De beoordeling in hoger beroep
9. Evides vordert in hoger beroep dat het vonnis van de kantonrechter wordt vernietigd en dat haar vordering alsnog wordt toegewezen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties. [geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis.
10. Grief 1 richt zich tegen de vaststelling van de feiten. Daarop is het hof hierboven al ingegaan; die grief slaagt niet.
11. De overige grieven, genummerd 2 t/m 5 stellen – met de aan de grieven voorafgaande inleiding – de vraag aan de orde of [geïntimeerde] op de voet van artikel 6:174 lid 1 BW aansprakelijk is voor de schade die is ontstaan aan de waterleiding. Bij de beantwoording van deze vraag stelt het hof voorop dat op Evides de stelplicht en de bewijslast rusten dat sprake is van een gebrek als bedoeld in artikel 6:174 lid 1 BW en dat het daaraan verbonden gevaar zich heeft verwezenlijkt. Dat volgt uit de hoofdregel van artikel 150 Rv.
12. In hoger beroep voert Evides hierover het volgende aan. Het pand [adres] [nummer tot nummer] is voorzien van een hwa in de vorm van een vanaf het dak langs de gevel lopende regenpijp, die ondergronds, onder het trottoir, aangesloten was (althans zou moeten zijn geweest) op het huisriool. Het huisriool is het gedeelte van het riool dat van de woning naar het gemeentelijke riool loopt. Het gedeelte van de hwa tot aan het gemeentelijke riool is op grond van horizontale natrekking bestanddeel van de woningen [adres] [nummer tot nummer] en dient door [geïntimeerde] onderhouden te worden. Dit volgt ook uit het door Evides overgelegde informatieblad van de gemeente Rotterdam, waarin is opgenomen dat de pandeigenaar verantwoordelijk is voor het huisriool. Door een gebrek in het ondergrondse deel van de hwa en/of het huisriool is tijdens hevige regenval water uitgestroomd, niet in het riool maar in de grond onder het trottoir, waardoor zand is meegevoerd en onder de stoeptegels een zogenaamde sinkhole is ontstaan. Toen deze sinkhole instortte, zijn stoeptegels gevallen op de door het gat lopende waterleiding van Evides, waardoor deze is gescheurd. Door het vervolgens uitstromen van een grote hoeveelheid drinkwater is vervolgens verdere schade ontstaan. Toen het gat groter is geworden, is ook een aggregaat dat op de stoep stond in het gat gevallen.
13. [geïntimeerde] betwist niet dat hij – op grond van horizontale natrekking – geldt als de (mede-)bezitter (als bedoeld in artikel 6:174 lid 1 BW) van het ondergrondse deel van de hwa en het huisriool tot aan de aansluiting op het gemeenteriool.
14. Volgens Evides was de hwa, althans de aansluiting daarvan op het gemeenteriool, op de volgende (al dan niet samengestelde) gronden gebrekkig:
- een groot deel van de – oorspronkelijk ondergronds verlopende – hwa bleek na het voorval geheel te ontbreken (zie de in de memorie van grieven onder nr. 13 opgenomen foto waar het ontbrekende deel met een gele stippellijn is weergegeven);
- de aansluiting van de hwa op het riool is gedeeltelijk met gebruikmaking van tiewraps tot stand gebracht, hetgeen volgens Evides een onjuiste wijze van bevestiging is;
- aan de bovenkant van het huisriool, vlakbij de voorgevel (in het gedeelte vóór de aansluiting op het gemeenteriool, en ook voor het punt waar de hwa aangesloten was) is een gat geschroeid op de plaats waar het huisriool de stroomkabels van Stedin kruist.
