaan aan partijen en aan de overige betrokken hulpverleners van de bevindingen van het door Veilig Thuis verrichte onderzoek. Voor zover hier van belang houden deze in:

Bij de start van het onderzoek door Veilig Thuis waren er zorgen dat hier sprake was van een conflict waarbij de eer van de familie een rol zou spelen. Dit is door Veilig Thuis serieus en zorgvuldig opgepakt. Na uitgebreid onderzoek ziet Veilig Thuis geen signalen van acute dreiging vanuit de schoonfamilie naar [naam moeder] .
Het volledig uitsluiten van factoren vanuit een eerperspectief is niet mogelijk en dit is vanuit zowel vaders als moeders kant het geval. Echter zijn dit factoren die momenteel eerder voor onrust zorgen dan voor directe dreiging van de veiligheid.
(…)
Op basis van gesprekken met u en hierboven genoemde personen concludeert Veilig Thuis dat de gemelde zorgen zijn bevestigd.
Los van het feit dat er sprake van mishandeling is geweest door schoonzus naar de moeder van de kinderen, zijn die kinderen getuige geweest (…).
Verder ziet Veilig Thuis geen factoren die leiden tot acute dreigingen omtrent een eer gerelateerde problematiek. Wel ziet Veilig Thuis culturele factoren, die onderdeel van de problematiek lijken te zijn, en die ook meespelen binnen een eercultuur (…). Dit maakt dat wij die problematiek wel bevestigen niet op acute signalen maar wel op factoren die aanwezig zijn.”
3.12
Bij vonnis in kort geding van de rechtbank Rotterdam van 21 september 2021 zijn afgewezen de vorderingen van de vader de moeder te veroordelen:
  • tot terugverhuizing naar (regio) [plaats 1] op verbeurte van een dwangsom;
  • tot nakoming van de bij beschikking van 20 januari 2021 respectievelijk 22 maart 2021 vastgestelde voorlopige zorgregeling op verbeurte van een dwangsom.
3.13
De vader ziet [minderjarige 2] nu wekelijks, aanvankelijk twee uur onder begeleiding van medewerkers van [naam opvang] , inmiddels zeven uur en onbegeleid, in [plaats 4] en/of [plaats 2] . Er is nog geen omgang tussen de vader en [minderjarige 1] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de moeder veroordeeld binnen twee maanden na de datum van de beschikking met de minderjarigen terug te verhuizen naar (de directe omgeving van) [plaats 1] . De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.
4.2
De moeder verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en aldus rechtdoende:
  • te bepalen dat de uitvoerbaarheid bij voorraad wordt geschorst;
  • te bepalen dat het verzoek van de vader (het hof begrijpt: om te bepalen dat de moeder terug dient te verhuizen naar (de regio) [plaats 1] ) wordt afgewezen;
  • te bepalen dat de moeder vervangende toestemming verkrijgt voor de verhuizing naar regio [plaats 2] .
4.3
De vader verzoekt het hof in principaal hoger beroep de door de moeder aangevoerde grieven ongegrond te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking ter zake de terugverhuizing van de moeder tezamen met de minderjarigen te bekrachtigen. In (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep verzoekt de man het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • te bepalen dat de moeder per direct, doch uiterlijk binnen twee maanden na de beschikking, dient terug te keren naar (de directe omgeving van) [plaats 1] , zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag dat de moeder verzuimt terug te verhuizen, zulks met een maximum van € 15.000,-;
  • te bepalen dat de moeder de kinderen haalt en brengt in het kader van de zorg- en contactregeling, in geval de moeder niet behoeft terug te verhuizen naar (de directe omgeving van) [plaats 1] .
4.4
De moeder verzoekt het hof in incidenteel hoger beroep, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van de vader af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

De terugverhuizing (principaal en incidenteel hoger beroep)
Het juridisch kader
5.1
Voordat het hof overgaat tot het beoordelen van de vraag of de moeder al dan niet met de kinderen dient terug te verhuizen, zal het hof vermelden wat daarover in de wet staat.
