ECLI:NL:GHDHA:2021:86

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
22 januari 2021
Zaaknummer
2200181717
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor doodslag op een baby met overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de rechtbank Rotterdam. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren en zes maanden voor de doodslag op een baby, die op 11 november 2010 overleed als gevolg van zwaar lichamelijk letsel dat hij had toegebracht. De feiten vonden plaats in de periode van 24 september 2009 tot en met 11 november 2010, waarbij de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht aan het slachtoffer, dat zijn dochter was. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 10 december 2009 de baby met kracht heeft geschud, wat leidde tot ernstige verwondingen en uiteindelijk de dood van het kind. De verdediging voerde aan dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard op grond van het ne bis in idem-beginsel, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de feiten niet gelijk waren en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, met aftrek van voorarrest, waarbij het hof rekening hield met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de betrokkenen, waaronder de moeder van het slachtoffer.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001817-17
Parketnummers: 10-651006-10 en 10-651150-10
Datum uitspraak: 22 januari 2021
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 7 april 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag],
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzittingen in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder parketnummer 10-651006-10 primair tenlastegelegde en het onder parketnummer 10-651150-10 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en zes maanden met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding met parketnummer 10-651006-10 en in de gewijzigde inleidende dagvaarding met parketnummer 10-651150-10.
Het hof heeft de feiten die in deze dagvaardingen zijn opgenomen van een doorlopende nummering voorzien. Het zal die nummering in dit arrest aanhouden.
Zaak met parketnummer 10-651006-10:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 september 2009 tot en met 14 december 2009 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon, genaamd
[slachtoffer] [geboortedag], zijnde de dochter van zijn, verdachtes, mededader), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten ribfracturen en/of een of meer fracturen van het rechterbeen en/of fracturen in de rechter onder- en bovenarm en/of een bloeding tussen de hersenen en hersenvlies en/of een of meer afwijkingen in het hersenweefsel en/of een fractuur van de schedel aan de linkerzijde) heeft toegebracht, door die [slachtoffer] opzettelijk
- meermalen, althans eenmaal (telkens) met kracht tegen de nek en/of het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] te slaan en/of te stompen en/of te schoppen
- die [slachtoffer] (met kracht) bij de nek en/of het hoofd en/of het lichaam vast te pakken,
- en/althans (in elk geval) (gewelddadige) (andere) handeling(en) te verrichten en/of aan te wenden tegen die [slachtoffer];
subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 september 2009 tot en met 14 december 2009 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer], [geboortedag], zijnde de dochter van zijn, verdachtes, mededader),
- meermalen, althans eenmaal (telkens) met kracht tegen de nek en/of het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt
- die [slachtoffer] (met kracht) bij de nek en/of het hoofd en/of het lichaam heeft vastgepakt,
- en/althans (in elk geval) (gewelddadige) (andere) handeling(en) heeft verricht en/of aangewend tegen die [slachtoffer],
tengevolge waarvan deze [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (te weten ribfracturen en/of een of meer fracturen van het rechterbeen en/of fracturen in de rechter onder- en bovenarm en/of een bloeding tussen de hersenen en hersenvlies en/of een of meer afwijkingen in het hersenweefsel en/of een fractuur van de schedel aan de linkerzijde), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Zaak met parketnummer 10-651150-10:
2.