15. [geïntimeerde] bestrijdt dat sprake was van gebreken aan het ondergrondse deel van de hwa. [geïntimeerde] betwist dat het op de foto’s ontbrekende deel van de hwa al voor het voorval ontbrak. Volgens [geïntimeerde] is dit deel van de hwa afgebroken als gevolg van het voorval, te weten het ontstaan van de sinkhole en het daarin vallen van materieel. Dit blijkt volgens het rapport van [naam onderzoeksbureau] ook uit de restanten van de hwa, waaraan zichtbaar is dat er delen zijn afgebroken. Ten aanzien van de tiewraps heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat deze de aansluiting aan het riool niet gebrekkig maken. Ter plaatse van de tiewraps is geen opening of iets dergelijks zichtbaar. Dat na het voorval een gat is aangetroffen in de bovenkant van het huisriool, ter plaatse van de kruising met de leidingen van Stedin, wordt door [geïntimeerde] niet ontkend. Volgens [geïntimeerde] is dit gat ontstaan als gevolg van de kabels van Stedin, die door kortsluiting heet zijn geworden en een gat in het huisriool hebben gesmolten. Dit gat werd afgedekt door een bij de kabels van Stedin behorende kabelmof en door het daarboven gelegen zandpakket. Dit gat bevond zich bovendien in de bovenkant van de huisriool, zodat daaruit normaal geen water zou komen omdat een huisriool drukloos is. Dit – relatief kleine – gat kan bovendien nooit de oorzaak zijn van het uitstromen van grote hoeveelheden rioolwater vervuild met fecaliën. De sinkhole kan dus ook niet als gevolg van dit gat zijn ontstaan, aldus [geïntimeerde].
16. Het hof stelt vast dat partijen het er over eens zijn dat er – na harde regen – een zogenaamde sinkhole is ontstaan in de stoep voor huisnummer [nummer 2] - [nummer 1] en dat bij of na het ontstaan van deze sinkhole stoeptegels en een aggregaat in het gat zijn gevallen. Ten aanzien van het ontbrekende deel van de hwa geldt dat [geïntimeerde] onbetwist heeft gesteld dat op de foto’s zichtbaar is dat dit deel van de hwa wel aanwezig was, maar is afgebroken. Voor zover Evides zich op het standpunt stelt dat dit deel van de hwa al langere tijd – ondergronds – ontbrak, verwerpt het hof die stelling: een ondergronds deel van de hwa kan niet zomaar verdwijnen. Evides heeft hiervoor ook geen verklaring gegeven. Het ligt bepaald niet voor de hand dat een groot deel van de hwa ooit is afgebroken toen de stoep openlag en het gat vervolgens weer is dichtgemaakt zonder dat herstel plaatsvond. Het is dus veel aannemelijker dat het afbreken van dit deel een gevolg is geweest van het ontstaan van de sinkhole, dan dat het de oorzaak daarvan is geweest. Evides heeft haar stellingen op dit punt dan ook onvoldoende onderbouwd.
17. Dit geldt ook voor de stelling dat de aanwezigheid van tiewraps duidt op een gebrek in de aansluiting van de hwa: op de foto’s is inderdaad zichtbaar dat er tiewraps zitten ter hoogte van de aansluiting, maar die tiewraps zijn intact en niet valt in te zien dat de aanwezigheid van die tiewraps tot uitstromen van water heeft geleid. Ter hoogte van die tiewraps is op de foto geen gat of opening zichtbaar. Ook in de rapportage van [naam onderzoeksbureau] is opgenomen dat de tiewraps met zekerheid geen verband houden met het ontstaan van de breuk in de waterleiding. Evides heeft onvoldoende toegelicht waarom hier anders over moet worden gedacht.
18. Resteert het gat aan de bovenkant van het huisriool waar dat de leidingen van Stedin kruist. Zoals hierboven reeds is overwogen, betwist [geïntimeerde] niet dat dit gat na het ontstaan van de sinkhole in het huisriool is aangetroffen, en evenmin dat zo’n gat daar niet hoort te zitten. In zoverre zou – ook volgens [geïntimeerde] – sprake kunnen zijn van een gebrek als bedoeld in artikel 6:174 lid 1 BW. Het is volgens [geïntimeerde] echter onmogelijk dat dit gat tot het ontstaan van de sinkhole heeft geleid.