5.2
Krachtens artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd.
5.3
Op grond van voornoemd artikel dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over de minderjarigen belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de verzorgende ouder en de minderjarigen, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen en alle betrokken belangen afwegen, waaronder:
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
  • de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
  • de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
  • de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
  • de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
  • de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
  • de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
  • de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
Het oordeel van het hof
5.4
Het hof overweegt als volgt. Duidelijk is dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de afgelopen anderhalf jaar veel hebben meegemaakt. Zij hebben meerdere keren moeten wisselen van verblijfplaats, waarbij zij tweemaal voor een langere periode in een vrouwenopvang hebben verbleven met hun moeder. Ook zijn beide kinderen in mei 2021 getuige geweest van een incident tussen de moeder en een zus van de vader, waarbij de moeder is aangevallen. Dat is voor hen een traumatische ervaring geweest.
De ouders verschillen van mening over wat in het belang van de minderjarigen is: terugverhuizen naar (de regio) [plaats 1] , of in de regio [plaats 2] blijven. Het hof zal hierna eerst ingaan op de periode ten tijde van het vertrek van de moeder met de minderjarigen naar [plaats 2] . Daarna zal het hof de huidige situatie beoordelen.
5.5
De moeder is vanuit de vrouwenopvang in [plaats 1] op 24 juni 2021 met de minderjarigen vertrokken naar een vrouwenopvang in de regio [plaats 2] . Zij voert daarover aan dat het in de regio [plaats 1] niet meer veilig was voor haar en de minderjarigen, vanwege het eerdergenoemde incident met haar schoonzus. Volgens de moeder is zij op dringend advies van Veilig Thuis, de politie, Amarant en het wijkteam overgebracht naar de vrouwenopvang in [plaats 2] . Het hof overweegt dat uit de stukken, waaronder een risicoscreening door [naam opvang] , voldoende blijkt dat de moeder destijds is geadviseerd om de regio [plaats 1] te verlaten. Dit advies was met name ingegeven door de ernstige zorgen die destijds bij Veilig Thuis bestonden over mogelijk eergerelateerd geweld. Het hof is dan ook van oordeel dat de noodzaak om te verhuizen voor de moeder op dat moment aanwezig was. Uit de stukken blijkt ook dat de moeder in die omstandigheden geen tot weinig keuze heeft gehad wat betreft de locatie waar ze zou worden geplaatst.
Volgens de vader is de noodzaak om in de regio [plaats 2] te blijven wonen in de periode daarna echter komen te vervallen. Nadat Veilig Thuis de veiligheidsrisico’s nader in beeld had gebracht, bleek dat er geen signalen waren van acute dreiging vanuit de familie van de vader naar de moeder. De vader wijst op de brief van Veilig Thuis van 26 augustus 2021. Daarnaast benadrukt hij dat, hoewel hij het voorval tussen de moeder en zijn zus betreurt, dit slechts een eenmalig incident was. In de periode na het incident is niets meer voorgevallen tussen zijn familie en de moeder, terwijl de familieleden er wel van op de hoogte waren waar de moeder verbleef, aldus de vader.
5.6
Hoewel inderdaad uit de stukken blijkt dat Veilig Thuis na uitgebreid onderzoek niet langer signalen ziet van acute dreiging vanuit de schoonfamilie naar de moeder, laat dit naar het oordeel van het hof onverlet dat er op het moment van de verhuizing van de moeder met de minderjarigen wel een noodzaak daartoe bestond. Inmiddels verblijven de moeder en de minderjarigen al bijna een jaar in de regio [plaats 2] . Het hof zal daarom aan de hand van de huidige stand van zaken beoordelen of het al dan niet in het belang is van de minderjarigen om terug te verhuizen.
