ECLI:NL:GHDHA:2021:802

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2021
Publicatiedatum
4 mei 2021
Zaaknummer
2200489718
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor bedreiging van ex-partner met de dood

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren, wegens bedreiging van zijn ex-partner en hun zoon. De bedreigingen waren gedaan in de periode van 31 oktober 2015 tot en met 1 december 2015 te Boskoop, waarbij de verdachte dreigende woorden had geuit die de redelijke vrees bij de aangeefster konden oproepen dat hij de daad bij het woord zou voegen. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 10 uren met een proeftijd van 1 jaar. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de bedreigingen en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, evenals met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De vordering van de benadeelde partij is afgewezen, omdat de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen zijn verklaard.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004897-18
Parketnummer: 09-099478-16
Datum uitspraak: 26 april 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 6 december 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het hem tenlastegelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is een beslissing genomen op de vordering van de benadeelde partij, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 31 oktober 2015 tot en met 1 december 2015 te Boskoop, gemeente Alphen aan den Rijn, [aangeefster] en/of [zoon aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [aangeefster] en/of [zoon aangeefster], zakelijk weergegeven, dreigend de woorden toegevoegd:
- ' ik pak hem en gooi hem tegen de muur en ik sla hem godverdomme dood en daarna ga ik hem doverdomme in stukken snijden',
- ' als ik hem niet meer zie bewegen, dan ga ik jou tegen de muur laten verbrijzelen' en/of
- ' ik ben van plan jou te doden',
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 10 uren, subsidiair 5 dagen hechtenis, met een proeftijd van 1 jaar.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven reeds omdat het hof komt tot een enigszins andere bewezenverklaring. Ook zal het hof de bewijsvoering aanpassen en een andere beslissing nemen ten aanzien van de strafoplegging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
één of meerderetijdstippen in
of omstreeksde periode van 31 oktober 2015 tot en met 1 december 2015 te Boskoop, gemeente Alphen aan den Rijn, [aangeefster]
en/of [zoon aangeefster]heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling,immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [aangeester
] en/of [zoon aangeefster], zakelijk weergegeven, dreigend de woorden toegevoegd:
- ' ik pak hem en gooi hem tegen de muur en ik sla hem godverdomme dood en daarna ga ik hem
dogodverdomme in stukken snijden',
- ' als ik hem niet meer zie bewegen, dan ga ik jou tegen de muur laten verbrijzelen' en/of
- ' ik ben van plan jou te doden',
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde, nu – gelet op de context van de uitlatingen - er bij de aangeefster niet de redelijke vrees kon ontstaan dat zij dan wel hun zoon het leven zou kunnen verliezen dan wel zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
[aangeefster] (hierna: de aangeefster) heeft bij de politie verklaard (blz. 4 e.v.) dat na de geboorte van hun zoon [zoon aangeefster] de relatie tussen de verdachte en de aangeefster verslechterde. De thuissituatie was erg gespannen, aldus de aangeefster. De aangeefster heeft geluidsopnames gemaakt waarin de verdachte (in het Pools) zegt dat hij hun zoon [zoon aangeefster] wil vermoorden en daarna haar. Voorts heeft zij verklaard dat zij het idee had dat de verdachte erg depressief was en dat hij zeer agressief kon zijn tegenover haar en hun zoon. De aangeefster heeft voorts een WhatsApp-bericht van de verdachte ontvangen waarin hij zegt dat hij van plan is haar te doden. Uit de vertaling van de door de aangeefster gemaakte geluidsopname volgt dat de verdachte de in de tenlastelegging opgenomen woorden mondeling heeft geuit richting de aangeefster.
De verdachte heeft verklaard dat de relatie tussen hem en de aangeefster in augustus 2015 is beëindigd, maar dat zij nog wel samen in een huis woonden. De aangeefster provoceerde hem steeds en de uitlatingen heeft hij uit emotie gedaan, aldus de verdachte.
Het hof is gelet op de inhoud van de uitlating die de verdachte in het WhatsApp-gesprek heeft gedaan en de mondeling aan de aangeefster toegevoegde uitlatingen gezien de door hem gekozen bewoordingen, in samenhang met de context waarbinnen de dreigementen zijn geuit, namelijk de omstandigheid dat de relatie was beëindigd en er veel spanningen waren, van oordeel dat bij de aangeefster de redelijke vrees kon ontstaan dat de verdachte de daad bij het woord zou voegen en dat zij en haar zoon [zoon aangeefster] door toedoen van de verdachte het leven zou kunnen verliezen (HR 7 juni 2005, NJ 2005/448). Daarbij heeft het hof mede in aanmerking genomen dat de verdachte tijdens het opgenomen gesprek met de aangeefster heeft erkend onberekenbaar te zijn.
De verklaring van de verdachte dat de aangeefster geen redelijke vrees kon hebben omdat zij nadien de kinderen nog bij hem achter heeft gelaten, doet daaraan niet af.
Het hof acht derhalve bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het hof verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft het slachtoffer meermalen met de dood bedreigd en voorts gedreigd hun zoon van destijds 3 jaar oud te doden, hetgeen voor haar zeer beangstigend is geweest. Dat de verdachte zich door het slachtoffer emotioneel getergd voelde, ontslaat hem niet van de verplichting zich te onthouden van dergelijk bedreigend taalgebruik.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 maart 2021, waaruit blijkt dat de verdachte recent niet meer is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof heeft voorts geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM - zowel in eerste aanleg als in hoger beroep - is overschreden. In eerste aanleg is de te beoordelen termijn aangevangen op 12 mei 2016 bij het eerste verhoor van de verdachte en heeft de rechtbank eindvonnis gewezen op 6 december 2018. Daarmee is de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in eerste aanleg overschreven met bijna 7 maanden.
Daarnaast is de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in hoger beroep met ruim 4 maanden overschreden, nu namens de verdachte op 14 december 2018 hoger beroep is ingesteld en het hof eindarrest wijst op 26 april 2021. Gelet op dit lange tijdsverloop komt het hof -conform de eis van de advocaat-generaal- tot een lagere straf dan door de eerste rechter is opgelegd.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding van [aangeefster]
In het onderhavige strafproces heeft [aangeefster] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 4.850,61.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij ter zake van het bewezenverklaarde een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op de beslissing die ter zake van de vordering van de benadeelde partij zal worden gegeven zal het hof bepalen dat de verdachte en de benadeelde partij ieder hun eigen kosten dragen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
10 (tien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Verklaart de benadeelde partij [aangeefster]

niet-ontvankelijkin de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door mr. H.C. Plugge,
mr. B.P. de Boer en mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans, in bijzijn van de griffier mr. S. Johannes.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 april 2021.
Mr. B.P. de Boer, mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans en
mr. S. Johannes zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.