19. Het hof is van oordeel dat Evides onvoldoende feiten of omstandigheden heeft gesteld waaruit kan volgen dat het bestaan van het (kleine) gat aan de bovenzijde van het huisriool een specifiek gevaar op het ontstaan van een sinkhole en schade aan de waterleiding in het leven heeft geroepen. Dit gat kan onder normale omstandigheden immers niet tot uitstroom van rioolwater leiden omdat het huisriool drukloos is. Er zal bovendien sprake zijn van een verval richting het gemeenteriool. Dat er tijdens hevige regenval wel een grote hoeveelheid regen- of rioolwater uit dit (kleine) gat zal stromen en dat dit kan leiden tot het volstromen van een kelder en het ontstaan van een sinkhole, is evenmin aannemelijk geworden. Niet is betwist dat het gat in ieder geval aanvankelijk werd afgedekt door een mof en het bovengelegen zandpakket. Dit volgt ook uit het door [geïntimeerde] bij memorie van antwoord overgelegde aanvullende rapport van [naam onderzoeksbureau], waarin het volgende is opgenomen (p. 7 en 8):
“Aangezien de (“nieuwe”) mof om de elektriciteitskabel het gat in het riool vrijwel volledig [afgedekt; hof] zal hebben zal er slechts een beperkte hoeveelheid water via dit gat naar buiten hebben kunnen stromen. Bovendien kan dit alleen gebeuren als de rioolleiding volledig gevuld is, hetgeen normaliter nooit het geval is. Verder bevindt het gat zich nabij de fundering van het pand, de afstand van het gat tot de litigieuze waterleiding is te groot om een onderspoeling van deze waterleiding, of van het zich daarboven bevindende trottoir te verklaren.
(…)
De maximale druk in de HWA bij een leidinghoogte van 10 m is inderdaad, zoals Evides stelt, 1 bar. Normaliter is de HWA echter (nagenoeg) drukloos, ook tijdens zware regenval. Pas [als; hof] de maximale capaciteit van de HWA wordt bereikt bouwt deze druk op. De maximale druk in het riool waarop de HWA is aangesloten is echter afhankelijk van de hoogte van de overstort, in extreme gevallen is dat het toilet in de woning. Er is geen melding gemaakt van overstortende toiletten in de [adres]. Dit indiceert dat het riool niet (extreem) overbelast is geweest. Er is daarom ook geen reden om te veronderstellen dat in het riool bij beschadiging door de mof een opbouw van waterdruk heeft plaatsgevonden.”
20. Evides heeft deze bevindingen van [naam onderzoeksbureau] onvoldoende weersproken. Evides heeft van haar kant geen deskundigenrapport overgelegd waarin op inzichtelijke wijze is uitgelegd onder welke omstandigheden een grote hoeveelheid water uit een gat als het onderhavige kan stromen. De in de processtukken ingenomen stelling dat sprake is van een maximale druk van 1 bar op de hwa is daarvoor in ieder geval onvoldoende. Evides heeft niet toegelicht hoe onder die omstandigheden het water ondergronds uit de leiding heeft kunnen stromen, terwijl het water ook een andere weg kon zoeken door overloop van de regengoten en/of de toiletten, zoals [geïntimeerde] heeft aangevoerd.
21. Het voorgaande geldt te meer nu er een aanzienlijke hoeveelheid rioolwater uitgestroomd moet zijn. Tijdens of kort voor het ontstaan van de sinkhole is volgens de aanwezige werklieden in korte tijd de in aanbouw zijnde kelder van nr. [nummer 2] geheel volgestroomd met onwelriekend water vervuild met fecaliën. De stelling van Evides dat het water in de kelder uit de – later – gebroken waterleiding kwam en dus drinkwater was, zoals Evides ter gelegenheid van het pleidooi nog naar voren heeft gebracht, verhoudt zich niet met deze – op zichzelf door Evides niet betwiste – waarnemingen. Dat in de kelder sprake is geweest van een mengsel van rioolwater en drinkwater is ook niet aannemelijk, gezien de grote hoeveelheid uitgestroomd drinkwater ten opzichte van de hoeveelheid rioolwater die in korte tijd uit een kleine opening zou kunnen stromen.
