ECLI:NL:GHDHA:2021:858

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
11 mei 2021
Zaaknummer
200.283.291/01 en 200.283.292/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van instelling tot indienen verzoek tot onderbewindstelling en mentorschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de onderbewindstelling en het mentorschap van [betrokkene]. De zaak betreft de vraag of Stichting [naam], waar [betrokkene] tijdelijk verbleef voor revalidatie, bevoegd was om een verzoek tot onderbewindstelling en mentorschap in te dienen. Het hof verwijst naar eerdere beschikkingen van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 15 juni 2020, die de onderbewindstelling en het mentorschap hadden ingesteld. [betrokkene] is op 14 september 2020 in hoger beroep gekomen van deze beschikkingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 31 maart 2021 zijn de betrokken partijen verschenen, met uitzondering van de kinderen en de vertegenwoordigers van Stichting [naam]. Het hof heeft vastgesteld dat [betrokkene] slechts tijdelijk bij de stichting verbleef en dat er geen sprake was van een duurzame verzorging. Hierdoor concludeert het hof dat Stichting [naam] niet bevoegd was om het verzoek in te dienen. Het hof heeft de bestreden beschikkingen vernietigd en Stichting [naam] niet-ontvankelijk verklaard in de verzoeken tot onderbewindstelling en mentorschap. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummers : 200.283.291/01 en 200.283.292/01
zaaknummers rechtbank : 8478762 EJ VERZ 20-76398 en 8478763 EJ VERZ 20-73399
beschikking van de meervoudige kamer van 12 mei 2021
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [betrokkene] ,
advocaat: mr. E.R. Weegenaar te Den Haag
tegen
Stichting [naam] ,
gevestigd te [plaats 2] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: Stichting [naam] .
Als belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
- [naam bewindvoerder] ,
h.o.d.n. [naam kantoor] ,
gevestigd te [plaats 1] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder;
- [naam mentor] ,
h.o.d.n. [naam kantoor] ,
gevestigd te [plaats 1] ,
hierna te noemen: de mentor;
- [naam kind 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
- [naam kind 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 15 juni 2020, uitgesproken onder voormelde zaaknummers (hierna ook: de bestreden beschikkingen).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
[betrokkene] is op 14 september 2020 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikkingen.
2.2
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de mentor:
  • een e-mailbericht van 30 september 2020;
  • een e-mailbericht van 6 januari 2021;
  • een e-mailbericht van 16 maart 2021;
van de zijde van [betrokkene] :
  • een faxbericht van 6 januari 2021 met bijlage, ingekomen op diezelfde datum;
  • een e-mailbericht van 6 januari 2021;
  • een journaalbericht van 7 maart 2021 met bijlagen, ingekomen op 8 maart 2021;
van de zijde van Stichting [naam] :
- een brief van 25 maart 2021 met bijlage, ingekomen op diezelfde datum.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 31 maart 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • [betrokkene] , bijgestaan door zijn advocaat;
  • de bewindvoerder;
De mentor en Stichting [naam] zijn overeenkomstig hun berichten van respectievelijk 16 maart 2021 en 25 maart 2021 niet verschenen. De kinderen zijn, hoewel hiertoe behoorlijk opgeroepen, eveneens niet verschenen.

3.De feiten

3.1
[betrokkene] is geboren op [geboortedatum] 1937 te [plaats 1] .
3.2
[betrokkene] verbleef van 30 maart 2020 tot 10 juni 2020 voor een revalidatie bij Stichting [naam] te [plaats 2] . Na de revalidatieperiode is hij teruggekeerd naar zijn woning in [plaats 1] .

4.De omvang van het geschil

De onderbewindstelling
4.1
Bij de bestreden beschikking (met zaaknummer 8478762 EJ VERZ 20-76398) heeft de kantonrechter in de rechtbank Den Haag alle goederen die (zullen) toebehoren aan [betrokkene] onder bewind gesteld wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand en [naam bewindvoerder] tot bewindvoerder benoemd.
Het mentorschap
4.2
Bij de bestreden beschikking (met zaaknummer 8478763 EJ VERZ 20-76399) heeft de kantonrechter in de rechtbank Den Haag een mentorschap ingesteld ten behoeve van [betrokkene] en [naam mentor] tot mentor benoemd.
In beide zaken
4.3
[betrokkene] is het niet eens met deze beslissingen en verzoekt het hof de bestreden beschikkingen te vernietigen en opnieuw recht te doen (het hof begrijpt: Stichting [naam] niet-ontvankelijk te verklaren in de inleidende verzoeken, dan wel de inleidende verzoeken tot onderbewindstelling en mentorschap alsnog af te wijzen), en Stichting [naam] te veroordelen in de proceskosten van het onderhavige geding.