hij in of omstreeks de periode van 24 september 2009 tot en met 11 november 2010 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] [geboortedag] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 24 september 2009 tot en met 14 december 2009 meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk (met kracht)
- tegen de nek en/of het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of
- die [slachtoffer] bij de nek en/of het hoofd en/of het lichaam vastgepakt en/of
- die [slachtoffer] (heen en weer) geschud en/of
- ( in elk geval) (gewelddadige) (andere) handeling(en) verricht en/of aangewend tegen die [slachtoffer],
waardoor die [slachtoffer]
- een onderhuidse bloeduitstorting in het gelaat en/of
- een bloeding onder het harde hersenvlies (links en rechts) en/of
- een hersenverschrompeling en/of
- netvliesbloedingen en/of
- een of meer botbreuken
heeft opgelopen, met als gevolg verwikkelingen van de hersenfunctiestoornissen die (onder meer) tot meerdere longontstekingen hebben geleid, ten gevolge waarvan (uiteindelijk) J. [slachtoffer] (d.d. 11 november 2010) is overleden;
subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 24 september 2009 tot en met 14 december 2009 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer] [geboortedag] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten: ribfracturen en/of een of meer fracturen van het rechterbeen en/of fracturen in de rechter onder- en bovenarm en/of een bloeding tussen de hersenen en hersenvlies en/of een of meer afwijkingen in het hersenweefsel en/of een fractuur van de schedel aan de linkerzijde), heeft toegebracht,
door opzettelijk die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (telkens) (met kracht)
- tegen de nek en/of het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of
- die [slachtoffer] bij de nek en/of het hoofd en/of het lichaam vast te pakken en/of
- die [slachtoffer] (heen en weer) te schudden en/of
- ( in elk geval) (gewelddadige) (andere) handeling(en) te verrichten en/of aan te wenden tegen die [slachtoffer],
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren en drie maanden met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep -op gronden als vermeld in de pleitnotities- op het standpunt gesteld dat ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit het Openbaar Ministerie
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging op grond van schending van het ne bis in idem beginsel, nu verdachte niet tweemaal voor hetzelfde feitencomplex terecht kan staan.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Onder 1 is kortgezegd de zware mishandeling van [slachtoffer], ten laste gelegd welke zou zijn gepleegd op 10 december 2009 terwijl onder 2 kortgezegd een levensdelict ten laste is gelegd dat zou zijn gepleegd in de periode van 10 december 2009 tot en met het tijdstip van overlijden van [slachtoffer]. Het hof stelt voorop dat deze feiten niet aan elkaar gelijk zijn in de zin van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht. Zowel de pleegperiode, het beschermd belang als de strafbedreiging lopen uiteen. Hier komt nog bij dat ten aanzien van geen van de feiten onherroepelijk is beslist. Het verweer van de verdediging wordt daarom verworpen.
Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging van beide feiten.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
10december 2009 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon, genaamd [slachtoffer] [geboortedag], zijnde de dochter van zijn, verdachtes, mededader), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, (te weten ribfracturen en/of een of meer fracturen van het rechterbeen en/of
eenfract
uurin de rechter onder- en bovenarm en/of een bloeding tussen de hersenen en hersenvlies en/of een of meer afwijkingen in het hersenweefsel en/of een fractuur van de schedel aan de linkerzijde) heeft toegebracht, door die [slachtoffer] opzettelijk
- meermalen, althans eenmaal (telkens) met kracht tegen de nek en/of het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] te slaan en/of te stompen en/of te schoppen
- die [slachtoffer] (met kracht) bij de nek en/of het hoofd en/of het lichaam vast te pakken,
- en/althans (in elk geval) (gewelddadige) (andere) handeling(en) te verrichten en/of aan te wenden tegen die [slachtoffer];
2.
hij in of omstreeks de periode van
10 december2009 tot en met 11 november 2010 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] [geboortedag] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) (op een of meer tijdstippen)
10december 2009 meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk (met kracht)
- tegen de nek en/of het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of
- die [slachtoffer] bij de nek en/of het hoofd en/of het lichaam vastgepakt en/of
- die [slachtoffer] (heen en weer) geschud en/of
- ( in elk geval) (gewelddadige) (andere) handeling(en) verricht en/of aangewend tegen die [slachtoffer],
waardoor die [slachtoffer]
- een onderhuidse bloeduitstorting in het gelaat en/of
- een bloeding onder het harde hersenvlies (links en rechts) en/of
- een hersenverschrompeling en/of
- netvliesbloedingen en/of
- een of meer botbreuken
heeft opgelopen, met als gevolg verwikkelingen van de hersenfunctiestoornissen die (onder meer) tot meerdere longontstekingen hebben geleid, tengevolge waarvan (uiteindelijk) [slachtoffer] (d.d. 11 november 2010) is overleden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Verweer

De raadsman van de verdachte heeft verweer gevoerd met betrekking tot de verklaring van [getuige 1]. Dit verweer behoeft geen nadere bespreking omdat het hof deze verklaring niet voor het bewijs heeft gebezigd.

