6.3.Het Hof stelt voorop dat het ongelijk van belanghebbende al volgt uit het arrest van het HvJ EU van 11 maart 2021, C-812/19, Danske Bank (ECLI:EU:C:2021:196). In dat arrest wordt onder meer het volgende overwogen:
“22 Wat de kwalificatie van de rechtsverhouding tussen het hoofdkantoor en het filiaal van een vennootschap betreft, moet echter ook rekening worden gehouden met de eventuele omstandigheid dat zij deel uitmaken van een op de grondslag van artikel 11, eerste alinea, van de btwrichtlijn gevormde btw-groep.
23 Op grond van deze bepaling kan elke lidstaat personen die binnen zijn grondgebied gevestigd zijn en die juridisch gezien zelfstandig zijn, doch financieel, economisch en organisatorisch nauw met elkaar verbonden zijn, samen als één belastingplichtige aanmerken.
24 De bewoordingen van artikel 11 van de btw-richtlijn bevatten zelf een territoriale beperking waardoor een lidstaat niet mag voorzien in de mogelijkheid dat van een btw-groep personen deel uitmaken die in een andere lidstaat gevestigd zijn. Zoals blijkt uit het dossier waarover het Hof beschikt, kunnen volgens de Deense regeling waarbij die bepaling is omgezet, alleen in Denemarken gelegen vaste inrichtingen deel uitmaken van een Deense btw-groep.
25 Wat betreft de gevolgen die verbonden zijn aan het behoren tot een op de grondslag van artikel 11 van de btw-richtlijn gevormde btw-groep, heeft het Hof geoordeeld dat een btw-groep één belastingplichtige vormt. De gelijkstelling met één enkele belastingplichtige staat eraan in de weg dat de leden van de btw-groep afzonderlijke btw-aangiften blijven indienen en zowel binnen als buiten hun groep nog steeds als belastingplichtigen worden geïdentificeerd, aangezien alleen de enkele belastingplichtige die aangiften mag indienen [arrest van 17 september 2014, Skandia America (USA), filial Sverige, C7/13, EU:C:2014:2225, punten 28 en 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak].
26 Hieruit volgt dat wanneer het hoofdkantoor en het filiaal van een vennootschap in verschillende lidstaten gelegen zijn en een van beide deel uitmaakt van een btw-groep, bij de beoordeling van hun onderlinge rechtsverhouding rekening moet worden gehouden met het feit dat deze btw-groep wordt gelijkgesteld met één enkele belastingplichtige, alsmede met de voor die btw-groep geldende territoriale beperkingen.
27 In dit verband heeft het Hof geoordeeld dat de diensten die een in een derde land gevestigd hoofdkantoor verricht ten behoeve van zijn in een lidstaat gevestigde filiaal, belastbare handelingen vormen wanneer dat filiaal behoort tot een btw-groep [arrest van 17 september 2014, Skandia America (USA), filial Sverige, C7/13, EU:C:2014:2225, punten 32]. Het in dat arrest geformuleerde beginsel is eveneens van toepassing wanneer de diensten worden verricht tussen een in een lidstaat gelegen hoofdkantoor dat deel uitmaakt van een btw-groep in die lidstaat en een in een andere lidstaat gevestigd filiaal.
28 In casu maakt het hoofdkantoor van Danske Bank deel uit van de Deense btw-groep in kwestie. Omdat het tot deze btw-groep behoort, moet voor de toepassing van de btw worden aangenomen dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde diensten worden verricht door die btwgroep.
29 Daarbij komt dat het Zweedse filiaal van Danske Bank – gelet op de uit artikel 11, eerste alinea, van de btw-richtlijn voortvloeiende territoriale beperkingen – niet kan worden geacht deel uit te maken van de Deense btw-groep in kwestie.
30 Derhalve kunnen de Deense btw-groep waartoe het hoofdkantoor van Danske Bank behoort en het Zweedse filiaal van deze vennootschap, voor de toepassing van de btw niet worden geacht samen één enkele belastingplichtige te vormen.
31 Geen van de door Danske Bank aangevoerde argumenten doet af aan deze gevolgtrekking.
32 Om te beginnen voert Danske Bank aan dat de situatie die ten grondslag lag aan het arrest van 17 september 2014, Skandia America (USA), filial Sverige (C7/13, EU:C:2014:2225), verschilt van die in het hoofdgeding, hetgeen een gedifferentieerde behandeling zou rechtvaardigen. Noch de omstandigheid dat in het hoofdgeding – anders dan in de zaak die tot dat arrest heeft geleid – het hoofdkantoor van (in dit geval) Danske Bank en niet het filiaal deel uitmaakt van de btwgroep, noch de omstandigheid dat het hoofdkantoor in kwestie niet in een derde staat maar in een lidstaat is gelegen, doet evenwel af aan de juistheid van de in voornoemd arrest gekozen oplossing, gelet op de territoriale beperkingen die gelden voor btw-groepen die zijn gevormd op de grondslag van artikel 11 van de btwrichtlijn.
33 Voorts dient te worden geoordeeld dat – anders dan Danske Bank betoogt – de bewoordingen van artikel 11 van de btw-richtlijn zich er weliswaar tegen verzetten dat een lidstaat bepaalt dat een btw-groep ook entiteiten kan omvatten die buiten het grondgebied van de betrokken lidstaat gevestigd zijn, maar dat het bestaan van een btw-groep in die lidstaat niettemin in voorkomend geval in aanmerking moet worden genomen bij de belastingheffing in andere lidstaten, onder meer wanneer deze lidstaten de fiscale verplichtingen van een op hun grondgebied gevestigd filiaal beoordelen.
34 Wat ten slotte het beginsel van fiscale neutraliteit betreft – waarop Danske Bank zich eveneens beroept – zij eraan herinnerd dat dit een fundamenteel beginsel van het gemeenschappelijk btw-stelsel is dat zich ertegen verzet dat soortgelijke economische handelingen, die dus met elkaar concurreren, voor de toepassing van de btw verschillend worden behandeld (zie in die zin arrest van 22 mei 2008, Ampliscientifica en Amplifin, C162/07, EU:C:2008:301, punt 25 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Gelet op de gevolgen die de vorming van een btw-groep heeft en op de voor een dergelijke groep geldende territoriale beperkingen kunnen enerzijds een handeling tussen het in Zweden gelegen filiaal van Danske Bank en de Deense btw-groep in kwestie waarvan het hoofdkantoor van deze vennootschap deel uitmaakt, en anderzijds een handeling tussen een filiaal en een hoofdkantoor dat geen deel uitmaakt van een btw-groep, niet worden beschouwd als soortgelijke handelingen.”