ECLI:NL:GHDHA:2021:910

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
18 mei 2021
Zaaknummer
BK-20/00544
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid heffingsambtenaar bij aanslag forensenbelasting en centrumgemeenteconstructie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de Rechtbank het beroep ongegrond verklaarde met betrekking tot een aanslag forensenbelasting van de gemeente Kaag en Braassem voor het jaar 2018. De aanslag was opgelegd door een functionaris van de gemeente Alphen aan den Rijn, die volgens belanghebbende niet bevoegd was om deze aanslag op te leggen. De Rechtbank had overwogen dat de heffingsambtenaar bevoegd was op basis van een aanwijzingsbesluit van de gemeente Kaag en Braassem, maar het Hof oordeelt dat de aanslag niet door een daartoe bevoegde functionaris is opgelegd. Het Hof concludeert dat de centrumgemeenteconstructie niet correct is toegepast, omdat de gemeente Alphen aan den Rijn geen ambtenaar had aangewezen voor de heffing van de forensenbelasting. Hierdoor is de aanslag vernietigd. Het Hof heeft de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en het griffierecht vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-20/00544

Uitspraak van 6 april 2021

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: H.B.M. van Dullemen)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Kaag en Braassem, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordigers: […] en […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 30 april 2020, nummer SGR 19/7348.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2018 ter zake van het beschikbaar houden van een caravan gelegen aan de [adres] te [woonplaats] (de caravan) een aanslag in de forensenbelasting van de gemeente Kaag en Braassem opgelegd (de aanslag). De aanslag is berekend naar een waarde van € 29.000 en bedraagt € 340.
1.2.
De Heffingsambtenaar heeft belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake van dit beroep is een griffierecht geheven van € 47. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht gegeven van € 131. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 23 februari 2021. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende maakt gebruik van een caravan gelegen aan de [adres] te [woonplaats] .
2.2.
Belanghebbende heeft zijn hoofdverblijf niet in de gemeente Kaag en Braassem.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, overwogen:

