ECLI:NL:GHDHA:2021:936
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Erfrechtelijke geschillen tussen broers en zussen over de verdeling van de nalatenschap en vorderingen op de nalatenschap
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [zoon een] tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin de omvang van de nalatenschap van hun moeder, die op 27 november 2004 is overleden, werd vastgesteld. De betrokken partijen zijn broers en zussen, waarbij [zoon een] vorderingen heeft ingediend met betrekking tot de verdeling van de nalatenschap, waaronder grafrechten, successiekosten, en kosten van de huishouding. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals die door de rechtbank zijn vastgesteld, en heeft de grieven van [zoon een] beoordeeld. Het hof oordeelt dat [zoon een] zijn vorderingen onvoldoende heeft onderbouwd, met name wat betreft de kosten van de huishouding en de grafrechten. Het hof heeft enkele vorderingen van [zoon een] toegewezen, maar de meeste grieven zijn afgewezen. Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis van de rechtbank en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing van het hof houdt in dat de overige erfgenamen aan [zoon een] nog een bedrag van € 68,40 verschuldigd zijn, dat voortvloeit uit de toewijzing van zijn vorderingen.