5.De motivering van de beslissing

De ontvankelijkheid van Stichting [naam]
Standpunt
5.1
Volgens [betrokkene] had de kantonrechter Stichting [naam] niet-ontvankelijk moeten verklaren in het verzoek tot onderbewindstelling omdat het verzoek niet is gedaan door een daartoe bevoegd persoon of daartoe bevoegde instantie
.
5.2
Ten aanzien van deze grief merkt het hof het volgende op. [betrokkene] heeft deze grief enkel ten aanzien van het bewind opgeworpen. Het hof dient echter ambtshalve ook te beoordelen of het verzoek tot mentorschap is gedaan door de juiste persoon dan wel instantie.
Juridisch kader
5.3
Ten aanzien van het mentorschap worden in artikel 1:451 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de personen opgesomd door wie het mentorschap kan worden verzocht. Uit lid 2 van hetzelfde artikel volgt – voor zover hier van belang – dat het mentorschap kan worden verzocht door de instelling waar de betrokkene wordt verzorgd. In dat geval vermeldt het verzoekschrift waarom de in lid 1 genoemde personen niet tot indiening van een verzoek zijn overgegaan.
5.4
Ten aanzien van de onderbewindstelling bepalen de leden 1 en 2 van artikel 1:432 BW door welke personen het bewind kan worden verzocht, dat het bewind ook kan worden verzocht door de instelling waar de rechthebbende wordt verzorgd en dat het verzoekschrift in dat geval moet vermelden waarom de in lid 1 genoemde personen geen verzoek hebben ingediend.
Inhoudelijke beoordeling
5.5
Het verzoek tot mentorschap en onderbewindstelling is op 29 april 2020 ingediend door Stichting [naam] . Uit de feiten blijkt dat [betrokkene] ten tijde van de indiening van het verzoek, ter revalidatie nadat hij was gevallen, bij Stichting [naam] verbleef. Op 10 juni 2020 is [betrokkene] teruggekeerd naar zijn woning. De vraag die aan het hof voorligt is de vraag of – gelet op het feit dat [betrokkene] slechts tijdelijk ter revalidatie bij Stichting [naam] verbleef – Stichting [naam] kan worden aangemerkt als een instelling waar [betrokkene] werd verzorgd als bedoeld in artikel 1:451 lid 2 BW en artikel 1:432 lid 2 BW, en daarmee bevoegd was tot indiening van het verzoek tot mentorschap en onderbewindstelling.
Ten aanzien van het mentorschap
5.6
Het hof overweegt als volgt. In 2014 is de wetgeving omtrent curatele, bewind en mentorschap gewijzigd (Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap,
Stb.2013/414). Artikel 1:451 lid 2 eerste volzin (oud) luidde: “Het mentorschap kan, behoudens in het in artikel 450, derde lid, van dit boek bedoelde geval, voorts worden verzocht door het openbaar ministerie of door degene die de instelling waar de betrokkene duurzaam wordt verzorgd, exploiteert of die daarvan de leiding heeft.” Sinds de wetswijziging staat de term ‘duurzaam’ niet meer in de wettekst. Uit de Memorie van Toelichting (
Kamerstukken II2011/12, 33054, nr. 3, hierna: MvT) kan echter worden opgemaakt dat met de wetswijziging op het punt van de duurzame verzorging geen wijziging is beoogd. Het hof verwijst hierbij naar de volgende passage uit de MvT bij dit wetsartikel (p. 18): “De bewoordingen van het lid zijn ten opzichte van het huidige artikel 451, tweede lid, vereenvoudigd, zonder dat daarmee een inhoudelijke wijziging is beoogd.” In de onderhavige zaak is van duurzaam verzorgen geen sprake. [betrokkene] verbleef slechts tijdelijk, enkel ter revalidatie, bij Stichting [naam] en is na tweeënhalve maand weer teruggekeerd naar huis. Het hof concludeert dan ook dat Stichting [naam] niet bevoegd was tot het indienen van het verzoek tot mentorschap. Gelet hierop zal het hof Stichting [naam] niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van het bewind
5.7
Voor wat betreft het bewind is het pas sinds voornoemde wetswijziging van 2014 mogelijk dat het verzoek ook kan worden ingediend door de instelling waar de betrokkene verblijft. Gelet hierop komt de term ‘duurzaam’ in de oude wettekst van artikel 1:432 BW dan ook niet voor. Naar het oordeel van het hof blijkt uit de MvT echter dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om artikel 1:432 BW en artikel 1:451 BW op dezelfde manier uit te leggen. Het hof vindt daarvoor steun in de volgende passage uit de MvT (p. 30): “In de tweede plaats wordt in het tweede lid (
van artikel 1:432 BW; hof) voorgesteld dat de instelling waar de rechthebbende wordt verzorgd (…) naast het openbaar ministerie bevoegd is tot het doen van een verzoek, in overeenstemming met (…) artikel 451.” Hieruit volgt dat er ook wat betreft de bevoegdheid tot aanvragen van een bewind sprake moet zijn van een duurzame verzorging. Het hof heeft in de vorige rechtsoverweging reeds geconcludeerd dat hier geen sprake van is. Ook ten aanzien van de onderbewindstelling was Stichting [naam] dus niet bevoegd tot het indienen van het verzoek als gevolg waarvan Stichting [naam] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
5.8
Gelet op het voorgaande behoeven de overige grieven geen bespreking meer.
De slotsom
5.9
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikkingen vernietigen en beslissen zoals hierna is vermeld.
5.1
Het hof zal hierna bepalen dat een kopie van deze beschikking wordt gezonden aan de griffier van de rechtbank te Den Haag, sector kanton, in verband met aantekening in het Centraal Curatele- en bewindregister.
5.11
Het hof ziet, gelet op de aard van de procedure, onvoldoende aanleiding Stichting [naam] te veroordelen in de proceskosten en zal de proceskosten in hoger beroep compenseren.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikkingen van de rechtbank Den Haag van 15 juni 2020, en opnieuw beschikkende:
verklaart Stichting [naam] niet-ontvankelijk in de inleidende verzoeken tot instelling van een bewind over de goederen van [appellant] , geboren op [geboortedatum] 1937 te [plaats 1] en tot instelling van een mentorschap ten behoeve van [appellant] voornoemd;
draagt de griffier op om op de voet van artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de rechtbank Den Haag, sector kanton, in verband met aantekening in het Centraal Curatele- en bewindregister;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat ieder de eigen kosten draagt;
Deze beschikking is gegeven door mrs. F. Ibili, J.M. van de Poll en M.Th. Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. N. van Duijvenbode als griffier, en is op 12 mei 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.