Bewijsoverwegingen

Voordat het hof ingaat op de bespreking van het bewijs merkt het hof op dat in deze zaak uitgebreid medisch onderzoek is gedaan door deskundigen. Dit onderzoek heeft geruime tijd geduurd. Het tijdsverloop is van dien aard dat de wetenschappelijke literatuur waarnaar forensisch arts W.A. Karst in zijn rapportage van 2010 heeft verwezen inmiddels enigszins gedateerd kan zijn.
De forensisch radioloog prof. dr. S.G.F. Robben heeft desgevraagd ter terechtzitting in hoger beroep op
8 januari 2021 geantwoord dat de huidige stand van de wetenschap in deze zaak bij hem niet leidt tot andere conclusies. Het hof heeft de ‘oude’ en de ‘nieuwe’ deskundigenrapportages die in deze zaak zijn uitgebracht in hun onderlinge samenhang beoordeeld.
In de kern komt deze zaak erop neer of de verdachte verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer].
De verdediging heeft de betrokkenheid van de verdachte en enig opzet van de kant van de verdachte zoals tenlastegelegd betwist. Hij heeft gewezen op een aantal alternatieve scenario’s. Voorts heeft de raadsman het causaal verband betwist tussen de tenlastegelegde mishandeling en de dood van het slachtoffer, een en ander zoals uiteengezet in zijn pleitnota.
Alternatieve scenario’s
Het hof komt tot de slotsom dat het niet anders kan dan dat het de verdachte is geweest die [slachtoffer] op
10 december 2009 heeft mishandeld. Het verweer wordt verworpen.
Het hof heeft allereerst acht geslagen op de deskundigenrapportages die door de rechtbank voor het bewijs zijn gebezigd. Het hof neemt daarnaast een aantal conclusies over van deskundigen die in hoger beroep hebben gerapporteerd. Dat betreffen kinderarts
E. Edelenbos en de forensisch radiologen Robben en Hofman.
Het hof zal in deze motivering niet uitgebreid ingaan op de alternatieve scenario’s die door de raadsman zijn gesteld. Voor zover deze gesteld zijn als scenario – en niet slechts als een mogelijkheid – zijn deze niet aannemelijk geworden en vindt dat zijn weerlegging in de bewijsmiddelen, met name de deskundigenrapporten.
Een alternatief scenario zoals het toebrengen van letsel door het tweejarige zusje van het slachtoffer, of alternatieve verklaringen voor de waargenomen medische toestand van het slachtoffer, worden daarin met een grote mate van waarschijnlijkheid uitgesloten. Het hof wijst in dit verband ook op het rapport van de kinderarts Edelenbos en de radiologen Robben en Hofman die de medische gegevens die in eerste aanleg beschikbaar waren, opnieuw beoordeeld hebben. Deze deskundigen bevestigen de bevindingen en conclusies van de in eerste aanleg geraadpleegde deskundigen in overwegende mate.
Daderschap
Het hof gaat uitgebreider in op het verweer dat het bewijs ontbreekt dat het letsel dat bij het slachtoffer is waargenomen op 11 december 2009, door de verdachte op 10 december 2009 is toegebracht. Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daarover het volgende.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte op 10 december 2009 in de ochtend de zorg had over
[slachtoffer] en dat er op dat moment niets met [slachtoffer] aan de hand was. De verdachte heeft waargenomen dat [slachtoffer] op enig moment een beetje verstijfd was waarop hij met haar op het balkon is gaan staan en het meisje weer bij kwam. Toen [moeder] thuis kwam, vertelde de verdachte dat er wat was gebeurd. [Moeder] zag dat [slachtoffer] aan de rechterkant naast haar oog een blauwe plek had van ongeveer 3 centimeter. [Moeder] heeft een koud washandje op het oog gelegd maar daar reageerde [slachtoffer] niet op. Ze huilde ook niet. Tussen half drie en drie uur is [moeder] samen met haar kinderen het huis uitgegaan. Ze vond [slachtoffer] een beetje suf.