5.7
De moeder heeft naar voren gebracht dat zij sinds februari 2022 met de minderjarigen in een zelfstandige woning in [plaats 2] verblijft. Zij geeft aan dat het goed gaat met de minderjarigen in hun huidige omgeving en dat zij het ook goed doen op school. Als de moeder weer terug zou moeten verhuizen naar (de regio) [plaats 1] , is het niet zeker dat er weer een plek voor haar en de minderjarigen zal zijn in de vrouwenopvang. Zij moeten dan het hele proces opnieuw doorlopen, hetgeen volgens de moeder niet in het belang van de minderjarigen is. Bovendien is een terugkeer naar [plaats 1] niet goed voor [minderjarige 1] . Hij voelt nog altijd veel weerstand tegen de vader en zijn familie, aldus de moeder.
De vader vindt het daarentegen juist in het belang van de minderjarigen dat zij terugkeren naar hun oude en vertrouwde omgeving in [plaats 1] . Hij voert aan dat de moeder op geen enkele manier heeft onderbouwd wat zij heeft gedaan om terug te keren naar [plaats 1] , ook niet nadat deze terugkeer door de rechtbank was bevolen. Ook wijst de vader erop dat de speltherapeut van [minderjarige 1] heeft aangegeven dat hij voldoende veerkrachtig is voor een verhuizing, mits hij hulpverlening krijgt. De vader is daarnaast van mening dat zijn contact met de minderjarigen wordt belemmerd door de afstand, de reistijd en de reiskosten. Het is voor hem daardoor niet goed mogelijk om te worden betrokken bij het dagelijkse leven van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , bijvoorbeeld op het gebied van school en sport.
5.8
Het hof overweegt dat uit de overgelegde stukken en hetgeen op de zitting is besproken volgt dat het op dit moment goed gaat met de minderjarigen in [plaats 2] . Zij doen het goed op school en er is hulpverlening in de vorm van EMDR en speltherapie bij hen betrokken. Ook verloopt het contact tussen de vader en [minderjarige 2] positief. In het raadsrapport van 16 maart 2022 staat zelfs vermeld dat de vorderingen in het contactherstel tussen de vader en [minderjarige 2] dusdanig positief zijn, dat het contact kan worden uitgebreid. Dat is ook gebeurd. De betrokken instanties zijn samen met de ouders ook hard aan de slag om het contact tussen de vader en [minderjarige 1] weer tot stand te brengen. De vader schrijft op verzoek van de therapeut brieven aan [minderjarige 1] . Het hof heeft in het kindgesprek met [minderjarige 1] kunnen merken en zien dat er bij hem nog altijd zeer veel angst en boosheid is naar zijn vader (en diens familie) in het algemeen en over het incident in het bijzonder. Bij hem bestaat ook nog altijd veel weerstand tegen omgang met zijn vader en tegen alles wat te maken heeft met (de omgeving van) [plaats 1] . De speltherapeut van [minderjarige 1] heeft, zoals de vader heeft aangevoerd, in het kader van het raadsonderzoek aangegeven dat [minderjarige 1] weliswaar voldoende veerkrachtig is voor een verhuizing, mits hij hulpverlening krijgt. Zij heeft daar echter ook aan toegevoegd dat het gelet op het therapeutisch proces beter is voor de kinderen om te blijven waar ze nu zijn. Gelet hierop, en gelet op de omstandigheid dat de minderjarigen inmiddels zijn geworteld in [plaats 2] en dat zij daar een positieve ontwikkeling doormaken, acht het hof het niet in hun belang om te moeten terugverhuizen naar (de regio) [plaats 1] . Daarbij neemt het hof eveneens in aanmerking dat het onzeker is waar de moeder met de kinderen kan verblijven in geval van een terugkeer naar (de regio) [plaats 1] . Niet is gebleken dat zij zonder meer bij de vrouwenopvang terecht kunnen. Ook als dat wel het geval is, is het zeer de vraag of het in het belang van de minderjarigen is om voor de derde keer in anderhalf jaar tijd in een opvang te verblijven, waarbij het vervolgens onduidelijk is of en wanneer er zicht is op zelfstandige woonruimte. Dit zou opnieuw veel van de moeder en zeker ook van de minderjarigen vragen. Ook een eventuele overgang van de school waar met name [minderjarige 1] nu goed op zijn plek zit en extra ondersteuning krijgt, en van de nu ingezette hulpverlening en begeleiding van de kinderen, naar (de regio) [plaats 1] – met wijziging van vertrouwenspersonen en een mogelijke tijdelijke onderbreking van hulp en begeleiding – zou ingaan tegen het belang van de kinderen. Voor een kind als [minderjarige 1] , met licht autistische kenmerken, zijn dergelijke veranderingen extra ingrijpend.
