Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 11 januari 2022
[geïntimeerde] ,
Het geding
De beoordeling van het hoger beroep
De rechtbank is van oordeel dat het ernstige vermoeden bestaat dat bij de betrokkene sprake is van een stoornis van de geestvermogens als bedoeld in de Wet Bopz. Er is sprake van een bipolaire stoornis, waarbij de betrokkene zich thans nog in de manische periode bevindt. Echter betrokkene heeft ziekte-inzicht. Hij neemt zijn medicijnen en heeft inmiddels een psychiater gezocht in zijn woonomgeving.
commitment fee” € 1.000.000,- overgemaakt aan VMS Shipping B.V. (hierna: VMS), een onderneming van onder andere [zoon 2] Het resterende deel dat [Holding geïntimeerde] uit hoofde van de overeenkomst moest voldoen (€ 5.500.000,-) is onbetaald gebleven. Hoewel [geïntimeerde] in dat verband op of omstreeks 16 maart 2016 een betalingsopdracht daartoe had verstrekt aan ING bank (hierna: de bank) heeft de bank, na tussenkomst van de toenmalige echtgenote van [geïntimeerde] en de adviseur van [geïntimeerde] , geweigerd daaraan uitvoering te geven.
private bankerbij de bank, onder meer het volgende geschreven aan [geïntimeerde] :
Wij hebben uw betalingsopdracht van EURO 6.500.000 in goede orde ontvangen. Wij hebben inmiddels kennis genomen van het feit dat er een verzoek tot het aanstellen van een bewindvoerder is ingediend bij de kantonrechter, waarvoor begin april a.s. een mondelinge behandeling is bepaald. Hangende deze procedure, achten wij het niet opportuun om thans uitvoering te geven aan uw opdracht.”
RE:”, geïnformeerd over de onderbewindstelling, openstaande declaraties en kosten voor het extra/nieuwe werk dat door de beschikking van de kantonrechter moet worden verricht en gevraagd naar de visie van [geïntimeerde] hoe dit op te lossen. Deze e-mail luidt als volgt:
[geïntimeerde] ,
Fwd: RE:”, gestuurd aan onder meer info@sbd-werkendam.nl. [appellant 2] heeft op 26 april 2016 vanaf info@sbd-werkendam.nl daarop geantwoord:
Geachte alle
investeren in [geïntimeerde] [ [geïntimeerde] , hof] zijn proces” onder meer het volgende geschreven:
Ik ben voornemens u een voorschotnota te betalen voor de proceskosten van [geïntimeerde] .
korte lening circa 30 dagen na data”.
Eind 2015 (…) begin 2016 is sprake geweest van een psychiatrische ziekte, een ontregeling met een hypomaan karakter passend bij een bipolaire kwetsbaarheid. Een bipolaire stoornis is eerder bij B [ [geïntimeerde] , hof] gesteld en ook in de familie van B komt ene dergelijke stoornis voor. B gebruikte geen beschermende medicatie als bijvoorbeeld lithium. Zijn gedrag werd door diverse mensen (kennissen, gezin en psychiaters) als niet bij hem passend ervaren. Hij schreef tientallen lange onsamenhangende e-mails naar diverse mensen, maakte ruzie en ging een aantal grote impulsieve financiële transacties aan die deels zijn teruggedraaid. Achteraf geeft B ook aan soms van te goeden vertrouwen te zijn geweest en dat zijn mensen kennis hem in de steek had gelaten. (…)
1. Lijdt [geïntimeerde] aan een geestelijke stoornis of aandoening?
(…)
(…) jij leende geld van mij in privé EUR 185.000 en betaald deze vervolgens niet terug (…)”
Verstuurd vanaf mijn iPhone
16:38:05GMT+5” (onderstreping hof). [geïntimeerde] heeft toegelicht dat hij op 25 april 2016 op vakantie was en heeft het initiële e-mailbericht overgelegd zoals dat op 25 april 2016 door de advocaat aan [geïntimeerde] is verzonden. Daaruit blijkt dat het tijdstip van verzending 13.38 uur is. Dat [geïntimeerde] in die periode op vakantie was – en zich dus kennelijk in een andere tijdszone bevond –, wordt onderschreven door het e-mailbericht van [appellant 2] aan de advocaat van [geïntimeerde] van 27 april 2016, waarin [appellant 2] refereert aan de vakantie van [geïntimeerde] (1.17 hiervoor). Dit alles leidt ertoe dat geconcludeerd moet worden dat [appellant 2] , door te antwoorden op het bericht van [geïntimeerde] van 25 april 2016 om 14.20 uur, kennis heeft genomen van het e-mailbericht van de advocaat waarbij [geïntimeerde] op de hoogte is gesteld van het ingestelde bewind. Anders valt ook niet te verklaren waarom [appellant 2] in zijn bericht van 26 april 2016 antwoordde dat hij “deze kosten” (die niet in het bericht van [geïntimeerde] maar in het daaronder staande bericht van [geïntimeerde] advocaat waren genoemd) zou voorschieten. De onderbewindstelling was ook in de Staatscourant gepubliceerd (zie 1.14 hiervoor). [appellant 2] was bovendien bekend met het verzoek tot onderbewindstelling en de daarop gebaseerde weigering van de bank om uitvoering te geven aan (het restant van) de betaalopdracht van € 6.500.000,- (zie 1.12-1.13 hiervoor). Het beroep van SBD c.s. op onbekendheid van [appellant 2] met de onderbewindstelling moet gezien het voorgaande als onvoldoende onderbouwd worden gepasseerd.
De beslissing
- bekrachtigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt SBD c.s. hoofdelijk in de proceskosten in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 1.684,- aan verschotten en € 6.556,- aan salaris advocaat (2,0 punten × € 3.278,- (tarief V)), en € 163,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 85,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.