22. [geïntimeerde] heeft verder aangevoerd dat op 30 mei 2018 er ook langs andere gevels aan de even zijde van de [adres] [nummers] sinkholes zijn ontstaan. Evides weerspreekt dit niet, maar stelt dat deze sinkholes het gevolg zijn van de het uitstroom van leidingwater, die volgde op het breken van de waterleiding na het onstaan van de eerste sinkhole. [geïntimeerde] heeft erop gewezen dat dit standpunt opmerkelijk is, omdat Evides juist stelt dat sinkholes niet kunnen ontstaan door over de stoep lopend water, terwijl het leidingwater nu juist over de stoep stroomde. Het hof meent dat in het midden kan blijven hoe sinkholes precies kunnen ontstaan. Waar het om gaat, is dat niet kan worden vastgesteld dat de gebeurtenissen zich in de door Evides gestelde volgorde hebben voorgedaan; de stellingen van Evides worden immers niet ondersteund door (bijvoorbeeld) verklaringen van aanwezigen. Verder heeft [geïntimeerde] onbetwist gesteld dat het kort na de voorvallen op 31 mei 2018 nog twee keer is voorgekomen dat kelders aan de Oudendijk zijn volgestroomd. Zowel het ontstaan op 31 mei 2018 van meerdere sinkholes als het nadien opnieuw vollopen van kelders wijst erop dat er aan de Oudendijk meerdere problemen met de hemelwaterafvoer en/of riolering waren.
23. Dit alles leidt als gezegd tot het oordeel dat Evides onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat het bestaan van het gat in het huisriool een specifiek gevaar op schade aan de waterleiding in het leven heeft geroepen en dat dit gevaar zich hier heeft verwezenlijkt. Dit betekent dat ook het beroep van Evides op de omkeringsregel niet opgaat. Deze regel strekt er volgens vaste rechtspraak toe dat in bepaalde gevallen een uitzondering wordt gemaakt op de hoofdregel van art. 150 Rv in die zin dat het bestaan van causaal verband (in de zin van condicio sine qua non-verband) tussen een onrechtmatige daad of tekortkoming en het ontstaan van de schade wordt aangenomen, tenzij degene die wordt aangesproken bewijst – waarvoor in het kader van het hier te leveren tegenbewijs voldoende is: aannemelijk maakt – dat de bedoelde schade ook zonder die gedraging of tekortkoming zou zijn ontstaan. Voor toepassing van deze regel is vereist dat sprake is geweest van een gedraging in strijd met een norm die strekt tot het voorkomen van een specifiek gevaar ter zake van het ontstaan van schade, en dat degene die zich op schending van deze norm beroept, ook bij betwisting aannemelijk heeft gemaakt dat in het concrete geval het (specifieke) gevaar waartegen de norm bescherming beoogt te bieden, zich heeft verwezenlijkt. Dat laatste is in dit geval dus niet aan de orde. De vergelijking met de door Evides aangehaalde rechtspraak waar de omkeringsregel van toepassing is geacht op de aansprakelijkheid van de wegbeheerder (HR 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BG1890 Smeets/Gemeente Heerlen), gaat mank. Het is een feit van algemene bekendheid dat aanzienlijke oneffenheden in het wegdek kunnen leiden tot valpartijen van fietsers. Iets dergelijks geldt – naar volgt uit het voorgaande – in het onderhavige geval niet. Voor het aannemen van een bewijsvermoeden op grond van de omkeringsregel is daarom geen plaats. 24. Nu Evides niet heeft voldaan aan haar stelpicht, wordt aan bewijslevering niet toegekomen. Evides heeft in hoger beroep overigens ook geen bewijsaanbod ter zake van het verband tussen het kleine gat in het huisriool en de schade gedaan. Zij heeft slechts verwezen naar het bewijsaanbod dat zij deed in eerste aanleg. Daar is aangeboden om de heer Kleine te horen. Waarover de heer Kleine zou kunnen verklaren is (ook in hoger beroep) echter niet toegelicht. Het bewijsaanbod van Evides voldoet daarmee niet aan de daaraan in hoger beroep te stellen eisen.
25. De conclusie is dat de grieven 1 t/m 5 niet slagen. Het vonnis van de kantonrechter zal worden bekrachtigd. De overige verweren van [geïntimeerde] hoeven dus niet besproken te worden.
26. Evides zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 741,- aan griffierecht en € 2.884,- aan kosten advocaat.