Hoewel het hof ziet en begrijpt dat de (reis)afstand tussen de ouders niet ideaal is en dat de vader graag meer betrokken zou willen zijn bij het dagelijkse leven van zijn kinderen, weegt het belang van de minderjarigen bij rust en stabiliteit nu zwaarder. Er is naar het oordeel van het hof ook geen aanleiding om aan te nemen dat de reisafstand een belemmering zal vormen voor de opbouw van het contact tussen de vader en [minderjarige 1] .
Het hof maakt hierin dus een andere afweging en komt tot een ander oordeel dan de rechtbank. Hoewel het op de weg van de moeder lag om na de bestreden beschikking op zoek te gaan naar woonruimte in (de regio) [plaats 1] , en zij dit heeft nagelaten, meent het hof dat – ook afgezien daarvan – het belang van de kinderen, met name dat van [minderjarige 1] , in de weg staat aan een veroordeling tot terugverhuizing.
5.9
Voor zover de vader heeft aangevoerd dat [minderjarige 1] ook in [plaats 2] van school zal moeten wisselen, overweegt het hof nog als volgt. Gebleken is dat er enige verwarring is ontstaan tussen de ouders over een eventuele overstap van [minderjarige 1] naar het speciaal onderwijs. De raad heeft daarover ter zitting gezegd dat als [minderjarige 1] toch al naar een andere school zou moeten, en er een woning beschikbaar zou komen in [plaats 1] , dit de optie om naar [plaats 1] terug te verhuizen makkelijker zou maken. De moeder heeft ter zitting echter verklaard dat inmiddels niet langer sprake is van een eventuele overstap naar het speciaal onderwijs, omdat dat voor [minderjarige 1] niet nodig blijkt te zijn. Uit testen die bij [minderjarige 1] zijn afgenomen zou zijn gebleken dat hij een lichte vorm van autisme heeft, maar dat hij gewoon op zijn huidige school kan blijven. Wel krijgt [minderjarige 1] extra ondersteuning van Kentalis, aldus de moeder. Het hof overweegt dat ook uit het raadsrapport van 16 maart 2022 volgt dat [minderjarige 1] op zijn huidige school goed op zijn plek zit. Nu niet is gebleken dat [minderjarige 1] binnenkort van school zal moeten wisselen, gaat het hof voorbij aan deze stelling van de vader.
5.1
Concluderend oordeelt het hof dat het in het belang van de minderjarigen wenselijk is dat zij in (de regio) [plaats 2] blijven wonen en dat de gestelde belangen aan de zijde van de vader bij hun terugverhuizing naar (de regio) [plaats 1] niet zwaarder wegen. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en het verzoek van de vader om te bepalen dat de moeder met de minderjarigen dient terug te verhuizen naar (de regio) [plaats 1] , alsnog afwijzen. Gelet hierop behoeft zijn verzoek in incidenteel hoger beroep met betrekking tot het bepalen van een dwangsom geen bespreking meer.
