In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Den Haag, betreft het een incident tot zekerheidstelling van proceskosten in hoger beroep. De appellant, wonende in [woonplaats], heeft een vordering ingesteld tegen de Stichting Staedion, gevestigd te Den Haag. De appellant heeft op 12 januari 2021 een memorie van grieven ingediend, waarop de geïntimeerde, Staedion, op 23 maart 2021 heeft gereageerd met een memorie van antwoord. In deze memorie heeft Staedion verzocht om zekerheidstelling voor de proceskosten, omdat de appellant geen vaste woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de appellant, zoals hij zelf heeft aangegeven, in [woonplaats] woont, en dat hij derhalve aan de voorwaarden van artikel 224 lid 1 Rv voldoet. De appellant heeft betoogd dat artikel 224 Rv vooral bescherming biedt aan wederpartijen van buitenlandse eisers met een vordering die weinig kans van slagen heeft, maar het hof heeft geoordeeld dat deze eis niet uit de wet volgt en dat de vordering tot zekerheidstelling toewijsbaar is. Het hof heeft bepaald dat de appellant een bedrag van € 11.222,- moet storten op de derdenrekening van zijn advocaat, mr. A.P. Macro, binnen 28 dagen na de datum van het arrest. De kosten van het incident zijn begroot op nihil, waardoor er geen kostenveroordeling plaatsvindt.