Bevoegdheid van de heffingsambtenaar
5. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kaag en Braassem heeft in artikel 1 van het Besluit aanwijzing heffingsambtenaar, invorderingsambtenaar en belastingdeurwaarder gemeente Kaag en Braassem 2018 (het Besluit), de Manager Financiën van de gemeente Alphen aan den Rijn aangewezen als heffingsambtenaar in de zin van artikel 231, tweede lid, letter b, van de Gemeentewet, voor zover het betreft de uitvoering van de Wet WOZ en de heffing van de onroerendezaakbelastingen, roerende woon- en bedrijfsruimtebelastingen, afvalstoffenheffing, rioolheffing, forensenbelasting en precariobelasting voor zover het betreft de belasting wegens kabels en leidingen.
6. In artikel 4 van het Besluit is voorts bepaald dat (onder)mandatering door de Manager Financiën van de gemeente Alphen aan den Rijn van diens bevoegdheden mogelijk is.
7. In het mandaatregister van de gemeente Alphen aan den Rijn zijn vervolgens diverse gemeenteambtenaren gemandateerd om namens de Manager Financiën op te treden als heffingsambtenaar, onder wie de Tactisch leidinggevende Belastingen.
8. Uit de Toelichting op aanwijzingsbesluit heffings- en invorderingsambtenaar volgt vervolgens dat onder de Tactisch leidinggevende Belastingen wordt verstaan:
mevrouw […] , teamleider Belastingen. Hieruit volgt dat de teamleider Belastingen bevoegd is om een aanslag forensenbelasting op te leggen. De aanslag is daarmee door een bevoegde persoon opgelegd.
Aanslag forensenbelasting
9. Artikel 223, eerste lid van de Gemeentewet luidt als volgt:
“Er kan een forensenbelasting worden geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er gedurende het belastingjaar meer dan negentig malen nachtverblijf houden, anders dan als verpleegde of verzorgde in een inrichting tot verpleging of verzorging van zieken, van gebrekkigen, van hulpbehoevenden of bejaarden, of er op meer dan negentig dagen van dat jaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.”
10. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Verordening forensenbelasting 2018 van de gemeente Kaag en Braassem (de Verordening) wordt onder de naam “forensenbelasting” een directe belasting geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.
11. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Verordening wordt de belasting geheven naar de heffingsmaatstaf voor de onroerendezaakbelastingen zoals die voor het belastingobject waarvan de woning deel uitmaakt voor het belastingjaar, is vastgesteld.
12. Ingevolge artikel 4, derde lid, van de Verordening wordt, ingeval geen heffingsmaatstaf voor de onroerendezaakbelastingen is vastgesteld, de belasting berekend, naar de waarde. Ingevolge artikel 4, derde lid van de Verordening geschiedt de vaststelling van de waarde overeenkomstig de regels voor de in de artikelen 220 tot en met 220d en artikel 221 van de Gemeentewet bedoelde belastingen.
13. Ingevolge artikel 5 van de Verordening bedraagt de belasting bij een heffingsmaatstaf van € 50.000 of minder: € 340.
14. De rechtbank overweegt dat onder “gemeubileerde woning” als bedoeld in de Verordening ook recreatiewoningen en (sta)caravans kunnen worden begrepen, indien deze beschikken over elementaire voorzieningen, zoals toilet-, kook- en wasgelegenheid en aansluitingen voor water en elektriciteit. Voorts is voldoende dat de woning op zichzelf beschouwd zowel bestemd als geschikt is om enigszins duurzaam voor menselijke bewoning te dienen, zonder dat acht wordt geslagen op de mate waarin daarvan werkelijk gebruik wordt gemaakt (vgl. Hoge Raad 19 december 1962, nr. 14 905, BNB 1963/95).
15. [Belanghebbende] heeft niet weersproken dat de caravan hem in 2018 gedurende ten minste 90 dagen ter beschikking heeft gestaan. Verder heeft [belanghebbende] ter zitting verklaard dat de caravan beschikt over een toilet-, kook- en wasgelegenheid en aansluitingen voor water en elektriciteit. De rechtbank is daarom van oordeel dat in het onderhavige jaar sprake was van een gemeubileerde woning in de zin van de Verordening. De stelling van [belanghebbende] dat niet hij, maar de exploitant van de camping de eigenaar is van de caravan, leidt niet tot een ander oordeel. Bij de forensenbelasting is immers alleen van belang of sprake is van een natuurlijke persoon, die zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zichzelf of zijn gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houdt. Gelet hierop is niet van belang of het terrein waarop de caravan staat kwalificeert als een recreatieterrein zoals bedoeld in artikel 16, onder e, van de Wet WOZ en evenmin of de caravan roerend dan wel onroerend is.
16. [Belanghebbende]s stelling dat [de Heffingsambtenaar] de waarde waarop de berekening van de aanslag is gebaseerd te hoog heeft vastgesteld treft geen doel. Partijen zijn het er immers over eens dat de waarde van de caravan beneden de € 50.000 ligt zodat volgens de Verordening het juiste tarief is toegepast. Het is niet van belang dat [belanghebbende] voor het onderhavige jaar (al dan niet terecht) niet als belanghebbende voor de WOZ is aangemerkt door [de Heffingsambtenaar]. De mogelijkheid om bezwaar te maken tegen de WOZ-waarde brengt [belanghebbende] gelet op het voorgaande namelijk niet in een betere positie ten aanzien van de aanslag forensenbelasting.
17. Gelet op wat hiervoor is overwogen heeft [de Heffingsambtenaar] terecht een aanslag forensenbelasting aan [belanghebbende] opgelegd. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
