In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het beroep van belanghebbende, een natuurlijke persoon, tegen de beschikking van de Heffingsambtenaar van de gemeente Dordrecht. De Heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 495.000 op waardepeildatum 1 januari 2019, en had een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze beschikking en aanslag, maar de Heffingsambtenaar handhaafde deze. De Rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk omdat het beroepschrift te laat was ingediend, buiten de termijn van zes weken. Belanghebbende ging in hoger beroep bij het Hof, waarbij hij een beroep deed op betalingsonmacht voor het griffierecht. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 april 2022, die online plaatsvond, werd de zaak tegelijk behandeld met een andere zaak. Het Hof oordeelde dat de Rechtbank terecht had geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat het beroepschrift buiten de termijn was ingediend. Het Hof verwierp ook de klachten van belanghebbende over de goede procesorde, omdat er geen bewijs was dat hij tijdig aanwezig was in de online zitting. Het Hof concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en wees het verzoek om immateriële schadevergoeding af. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.