ECLI:NL:GHDHA:2022:1034

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 juni 2022
Publicatiedatum
15 juni 2022
Zaaknummer
BK-21/00425
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid bezwaar tegen WOZ-beschikking en aanslag onroerendezaakbelastingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, waarin het bezwaar tegen een WOZ-beschikking en de daaropvolgende aanslag onroerendezaakbelastingen niet-ontvankelijk is verklaard. De Heffingsambtenaar van de gemeente Dordrecht had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 495.000 per 1 januari 2019. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking en de aanslag, maar de Heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag.

Tijdens de mondelinge behandeling op 28 april 2022, die online plaatsvond, is het geschil besproken. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de Rechtbank de regels van een goede procesorde heeft geschonden en dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Het Hof heeft de argumenten van belanghebbende beoordeeld, waaronder de stelling dat de uitspraak van de Rechtbank niet aan de vormvoorschriften voldeed. Het Hof oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de geldigheid van de uitspraak van de Rechtbank en dat de gemaakte bezwaren niet opgingen. Het Hof concludeerde dat het bezwaar van belanghebbende buiten de termijn was ingediend en dat er geen sprake was van een schending van de goede procesorde. Het verzoek om vergoeding van immateriële schade werd eveneens afgewezen. Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-21/00425

Uitspraak van 9 juni 2022

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: D.A.N. Bartels)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Dordrecht , de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 13 april 2021, nummer ROT 20/3885.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (de woning), op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2019 (de waardepeildatum) voor het kalenderjaar 2020 vastgesteld op € 495.000 (de beschikking). Tegelijk met deze beschikking is de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Dordrecht voor het jaar 2020 (de aanslag) opgelegd.
1.2.
De gemachtigde van belanghebbende heeft tegen de beschikking en de aanslag bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Van deze uitspraak op bezwaar is belanghebbende in beroep gegaan bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is een griffierecht van € 48 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof . In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 134. Belanghebbende heeft een beroep op betalingsonmacht inzake griffierecht gedaan. Van de zijde van de Heffingsambtenaar is geen verweerschrift ontvangen. Bij brieven met dagtekening 23 augustus 2021 en 2 augustus 2021 heeft de gemachtigde van belanghebbende nadere geschriften inzake betalingsonmacht ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 28 april 2022. Partijen hebben deelgenomen aan de zitting via MS Teams, waarbij sprake was van een rechtstreekse beeld- en geluidsverbinding met het Hof. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
1.6.
Uit overwegingen van proceseconomie is deze zaak mede met instemming van partijen tegelijk behandeld met de zaak geregistreerd onder rolnummer BK-21/00426.

Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 24 maart 2020 digitaal via de gemeentelijke website tegen de beschikking en de aanslag bezwaar gemaakt. De Heffingsambtenaar heeft belanghebbende de ontvangst van diens bezwaarschrift bij brief van 1 april 2020 bevestigd. Bij uitspraak op bezwaar van 16 april 2020 heeft de Heffingsambtenaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
2.2.
De gemachtigde van belanghebbende heeft bij brief gedagtekend 8 april 2020, blijkens het poststempel verzonden op 8 juni 2020 en per post door de Heffingsambtenaar ontvangen op 10 juni 2020, nogmaals tegen de aan belanghebbende gegeven beschikking en opgelegde aanslag bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar van 12 juni 2020 heeft de Heffingsambtenaar dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
2.3.
Van deze uitspraak op bezwaar is belanghebbende in beroep gegaan bij de Rechtbank.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
”1. Verweerder heeft de gemachtigde van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar. De gemachtigde van eiser heeft bij bezwaarschrift gedagtekend 8 april 2020, ontvangen door verweerder op 10 juni 2020, bezwaar gemaakt tegen de aanslag van 29 februari 2020. Eiser heeft eerder, op 24 maart 2020, bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Het is op grond van het gesloten stelsel van de Algemene wet bestuursrecht niet mogelijk twee keer tegen hetzelfde besluit bezwaar te maken. Aan het oordeel of sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, komt de rechtbank niet toe. De stelling van de gemachtigde van eiser dat eiser de aanslag niet eerder heeft ontvangen dan kort voor het door gemachtigde ingediend bezwaar kan hier niet aan afdoen en die stelling is overigens kennelijk onjuist, nu eiser tijdig bezwaar heeft gemaakt en in zijn bezwaarschrift van 24 maart 2020 het aanslagnummer heeft vermeld.
2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of het bezwaar dat door de gemachtigde van belanghebbende is ingediend terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Voorts is in geschil of de Rechtbank de regels van een goede procesorde heeft geschonden. Tot slot is in geschil of de Rechtbank het verzoek om vergoeding van immateriële schade terecht heeft afgewezen.
4.2.
Ter zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende het beroep op betalingsonmacht griffierecht ingetrokken.
4.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar, tot een tegemoetkoming in de proceskosten en tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
4.4.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het geschil

