ECLI:NL:GHDHA:2021:825
Gerechtshof Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid hoger beroep in raadkamer gevangenhouding
Op 6 mei 2021 heeft het Gerechtshof Den Haag in raadkamer uitspraak gedaan over het hoger beroep van een verdachte die gedetineerd is in DC Rotterdam. Het hoger beroep was ingesteld tegen de afwijzing van een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis, dat eerder op 9 april 2021 was gedaan. Tijdens de zitting van de rechtbank op die datum heeft de verdachte echter geen verzoek tot opheffing ingediend, maar enkel om schorsing van de voorlopige hechtenis. Het hof heeft in raadkamer kennisgenomen van de relevante stukken en de beslissing van de rechtbank.
De kern van de uitspraak is dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het hoger beroep. Dit is gebaseerd op het feit dat er geen verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis is gedaan tijdens de eerdere zitting. Het hof wijst erop dat volgens artikel 406, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering hoger beroep alleen gelijktijdig met dat tegen de einduitspraak is toegestaan, en dat de beslissing tot schorsing van de voorlopige hechtenis niet onder de uitzonderingen valt die in het tweede lid van dat artikel zijn genoemd. Hierdoor kan de verdachte niet in het hoger beroep worden ontvangen.
De beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is ter kennis gebracht van de verdachte door de advocaat-generaal. De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van de juiste verzoeken in het strafproces en de strikte toepassing van de wetgeving omtrent voorlopige hechtenis.