ECLI:NL:GHDHA:2021:945

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2021
Publicatiedatum
21 mei 2021
Zaaknummer
200.285.209/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap met betrekking tot een Marokkaanse en Hongaarse echtpaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de echtscheiding en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen een Marokkaanse man en een Hongaarse vrouw. De vrouw had in hoger beroep beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag van 5 augustus 2020, waarin de echtscheiding was uitgesproken en het verzoek tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap was afgewezen. De man had incidenteel appel ingesteld en verzocht om bekrachtiging van de beschikking van de rechtbank.

Het hof oordeelde dat de vrouw onvoldoende had meegewerkt aan het verstrekken van een boedelbeschrijving, wat noodzakelijk was voor de verdeling van de gemeenschap. De vrouw had geen duidelijk overzicht gegeven van de waarde van de goederen en de man was niet verschenen ter zitting. Het hof stelde vast dat het huwelijk duurzaam was ontwricht, gezien de feitelijke scheiding van een jaar en het gebrek aan contact tussen partijen. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank met betrekking tot de echtscheiding en wees het verzoek tot verdeling af, omdat partijen niet voldoende informatie hadden verstrekt over de huwelijksgoederengemeenschap.

De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Het hof concludeerde dat zonder duidelijke informatie over de aanwezige goederen en schulden, het niet mogelijk was om een verdeling vast te stellen. De verzoeken van beide partijen tot verdeling werden afgewezen, en het hof benadrukte de verplichting van partijen om relevante feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 26 mei 2021
Zaaknummer : 200.285.209/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/587267
Rekestnummer rechtbank : FA RK 20-218
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. S. Salhi te Den Haag
tegen
[geïntimeerde] ,
met onbekende woon- of verblijfplaats,
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. N.C. Hau-Cheng te Zoetermeer.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vrouw is op 30 oktober 2020 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 5 augustus 2020 van de rechtbank Den Haag (hierna: de bestreden beschikking).
De man heeft op 15 januari 2021 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vrouw heeft op 3 maart 2021 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 18 november 2020 een journaalbericht van 17 november 2020 met bijlage;
van de zijde van de man:
- op 17 maart 2021 een e-mailbericht met bijlage.
De zaak is op 19 maart 2021 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en mevrouw A. Visser-Szendi, tolk in de Hongaarse taal;
- de advocaat van de man.
De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking heeft de rechtbank, voor zover in dit hoger beroep van belang, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, bepaald dat elke partij de eigen kosten van de procedure draagt en het meer of anders verzochte afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- partijen zijn met elkaar gehuwd op [datum] 2016 te [plaats] ;
- de man heeft de Marokkaanse nationaliteit en de vrouw de Hongaarse nationaliteit;
- het inleidend verzoekschrift tot echtscheiding is op 10 januari 2020 ingekomen bij de griffie van de rechtbank.

BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

1. In geschil zijn de echtscheiding en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
2. De vrouw verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen (het hof begrijpt met betrekking tot de uitgesproken echtscheiding en de afwijzing van het verzoek tot verdeling) en, opnieuw rechtdoende:
- het verzoek van de man om de echtscheiding uit te spreken naar Nederlands recht, af te wijzen;
- de verdeling vast te stellen en te bepalen dat de man € 1.507,12 aan de vrouw dient te vergoeden;
- kosten rechtens.
3. De man bestrijdt het beroep en verzoekt incidenteel, na wijziging van zijn verzoek, om bij beschikking, voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor zover nodig onder verbetering en aanvulling van de rechtsgronden de bestreden beschikking te bekrachtigen met betrekking tot de echtscheiding wegens duurzame ontwrichting;
II. de bestreden beschikking met betrekking tot de verdeling te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
de verdeling vast te stellen, dan wel te gelasten en te bepalen:
- dat de vrouw de inboedel van partijen houdt en dat de vrouw de spaargelden van de man van € 2.000,- aan de man dient terug te betalen;
- dat de vrouw aan de man de helft van de waarde van één of meerdere (onroerende) goederen en/of banksaldi in Hongarije welke in de huwelijksgemeenschap aanwezig zijn (geweest gedurende het huwelijk van partijen) dient te vergoeden;
III. de vrouw te veroordelen in de proceskosten van de man.
4. De vrouw verzet zich daartegen.
Echtscheiding
5. De vrouw stelt dat het huwelijk van partijen niet duurzaam is ontwricht en dat zij onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om haar standpunt daarover duidelijk naar voren te brengen. De vrouw wil graag met de man in gesprek gaan bij een mediator om de mogelijkheden van een verzoening met elkaar te bespreken.
6. De man stelt dat partijen al een jaar feitelijk uiteen zijn en dat er sindsdien geen contact tussen hen is geweest. Hij persisteert dan ook bij zijn stelling dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Hij is na de zoveelste ruzie middenin de nacht door de vrouw op straat gezet. Gezien de vele dreigementen van de vrouw heeft de man niet het gevoel dat de vrouw zich met hem wil verzoenen maar mogelijk wraak wil nemen door de IND in te schakelen.
7. Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 1:151 van het Burgerlijk Wetboek de echtscheiding op verzoek van één der echtgenoten wordt uitgesproken, indien het huwelijk duurzaam is ontwricht. Voor het antwoord op de vraag of het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht, is van belang hoe de huidige relationele omstandigheden van partijen zijn. Nu partijen inmiddels een jaar feitelijk uiteen zijn, er sindsdien geen contact tussen hen is geweest en de man persisteert bij zijn stelling dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en er geen uitzicht bestaat op een verzoening tussen partijen, is het hof van oordeel dat de duurzame ontwrichting van het huwelijk tussen partijen als vaststaand moet worden aangenomen. Het hof zal de beschikking dan ook in zoverre bekrachtigen.
Huwelijksgoederengemeenschap
8. De vrouw is van mening dat de rechtbank ten onrechte het verzoek van de vrouw tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen heeft afgewezen bij gebreke aan een overzicht van de omvang en onduidelijkheid over wat er verdeeld moet worden. Partijen hadden geen spaargeld in huis en de inboedel was al verdeeld, aldus de vrouw. Wel hadden partijen een aantal schulden waarvoor de man voor de helft draagplichtig is. Dit zijn schulden die gemaakt zijn ten behoeve van de man toen hij in 2018 in Hongarije in detentie verbleef. Het betreft een lening bij [naam] ter hoogte van 500.000 HUF (€ 1.370,11) en een lening bij de zus van de vrouw van 600.000 HUF (€ 1.644,13). De vrouw heeft deze schulden na de peildatum volledig voldaan, zodat de man de helft ervan aan de vrouw dient te vergoeden.
9. De man betwist dat de inboedel al verdeeld is. Hij is enkel met zijn jas de echtelijke woning uitgezet. Het spaargeld van de man van € 2.000,- bevond zich nog in de woning en de man wenst dit geld terug te ontvangen van de vrouw. Voorts betwist de man de door de vrouw opgevoerde schulden. De lening voor juridische bijstand is reeds tijdens het huwelijk afgelost en de man is niet op de hoogte van een lening bij de zus van de vrouw. De vrouw legt ook geen betaalbewijzen over. De man is het eens met de rechtbank dat de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap onduidelijk is. In incidenteel appel verzoekt de man eventuele onroerende goederen en/of banksaldi in Hongarije die tijdens het huwelijk aanwezig waren te verdelen. De vrouw heeft het hier namelijk wel eens over gehad, maar de man is niet op de hoogte van de omvang ervan. Indien de vrouw goederen verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt, dan verbeurt zij haar aandeel in die goederen aan de andere deelgenoot. Nu de vrouw geen inzage geeft over de omvang van de huwelijksgemeenschap kan de man geen verdeellijst over leggen.
10. De vrouw stelt de man nimmer op straat te hebben gezet. Hij heeft de woning vrijwillig verlaten en had al zijn eigendommen en deel van de inboedel meegenomen. Het vertrek van de man kwam onverwachts, waardoor de vrouw de scheiding niet kan accepteren en verwerken. De vrouw bezit geen bankrekening in Hongarije onder nummer [bankrekeningnummer] en dit blijkt ook uit het feit dat deze rekening niet op haar naam staat.
11. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover de rechtbank daarbij het verzoek tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap heeft afgewezen. Het hof legt dat als volgt uit. Voor de verdeling is relevant welke goederen en schulden op de peildatum van 10 januari 2020 aanwezig zijn. De rechtbank heeft de verdeling niet kunnen vaststellen omdat onduidelijk was wat er verdeeld moest worden. Ook in hoger beroep hebben partijen nagelaten het hof volledig te informeren over de omvang en samenstelling van de huwelijksgoederengemeenschap op de datum van ontbinding. Op grond van artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) zijn partijen verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Het hof heeft partijen op grond van artikel 22 lid 1 Rv voorafgaand aan de mondelinge behandeling van de zaak nogmaals verzocht om een boedelbeschrijving per datum indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding (10 januari 2020) en een overzicht van de waarde van de boedelbestanddelen per heden. Van de zijde van de man is een boedelbeschrijving ingekomen, echter zonder vermelding van de waardes. Van de zijde van de vrouw is geen reactie ingekomen. Op basis van het aan het hof voorliggende dossier is ook niet vast te stellen of de vrouw uit privévermogen een mogelijke gemeenschapsschuld heeft betaald. De door de vrouw gestelde schulden worden bovendien door de man ontkend. Van eventuele onroerende goederen en/of banksaldi in Hongarije is het hof evenmin gebleken, net zoals het door de man gestelde spaargeld. Nu partijen geen duidelijkheid hebben verschaft over de op de peildatum aanwezige goederen en schulden kan het hof de verdeling niet vaststellen en evenmin de wijze van verdeling gelasten. De verzoeken van partijen te dien aanzien zal het hof dan ook afwijzen.
Proceskosten
12. De man stelt dat de vrouw hem, door niet mee te werken aan de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking en door op het allerlaatst hoger beroep in te stellen, op kosten heeft gejaagd. De man wenst dan ook dat de vrouw veroordeeld wordt in de kosten van de procedure.
13. De vrouw heeft dit verzoek weersproken.
14. Het hof ziet geen aanleiding om de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten tussen partijen compenseren.

BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F. Ibili, A.N. Labohm en R.L.M.C. Janssen, bijgestaan door mr. A.C. van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 mei 2021.