Vormgebrek uitspraak Rechtbank
5.1.
De gemachtigde van belanghebbende heeft erop gewezen dat de uitspraak van de Rechtbank noch het proces-verbaal van de zitting van de Rechtbank is ondertekend door de rechter of de griffier. De uitspraak voldoet niet aan de vormvoorschriften genoemd in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dient om deze reden te worden vernietigd, aldus de gemachtigde van belanghebbende. Het Hof zal deze klacht als eerste behandelen omdat, als aan de uitspraak een fundamenteel gebrek kleeft, deze hoegenaamd moet worden vernietigd, ongeacht de gevolgen die het Hof daaraan verbindt. Het Hof verwerpt dit standpunt, omdat geen aanleiding bestaat eraan te twijfelen dat de in de uitspraak genoemde rechter die het onderzoek ter zitting heeft geleid, in het bijzijn van de in de uitspraak genoemde griffier de uitspraak op deze wijze heeft gedaan en de daarin vervatte beslissing heeft genomen. Dat belanghebbende door het vormgebrek in zijn belangen is geschaad, is niet aannemelijk geworden. Een schending van de regels van een goede procesorde is daarom niet aan de orde.
Goede procesorde
5.2.1.
De gemachtigde van belanghebbende klaagt erover dat de Rechtbank de regels van een goede procesorde heeft geschonden doordat hij lange tijd in de lobby van de Skype-vergadering heeft vertoefd zonder tot de zitting van de Rechtbank te worden toegelaten. Het Hof zal ook deze klacht primair behandelen omdat, als aan de uitspraak een fundamenteel gebrek kleeft, deze hoegenaamd moet worden vernietigd ongeacht de gevolgen die het Hof daaraan verbindt. Onder verwijzing naar het ”proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van de enkelvoudige kamer, gehouden op 13 april 2021 te Rotterdam”, inzake ”zaaknummers ROT 20/3885 en ROT 20/4337” heeft de gemachtigde van belanghebbende verzocht via Skype bij de zitting van de Rechtbank aanwezig te mogen zijn. Dit verzoek heeft de Rechtbank gehonoreerd. De Rechtbank heeft de gemachtigde van belanghebbende met het versturen van de Skype-link verzocht zich om 12.45 uur in het Skype-systeem te melden om mogelijke technische moeilijkheden tijdig uit de weg te gaan en in de lobby van de Skype-vergadering te wachten. Om 13.00 uur was de gemachtigde van belanghebbende nog niet via Skype verschenen. De Rechtbank heeft besloten om een kwartier te wachten, tot 13.15 uur. De griffier heeft meermaals getracht telefonisch contact met de gemachtigde van belanghebbende op te nemen, maar kreeg steeds diens voicemail. De griffier heeft op de telefoon van de gemachtigde van belanghebbende ingesproken dat de zitting om 13.15 uur zou beginnen. Telefonisch is aldus aangekondigd dat de Rechtbank een kwartier op de gemachtigde van belanghebbende zou wachten alvorens de zitting te openen. Om 13.15 uur is de Heffingsambtenaar binnengelaten en is het onderzoek ter zitting aangevangen. De Rechtbank heeft mondeling uitspraak gedaan zoals neergelegd in het proces-verbaal van de uitspraak. Na sluiting van het onderzoek ter zitting om 13:27 uur heeft de gemachtigde van belanghebbende zich gemeld met de mededeling ruim een half uur in de lobby te hebben zitten wachten en ondertussen een glaasje water te zijn gaan halen. De Rechtbank had toen al mondeling uitspraak gedaan en de Heffingsambtenaar de zittingszaal verlaten. Desgevraagd heeft een IT-medewerker van de Rechtspraak verklaard: ”Ik was er 12:55 al en we hebben 20 minuten gewacht; Ik heb gezien dat hij [
Hof: de gemachtigde van belanghebbende], niet in de lobby was, in ieder geval niet tot kwart over 1”.
5.2.2.
