ECLI:NL:GHDHA:2021:866

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
11 mei 2021
Zaaknummer
200.280.236/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident in erfrechtelijke procedure over omvang en samenstelling nalatenschap met vordering op grond van artikel 843a Rv

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om een incidentele vordering in een erfrechtelijke procedure. Appellanten, de kinderen van de overleden erflater, zijn in hoger beroep gekomen tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de omvang en samenstelling van de nalatenschap van de erflater, die op 2 augustus 2016 is overleden. De erflater had een samenlevingsovereenkomst met geïntimeerde sub 1, die als executeur is benoemd in het testament van de erflater. Appellanten hebben een incidentele vordering ingesteld op grond van artikel 843a Rv, waarin zij inzage vorderen in bepaalde bescheiden die zij nodig achten voor de vaststelling van de nalatenschap.

Het hof heeft vastgesteld dat appellanten niet voldoende hebben onderbouwd welke specifieke stukken zij nog wensen te ontvangen van geïntimeerde sub 1. Geïntimeerde sub 1 heeft aangevoerd dat zij al een uitgebreide boedelbeschrijving heeft overgelegd en dat appellanten niet hebben aangetoond dat zij rechtmatig belang hebben bij de gevraagde stukken. Het hof oordeelt dat de vordering van appellanten op basis van artikel 843a Rv moet worden afgewezen, omdat zij niet aan hun stelplicht hebben voldaan. Bovendien is de incidentele vordering niet-ontvankelijk verklaard voor wat betreft geïntimeerden sub 2 en 3, omdat appellanten geen rechtmatig belang hebben tegen hen.

De beslissing van het hof houdt in dat de incidentele vordering van appellanten tegen geïntimeerde sub 1 wordt afgewezen en dat de rol van de zaak wordt doorverwezen voor memorie van antwoord in de hoofdzaak. De proceskosten worden aangehouden tot het eindarrest.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.280.236/01
Zaak- rolnummer rechtbank : C/09/554313/ HA ZA 18-644

Arrest van 6 april 2021

inzake
[zoon een] ,
wonende te [woonplaats] ,
en
[dochter een] ,
wonende te [woonplaats] ,
en
[dochter twee] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. L.J. de Rijke te Bergen op Zoom,
tegen
[partner van erflater] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde sub 1,
advocaat: mr. A. Bouwmeester te Amsterdam,
en
[dochter drie] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde sub 2,
advocaat: mr. C.S. Leunissen te Amsterdam,
en
[zoon twee] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde sub 3,
advocaat: mr. C.S. Leunissen te Amsterdam.

Het verloop van het geding

Appellanten zijn bij exploot van 28 januari 2020 in hoger beroep gekomen tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 30 oktober 2019 tussen partijen gewezen.
Op 22 september 2020 hebben appellanten een memorie van grieven genomen tevens houdende een incidentele vordering op grond van artikel 843a jo 223 Rv, tevens houdende eiswijziging en/of vermeerdering van eis.
Op 13 oktober 2020 heeft geïntimeerde sub 1 voor antwoord gediend in de incidentele vordering.
Op 19 maart 2021 heeft de advocaat mr. L.J. de Rijke namens appellanten gepleit in de incidentele vordering. De advocaat mr. A. Bouwmeester heeft namens geïntimeerde sub 1 gepleit.

De beoordeling van de incidentele vordering

Enige feiten

1. Voor de leesbaarheid van dit arrest vermeldt het hof eerst enige feiten. Geïntimeerde sub 1 heeft op basis van een samenlevingsovereenkomst gedurende 36 jaar met [naam erflater] samengewoond. [naam erflater] (hierna te noemen erflater) is op 2 augustus 2016 overleden. Erflater is gehuwd geweest met [volgt naam] die in 1965 is overleden (hierna te noemen erflaatster). Appellanten zijn geboren uit het huwelijk van erflater met erflaatster, dat door het overlijden van erflaatster werd ontbonden. Erflater heeft uit een andere relatie nog drie kinderen gekregen, waaronder geïntimeerde sub 2 en sub 3. Erflater heeft voor het laatst bij testament de dato 17 november 2011 over zijn nalatenschap beschikt. Uit het testament van erflater volgt dat geïntimeerde sub 1 door erflater is benoemd tot executeur, welke benoeming geïntimeerde sub 1 heeft aanvaard.
2. De kern van het geschil in de hoofdzaak is de omvang en samenstelling van de nalatenschap van erflater.

Bestreden vonnis 30 oktober 2019

3. Uit het bestreden vonnis volgt onder meer dat de rechtbank de omvang van de legitimaire massa van erflater heeft bepaald op een bedrag van € 24.716,54 en de legitieme portie van appellanten heeft bepaald op een bedrag van € 2.472,- per kind. Voorts zijn appellanten veroordeeld om het conservatoire beslag op de woning van geïntimeerde sub 1 op te heffen.

Vordering in het incident

Door appellanten wordt in het incident gevorderd:
4. [partner van erflater] te veroordelen op straffe van een dwangsom van € 1.000, - per dag te belopen binnen 14 dagen na wijzen arrest, althans betekening arrest, gelet op het beëindigen van de samenlevingsovereenkomst d.d. 18 december 1998, om alle relevante bescheiden over te leggen, niets uitgezonderd, om de verdeling 50/50 te kunnen maken;
5. [partner van erflater] te veroordelen een boedellijst van de beëindiging van de samenleving op te stellen, en mochten daar vragen over komen, deze te beantwoorden, dan wel de bescheiden die daar op zien desgevraagd over te leggen, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag te belopen binnen 14 dagen na wijzen arrest, althans betekening arrest.