Ze reageerde niet op speeltjes. [slachtoffer] lag de hele tijd in de wagen te slapen en het viel [moeder] op dat [slachtoffer] een soort kreunend geluid hoorde maken bij het met de wagen afrijden van een stoepje. [Getuige 2] was hierbij en bevestigt dat [slachtoffer] begon te huilen en te kreunen bij het rijden over hobbeltjes. In de nacht heeft de verdachte de zorg voor de kinderen op zich genomen.
De verdachte vertelde de volgende ochtend dat [slachtoffer] alleen maar water had gedronken en geen melk.
[Moeder] zag bij het op bed leggen van [slachtoffer] dat zij ongeveer een minuut met haar beentje schokte.
Op 11 december 2009 wordt [slachtoffer] naar de afdeling spoedeisende hulp van het ziekenhuis gebracht in verband met neurologische problemen. In de deskundigenrapporten staat beschreven in welke toestand zij [slachtoffer] aantroffen en welke letsels bij [slachtoffer] zijn waargenomen.
Dat betroffen onder meer botbreuken en bloedingen.
Deskundige Robben heeft ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van de rapportage van 13-3-2019 verklaard dat hij ervan uitgaat dat het slachtoffer vaker is mishandeld maar dat sprake is van een majeur incident waarbij de letsels zijn ontstaan die in de conclusie van het FPK (van 2010) staan beschreven. Deskundige Robben heeft op de zitting van 8 december 2021 onder meer opgemerkt:
“Het majeure moment is 10 december 2009. Daarvoor was het meisje nog helemaal goed en daarna verslechterde ze zodanig dat ze naar de intensive care moest. Dat is het majeure klinische moment.(…) Als een kind het goed doet, is er niets aan de hand. Dus toen het kind normaal was, was dit allemaal niet aan de hand. De waargenomen hersenschade koppel ik aan het incident in december 2009.
Het hof is onder verwijzing naar de bevindingen en conclusies van de deskundigen Karst (en Van Rijn), Soerdjbalie-Maikoe, Spooren en Van de Goot, aangevuld door de bevindingen en conclusies van de deskundigen Robben, Hofman en Edelenbos – in onderling verband en samenhang bezien met de hiervoor genoemde verklaringen van de verdachte, [moeder] en [getuige 2] - van oordeel dat het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel het gevolg is van een acceleratie-deceleratietrauma (schudincident), dat op 10 december 2009 buiten de aanwezigheid van [moeder] is ontstaan op een tijdstip waarop alleen de verdachte de zorg had voor
[slachtoffer] terwijl er geen andere (volwassen) personen in de buurt waren die in de gelegenheid waren om dat letsel toe te brengen. Het hof acht eveneens bewezen dat de fractuur van de
ulna(ellepijp) en facturen aan de linker
distale humerus(uiteinde opperarmbeen) gelet op de door deskundige Robben ter zitting genoemde bandbreedte in tijd, kunnen worden toegeschreven aan het incident van 10 december 2009. De andere waargenomen fracturen moeten op een ander moment zijn veroorzaakt bij een eerdere mishandeling van [slachtoffer]. Er is geen bewijs dat de verdachte die mishandelingen binnen de onder 1 ten laste gelegde periode heeft gepleegd. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Causaal verband
Ten aanzien van het causaal verband tussen het incident van 10 december 2009 en de dood van [slachtoffer] op
11 november 2010 is het hof met de rechtbank en op grond van dezelfde bewijsmiddelen – uitgaande van de maatstaf van de redelijke toerekening – van oordeel dat het overlijden van [slachtoffer] zonder meer kan worden toegerekend aan het schudincident van 10 december 2009. Daar doet niet aan af dat [slachtoffer] eerder is mishandeld en daarbij mogelijk (hersen)letsel kan hebben opgelopen. Uitgaande van haar toestand voor 10 december 2009 – een periode waarin er wel op enkele momenten zorgen zijn geweest maar door medici geen noemenswaardige bijzonderheden zijn waargenomen – zoals beschreven in het rapport van deskundige Edelenbos – zijn er geen feiten of omstandigheden aan te wijzen die maken dat het overlijden van [slachtoffer] niet in redelijkheid kan worden toegerekend aan het (majeure) incident van 10 december 2010.