Het Hof heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de onder 5.2.1 beschreven gang van zaken. Het Hof trekt hieruit de conclusie dat de gemachtigde zich niet op tijd in de lobby heeft gemeld en dientengevolge niet ter zitting is verschenen, hoewel hij wel op de hoogte was van de geplande aanvang van de zitting. Het Hof acht de uitlating van de gemachtigde dat hij wel aanwezig was maar niet werd toegelaten, niet aannemelijk. De Rechtbank heeft lang genoeg gewacht om de gemachtigde de gelegenheid te bieden zich alsnog in de lobby te melden. Een schending van de regels van een goede procesorde is daarom ook op dit punt niet aan de orde.
Ontvankelijkheid bezwaar
5.3.
Het aanslagbiljet, dat ook de WOZ-beschikking met de waardebepaling inzake de onroerende zaak omvat, is gedagtekend zaterdag 29 februari 2020. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen deze aanslag dan wel beschikking is derhalve aangevangen op zondag 1 maart 2020. Volgens artikel 1, lid 1, van de Algemene Termijnenwet wordt een bij de wet gestelde termijn die op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag eindigt, verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is. Maandag 13 april 2020 was Tweede Paasdag. De bezwaartermijn is derhalve geëindigd op dinsdag 14 april 2020. Het door de gemachtigde van belanghebbende ingediende bezwaarschrift tegen de beschikking is gedagtekend 8 april 2020, maar, blijkens de stempel op de envelop, eerst op 8 juni 2020 per post verzonden en op 10 juni 2020 door de Heffingsambtenaar ontvangen. Het bezwaarschrift is derhalve ruimschoots buiten de termijn van zes weken na dagtekening van het aanslagbiljet ingediend.
5.4.
Daarnaast is het, gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in het belastingrecht (artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen), niet toegestaan tweemaal een bezwaarschrift tegen dezelfde aanslag of beschikking in te dienen. Omdat belanghebbende zelf reeds eerder, op 24 maart 2020, een bezwaarschrift had ingediend en op 16 april 2020 door de Heffingsambtenaar uitspraak op bezwaar was gedaan, was de wettelijke bezwaarmogelijkheid reeds benut. De Heffingsambtenaar heeft de gemachtigde van belanghebbende hiervan bij brief van 12 juni 2020 in kennis gesteld en het tweede bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het aanmerken van het door de gemachtigde van belanghebbende ingediende bezwaarschrift als een beroepschrift had belanghebbende niet kunnen baten, omdat de beroepstermijn reeds was verstreken op het moment dat het desbetreffende geschrift op 8 juni 2020 per post door de gemachtigde van belanghebbende werd verzonden. Het Hof voegt hieraan ten overvloede toe dat de Heffingsambtenaar wel verplicht was het geschrift door te sturen. Vanwege de niet-ontvankelijkverklaring is het horen achterwege gebleven. Het beroep is dan ook terecht door de Rechtbank ongegrond verklaard.
Immateriële schade
5.5.
Het bezwaarschrift is door de Heffingsambtenaar ontvangen op 24 maart 2020. De Rechtbank heeft uitspraak gedaan op 13 april 2021. De redelijke termijn voor de berechting van een geschil is in eerste aanleg derhalve niet overschreden. Het hogerberoepschrift is door het Hof ontvangen op 3 juni 2021. Aangezien het Hof binnen twee jaar uitspraak doet, is ook in hoger beroep geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn. Het verzoek om immateriëleschadevergoeding wordt daarom afgewezen.
Slotsom
5.6.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank, en
  • wijst het overig gevorderde af.
Deze uitspraak is vastgesteld door W.M.G. Visser, Chr.Th.P.M. Zandhuis en A. van Dongen in tegenwoordigheid van de griffiers R. Tulen en A.T.J. Schnitzeler. De beslissing is op 9 juni 2022 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (ziewww.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.