Het halen en brengen van de minderjarigen (voorwaardelijk incidenteel hoger beroep)
5.11
De vader heeft verzocht om te bepalen dat – als de moeder niet hoeft terug te verhuizen naar (de omgeving van) [plaats 1] – de moeder het halen en brengen van de minderjarigen in het kader van de zorgregeling op zich neemt. De moeder voert verweer tegen dit verzoek. Op de zitting bij het hof heeft zij naar voren gebracht dat zij zich onveilig voelt in (de regio) [plaats 1] , waardoor zij niet in staat is om de minderjarigen in die regio te halen en brengen.
5.12
Het hof overweegt het volgende. In het genoemde raadsrapport van 16 maart 2022 geeft de raad een advies over het vormgeven van een zorgregeling. De raad adviseert tweewekelijkse contacten tussen de vader en [minderjarige 2] , waarbij de overdracht zal plaatsvinden op station [plaats 4] . Dit is nu ook al het geval. Het hof zal aansluiten bij dit advies van de raad en wijst het verzoek van de vader af. Het hof acht een overdracht op een neutrale plek tussen [plaats 1] en [plaats 2] op dit moment (nog) het meest in het belang van de situatie en wil in de bestaande en goedlopende zorgregeling nu geen wijziging aanbrengen. Het hof merkt wel op dat het partijen altijd vrij staat om in onderling overleg andere afspraken te maken over het halen en brengen van de minderjarigen.
Het verzoek tot vervangende toestemming voor verhuizing naar regio [plaats 2] (principaal appel)
5.13
De moeder verzoekt het hof om haar (alsnog) vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarigen te verhuizen naar de regio [plaats 2] . De rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de vervangende toestemming in die procedure niet meer aan de orde kon komen, omdat de moeder daar in haar verweerschrift niet om had verzocht. In hoger beroep doet de moeder alsnog een schriftelijk verzoek. Zij stelt dat zij daarin ontvankelijk is, omdat zij in eerste aanleg wel mondeling een verzoek tot vervangende toestemming voor verhuizing heeft gedaan. De vader betwist dat de moeder ontvankelijk is in haar verzoek. Hij stelt dat de moeder een nieuwe procedure zal moeten starten als het hof tot de conclusie zou komen dat zij niet hoeft terug te verhuizen naar (de regio) [plaats 1] .
5.14
Het hof overweegt als volgt. Uit het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg volgt dat de moeder destijds mondeling heeft verzocht om vervangende toestemming voor verhuizing naar de regio [plaats 2] . Dit verzoek voldeed echter niet aan de vormvereisten, waardoor de rechtbank het verzoek niet in behandeling heeft kunnen nemen. De moeder heeft haar verzoek in hoger beroep weliswaar alsnog schriftelijk gedaan, maar op grond van artikel 362 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan een zelfstandig verzoek niet voor het eerst in hoger beroep worden gedaan. Het hof zal de moeder daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek om haar (alsnog) vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarigen te verhuizen naar de regio [plaats 2] .
Het verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking (zaaknummer 200.307.362/02)
5.15
Het hof is van oordeel dat de moeder geen belang meer heeft bij haar verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking, aangezien het hof in deze beschikking een inhoudelijke beslissing geeft in de hoofdzaak. Gelet hierop zal het hof het schorsingsverzoek afwijzen.

6.De beslissing

Het hof, oordelend in principaal en (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep en op het verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover de vrouw daarin wordt veroordeeld om binnen twee maanden na de datum van die beschikking terug te verhuizen naar (de directe omgeving van) [plaats 1] , en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst af het verzoek van de vader om te bepalen dat de moeder met de minderjarigen binnen twee maanden dient terug te keren naar (de directe omgeving van) [plaats 1] ;
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek tot vervangende toestemming voor verhuizing naar de regio [plaats 2] ;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.F. Mollema, A.A.F. Donders en D.E. Valle Robles-Roomer, bijgestaan door mr. L.A.J. Brouwer als griffier, en is op 1 juni 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.