Opzet (in voorwaardelijke zin)
De verdachte heeft aangevoerd dat hij nooit de bedoeling heeft gehad om [slachtoffer] te mishandelen en van het leven te beroven. De raadsman heeft aangevoerd dat het opzet ontbreekt.
Het hof overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat een baby van elf weken oud zeer kwetsbaar is. De verdachte was zich daarvan ook bewust. Hij heeft onder meer verklaard dat hij nogal groot en sterk is en dat hij om die reden zeer behoedzaam om ging met zijn kinderen toen zij nog heel jong waren.
De verdachte heeft [slachtoffer] op zijn minst vijf seconden lang met kracht heen en weer geschud. De kans dat een baby van elf weken oud daardoor zwaar letsel oploopt en daaraan kan komen te overlijden, is naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans. Door toch (met kracht) te schudden heeft de verdachte willens en wetens deze aanmerkelijke kans aanvaard op zwaar lichamelijk letsel dan wel de dood. Er zijn geen aanknopingspunten voor het tegendeel.
Het hof acht het onder 1 en 2 tenlastegelegde opzet daarom bewezen.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
zware mishandeling
en
doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft [slachtoffer], de baby van zijn vriendin, die op dat moment ongeveer 11 weken oud was zo hardhandig behandeld dat zij daardoor botbreuken en ernstig hersenletsel heeft opgelopen. Het hersenletsel heeft ertoe geleid dat [slachtoffer] ongeveer elf maanden later, als gevolg daarvan is overleden. Haar hersenen bleken dermate zwaar beschadigd te zijn dat ze vervolgens grotendeels zijn verschrompeld. Door zijn ongecontroleerde gedrag heeft de verdachte uiteindelijk het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, van [slachtoffer] afgenomen. Op de mishandeling is een periode gevolgd van veel lijden bij [slachtoffer] en verdriet en grote zorgen bij de mensen die om haar gaven. Het meisje heeft uiteindelijk maar heel kort mogen leven.
Door aldus te handelen heeft de verdachte anderen veel leed en verdriet toegebracht. Met name bij de moeder en haar zusje maar ook in de kring van familie, bij de pleegouders en andere bekenden zoals de zorgmedewerkers laat de dood van het jonge slachtoffer een lege plek achter. De verdachte heeft er zelf op de zitting ook blijk van gegeven dat de dood van [slachtoffer] hem zeer heeft aangegrepen, dat hij haar dood nooit gewild heeft en daar nog iedere dag negatieve gevoelens ten opzichte van zichzelf over heeft.
Niet alleen in de naaste omgeving van het gezin, maar in de hele maatschappij brengt dit soort feiten gevoelens van verdriet en verontwaardiging teweeg.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
17 december 2020.
Het hof is – alles afwegende – van oordeel dat de ernst van het feit in het bijzonder maakt dat een vrijheidsbenemende straf dient te worden opgelegd.
Het hof acht in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en zes maanden een passende en geboden reactie.
Het hof heeft evenwel geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in eerste aanleg in forse mate is overschreden, nu de verdachte op
13 januari 2010 in verzekering is gesteld en de rechtbank eindvonnis heeft gewezen op 7 april 2017. Daarmee is de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in eerste aanleg overschreden met zeven jaren. Een groot gedeelte daarvan is gebruikt voor medisch onderzoek dat complex was. Ook het feit dat één van de betrokken ziekenhuizen formele bezwaren had tegen het verstrekken van medische gegevens van [slachtoffer], heeft bijgedragen aan een verlenging van de procesduur. Voorts vindt dit tijdsverloop deels ook haar oorzaak daarin dat de zaak een andere wending nam op het moment dat [slachtoffer] kwam te overlijden.
Ook in hoger beroep heeft de verdediging verzocht om nader medisch onderzoek, hetgeen ook geruime tijd geduurd heeft. Een en ander neemt niet weg dat sprake is van een forse termijnoverschrijding.
Gelet op deze termijnoverschrijding is het hof van oordeel dat in plaats van de overwogen gevangenisstraf een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van voorarrest, een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 55, 63, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. I.E. de Vries, mr. R.J. de Bruijn en mr. O.E.M. Leinarts, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 januari 2021.
De griffier is buiten staat dit arrest te ondertekenen.