Toelichting incidentele vordering

6. Op blz. 6 van de memorie van grieven geven appellanten een korte toelichting op hun incidentele vordering. In deze summiere toelichting geven appellanten niet aan welke bescheiden zij van geïntimeerde sub 1 exact wensen te verkrijgen. Ook tijdens het pleidooi op 19 maart 2021 hebben appellanten geen nadere specificatie gegeven van de schriftelijke bescheiden die zij van geïntimeerde sub 1 wensen te verkrijgen.

Verweer geïntimeerde sub 1

7. Door geïntimeerde sub 1 is gemotiveerd verweer gevoerd. Door geïntimeerde sub 1 is aangevoerd dat er een langdurige procedure in eerste aanleg heeft plaatsgevonden en dat geïntimeerde sub 1 een uitgebreide boedelbeschrijving in het geding heeft gebracht met betrekking tot de nalatenschap van erflater. Geïntimeerde sub 1 stelt in randnummer 6 van haar memorie van antwoord in de incidentele vordering dat de door appellanten ingestelde incidentele vordering te onbepaald is. Voorts is geïntimeerde sub 1 van mening dat artikel 223 Rv niet van toepassing is en dat de vordering op basis van artikel 843a Rv dient te worden afgewezen aangezien niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 843a Rv. Appellanten lichten niet toe welke van hun stellingen kunnen worden bewezen met de bescheiden van geïntimeerde sub 1 en waarom de bescheiden van geïntimeerde sub 1 daarvoor noodzakelijk zijn. Tijdens het pleidooi heeft geïntimeerde sub 1 op blz. 1 van haar pleitnota exact aangegeven welke bescheiden zij inmiddels aan appellanten heeft verstrekt met betrekking tot de nalatenschap van erflater.

Oordeel van het hof

8. Het hof overweegt als volgt. Een vordering op grond van artikel 843a Rv kan worden ingesteld als een incidentele vordering in een hoofdprocedure, aldus Hoge Raad 6 oktober 2006 NJ 2006/547. Artikel 843a lid 1 Rv luidt als volgt: “Hij die daarbij rechtmatig belang heeft, kan op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Onder bescheiden worden mede verstaan: op een gegevensdrager aangebrachte gegevens.”. Dit artikel heeft betrekking op de bijzondere exhibitieplicht in en buiten rechte. Het biedt een partij de mogelijkheid kennis te nemen van een schriftelijk bewijsmiddel dat haar in beginsel wel bekend is, maar niet in haar bezit is. Er is geen sprake van een algemeen inzagerecht. De omschrijving van de gewenste stukken moeten zodanig zijn dat kan worden vastgesteld of de partij die inzage wenst wel een rechtmatig belang heeft bij die stukken.
9. Appellanten hebben recht op inzage van stukken met betrekking tot de vaststelling van de nalatenschap van erflater en van erflaatster. Uit de gewisselde processtukken volgt dat geïntimeerde sub 1 appellanten ruimschoots heeft geïnformeerd over de omvang en samenstelling van de nalatenschap van erflater en dat zij geen bescheiden heeft met betrekking tot de nalatenschap van erflaatster, die in 1965 is overleden. Appellanten hebben van geïntimeerde sub 1 onder meer verkregen de aangiften en aanslagen IB van erflater over de periode 2001 tot en met sterfdatum van erflater. Alleen al op basis van deze aangiften en aanslagen kunnen appellanten het verloop van het vermogen van erflater over vele jaren volgen. Mede gezien de grote hoeveelheid informatie die geïntimeerde sub 1 reeds heeft verstrekt is het hof van oordeel dat appellanten met betrekking tot hun vordering niet aan hun stelplicht hebben voldaan vanwege de onbepaaldheid van de stukken waarvan inzage wordt gevorderd. De vordering dient derhalve te worden afgewezen.

Geïntimeerden sub 2 en 3

10. Naar het oordeel van het hof richt de incidentele vordering zich alleen op geïntimeerde sub 1. Appellanten hebben derhalve geen belang tegen een veroordeling tegen geïntimeerden sub 2 en 3. De incidentele vordering zal derhalve in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard nu appellanten tegen geïntimeerde sub 2 en 3 geen rechtmatig belang hebben.

Proceskosten

11. Geïntimeerde heeft verzocht appellanten in de werkelijke proceskosten te veroordelen. De werkelijke proceskosten bedragen ruim € 10.000,- inzake de incidentele vordering.
12. Volgens appellanten is er geen grond voor een veroordeling in de werkelijke proceskosten. Bovendien vinden zij de proceskosten buitensporig hoog.
13. Het hof houdt een beslissing over de kostenveroordeling aan tot het eindarrest.

Beslissing

Het hof:
verklaart appellanten niet-ontvankelijk in hun incidentele vordering tegen geïntimeerden sub 2 en sub 3;
wijst de incidentele vordering van appellanten tegen geïntimeerde sub 1 af;
houdt verder iedere beslissing aan;
verwijst de zaak naar
de rol van 22 juni 2021voor memorie van antwoord in de hoofdzaak aan de zijde van geïntimeerden;
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, F. Ibili en R.L.M.C. Janssen, en is ondertekend en uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, ter openbare terechtzitting van
6 april 2021in aanwezigheid van de griffier.