Tussen partijen is in geschil of de aanslag door een daartoe bevoegde functionaris is opgelegd en – indien dit het geval is – of bij het opleggen van de aanslag is uitgegaan van een juiste wettelijke maatstaf.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vernietiging van de aanslag.
4.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Bevoegd tot het opleggen van de aanslag forensenbelasting is de onder artikel 231, lid 2, letter b, Gemeentewet bedoelde ambtenaar (de heffingsambtenaar).
5.2.
De gemeentewet biedt de colleges van burgemeester en wethouders (colleges) van twee of meer gemeenten de mogelijkheid om (een) ambtena(a)r(en) van die gemeenten aan te wijzen als heffingsambtenaar van die gemeenten (artikel 232, lid 2, aanhef en onderdeel a, Gemeentewet; de zogeheten centrumgemeenteconstructie). Uit de door de heffingsambtenaar overgelegde stukken maakt het Hof op dat de colleges van Kaag en Braassem en Alphen aan den Rijn de centrumgemeenteconstructie hebben willen laten berusten op door de colleges van beide gemeenten afzonderlijk genomen besluiten, te weten wat betreft de gemeente Kaag en Braassem het Besluit aanwijzing heffingsambtenaar, invorderingsambtenaar en belastingdeurwaarder gemeente Kaag en Braassem 2018, vastgesteld op 19 december 2017, en op 27 december 2017 gepubliceerd in het Gemeenteblad 2017, nr. 231055 (Aanwijzingsbesluit Kaag en Braassem 2018) en wat betreft de gemeente Alphen aan den Rijn op het Aanwijzingsbesluit heffings- en invorderingsambtenaar 2014 van de gemeente Alphen aan den Rijn, vastgesteld op 11 februari 2014) en/of op het Aanwijzingsbesluit heffings- en invorderingsambtenaar 2019 van de gemeente Alphen aan den Rijn, vastgesteld op 20 mei 2019, en op 27 juni 2019 gepubliceerd in het Gemeenteblad 2017, nr. 150246 (Aanwijzingsbesluit Alphen aan den Rijn 2019).
5.3.
In artikel 1, lid 1 van het Aanwijzingsbesluit Kaag en Braassem 2018 heeft het college van de gemeente Kaag en Braassem de Manager Financiën van de gemeente Alphen aan den Rijn aangewezen als heffingsambtenaar belast met de heffing van (onder meer) de forensenbelasting van de gemeente Kaag en Braassem.
5.4.
In artikel 1, lid 1 van het Aanwijzingsbesluit Alphen aan den Rijn 2014, gelezen in samenhang met bijlage 1 bij dat besluit, zijn diverse gemeenteambtenaren van de gemeente Alphen aan den Rijn aangewezen als heffingsambtenaar voor verschillende belastingen. Een aanwijzing van een gemeenteambtenaar als heffingsambtenaar voor de forensenbelasting ontbreekt echter, mogelijk omdat de gemeente Alphen aan den Rijn geen forensenbelasting heft.
5.5
In artikel 1 van het Aanwijzingsbesluit Alphen aan den Rijn 2019, gelezen in samenhang met bijlage 1 bij dat besluit, zijn diverse gemeenteambtenaren van de gemeente Alphen aan den Rijn aangewezen als heffingsambtenaar voor verschillende belastingen. Een aanwijzing van een gemeenteambtenaar als heffingsambtenaar voor de forensenbelasting ontbreekt echter, mogelijk omdat de gemeente Alphen aan den Rijn geen forensenbelasting heft. Daarbij komt nog dat het Aanwijzingsbesluit Alphen aan den Rijn 2019 pas met ingang van 1 januari 2019 in werking is getreden - daarvóór gold het Aanwijzingsbesluit Alphen aan den Rijn 2014 - zodat het niet relevant is voor de beantwoording van de vraag of de litigieuze aanslag in de forensenbelasting, die is gedagtekend 31 oktober 2018, is opgelegd door een daartoe bevoegde functionaris.
5.6.
Het besluit dat het college van de gemeente Kaag en Braassem heeft genomen ter uitvoering van de centrumgemeenteconstructie zou afdoende zijn geweest zijn als tegelijkertijd, althans voordat de onderhavige aanslag in de forensenbelasting van de gemeente Kaag en Braassem werd opgelegd, het college van de gemeente van Alphen aan den Rijn in een voor het jaar 2018, althans op 31 oktober 2018, geldend besluit een ambtenaar van die gemeente als ambtenaar belast met de heffing van de forensenbelasting had aangewezen. Dat heeft het college van de gemeente Alphen aan den Rijn echter niet gedaan (zie onder 5.4 en 5.5). Dus is de aanslag opgelegd door iemand die daar niet toe bevoegd was en dient hij te worden vernietigd.
5.7.
Aan de vraag of bij het opleggen van de aanslag is uitgegaan van een juiste wettelijke maatstaf, komt het Hof - gelet op het vorenstaande - niet meer toe.
Slotsom
5.8.
Gelet op het hiervoor overwogene is het hoger beroep gegrond.

Proceskosten

6.1.
Het Hof acht termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 2.136 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van de Rechtbank, 1 punt voor het hogerberoepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting van het Hof met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak van 1). Het Hof ziet geen aanleiding een vergoeding voor de bezwaarfase toe te kennen nu belanghebbende in de bezwaarfase niet is bijgestaan door een professionele rechtsbijstandverlener.
6.2.
Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling voor de Rechtbank en het Hof gestorte griffierecht van in totaal € 178 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof;
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de aanslag;
- veroordeelt de Heffingsambtenaar in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 2.136, en
- gelast de Heffingsambtenaar aan belanghebbende een bedrag van € 178 aan griffie- recht te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door H.A.J. Kroon, T.A. de Hek en G.J. van Leijenhorst en is in het openbaar uitgesproken op 6 april 2021.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.