ECLI:NL:GHDHA:2021:768

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
2200304919
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afpersing, poging tot afpersing en vuurwapenbezit met herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 29 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die eerder door de rechtbank Rotterdam was veroordeeld voor afpersing, poging tot afpersing en vuurwapenbezit. De verdachte heeft samen met een derde het slachtoffer in zijn woning bezocht en geprobeerd om onder bedreiging met geweld een aanzienlijk geldbedrag van hem af te dwingen. Tijdens dit proces heeft de verdachte een deelbetaling afgedwongen en het slachtoffer zijn paspoort en rijbewijs afhandig gemaakt. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden.

De zaak is behandeld in het kader van een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis van de rechtbank wordt vernietigd en dat de verdachte opnieuw wordt veroordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en heeft de eerdere veroordeling bevestigd, met inachtneming van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd.

Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een hoog recidiverisico en eerdere veroordelingen. Het hof heeft ook de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003049-19
Parketnummers: 10-810019-19 en 99-000630-37 (v.i.)
Datum uitspraak: 29 april 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 12 juni 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ten tijde van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep uit anderen hoofde gedetineerd in PI Krimpen aan den IJssel te Krimpen aan den IJssel.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is omtrent de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling beslist als vermeld in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 10 januari 2019 tot en met 11 januari 2019 te [plaats], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van (een) geldbedrag(en) (100.000 euro en/of 1000 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer] toebehoorde,
- die [slachtoffer] thuis heeft opgezocht en/of
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat hij, verdachte, een ton (100.000 euro) kwam innen die [slachtoffer] van een firma zou hebben geleend en/of
- toen die [slachtoffer] aangaf niet te kunnen betalen, tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat hij dan meegenomen zou worden, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- ( vervolgens) de woning van die [slachtoffer] is binnengedrongen en/of zich (vervolgens) (gedurende enige tijd) op dreigende wijze in de woning van die [slachtoffer] heeft opgehouden en/of
- toen bleek dat die [slachtoffer] niet kon betalen, die [slachtoffer] (dreigend) heeft opgedragen om op 11 januari om 14.00 uur naar een door hem, verdachte, opgegeven telefoonnummer te sms-en om daarna instructies te ontvangen voor de overdracht van het geld en/of
- die [slachtoffer] zijn paspoort en/of rijbewijs heeft laten afgeven (als onderpand) en/of
- die [slachtoffer] (meermalen) (dreigend) telefonisch heeft gezegd dat wanneer [slachtoffer] hem, verdachte, in de maling zou nemen en hij, verdachte, zou worden opgepakt, er al mensen waren ingelicht die dan bij [slachtoffer] voor de deur zouden staan, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 10 januari 2019 te [plaats], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een paspoort en/of een rijbewijs, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- die [slachtoffer] thuis heeft opgezocht en/of
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat hij, verdachte, een ton (100.000 euro) kwam innen die [slachtoffer] van een firma zou hebben geleend en/of
- toen die [slachtoffer] aangaf niet te kunnen betalen, tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat hij dan meegenomen zou worden, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- ( vervolgens) de woning van die [slachtoffer] is binnengedrongen en/of zich (vervolgens) (gedurende enige tijd) op dreigende wijze in de woning van die [slachtoffer] heeft opgehouden en/of
- toen bleek dat die [slachtoffer] niet kon betalen, die [slachtoffer] (dreigend) heeft opgedragen om op 11 januari om 14.00 uur naar een door hem, verdachte, opgegeven telefoonnummer te sms-en om daarna instructies te ontvangen voor de overdracht van het geld en/of
- die [slachtoffer] zijn paspoort en/of rijbewijs heeft laten afgeven (als onderpand);
3.
hij op of omstreeks 11 januari 2019 te [plaats], althans in Nederland, een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1e van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3e van die wet in de vorm van een pistool van het merk Zoraki, type 906, en/of
(de daarbij behorende) munitie (te weten twee, althans één of meer kogelpatro(o)n(en) van het kaliber 380 auto), voorhanden heeft gehad.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij
op één of meer tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 10 januari 2019 tot en met 11 januari 2019 te [plaats],
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en
/ofzijn mededader
(s)voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/ofbedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van
(een
)geldbedrag
(en)à(100.000 euro
en/of 1000 euro), in elk geval enig goed, dat
geheel of ten deleaan die [slachtoffer] toebehoorde,
welke bedreiging met geweld bestond uit dat hij, verdachte,
- die [slachtoffer] thuis heeft opgezocht en
/of
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat hij, verdachte, een ton (100.000 euro) kwam innen die [slachtoffer] van een firma zou hebben geleend en
/of
- toen die [slachtoffer] aangaf niet te kunnen betalen, tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat hij dan meegenomen zou worden,
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekkingen
/of
- ( vervolgens) de woning van die [slachtoffer] is binnengedrongen en
/ofzich (vervolgens) (gedurende enige tijd) op dreigende wijze in de woning van die [slachtoffer] heeft opgehouden en
/of
- toen bleek dat die [slachtoffer] niet kon betalen, die [slachtoffer] (dreigend) heeft opgedragen om op 11 januari om 14.00 uur naar een door hem, verdachte, opgegeven telefoonnummer te sms-en om daarna instructies te ontvangen voor de overdracht van
hetgeld en
/of
- die [slachtoffer] zijn paspoort en
/ofrijbewijs heeft laten afgeven (als onderpand) en
/of
- die [slachtoffer] (meermalen) (dreigend) telefonisch heeft gezegd dat wanneer [slachtoffer] hem, verdachte, in de maling zou nemen en hij, verdachte, zou worden opgepakt, er al mensen waren ingelicht die dan bij [slachtoffer] voor de deur zouden staan,
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks10 januari 2019 te [plaats]
, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of
(een
)ander
(en)wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/ofbedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een paspoort en
/ofeen rijbewijs,
in elk geval van enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan die [slachtoffer],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/ofwelke bedreiging met geweld bestond
(en)uit
hetdat hij, verdachte,
- die [slachtoffer] thuis heeft opgezocht en
/of
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat hij, verdachte, een ton (100.000 euro) kwam innen die [slachtoffer] van een firma zou hebben geleend en
/of
- toen die [slachtoffer] aangaf niet te kunnen betalen, tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat hij dan meegenomen zou worden
, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekkingen
/of
- ( vervolgens) de woning van die [slachtoffer] is binnengedrongen en
/ofzich (vervolgens) (gedurende enige tijd) op dreigende wijze in de woning van die [slachtoffer] heeft opgehouden en
/of
- toen bleek dat die [slachtoffer] niet kon betalen, die [slachtoffer] (dreigend) heeft opgedragen om op 11 januari om 14.00 uur naar een door hem, verdachte, opgegeven telefoonnummer te sms-en om daarna instructies te ontvangen voor de overdracht van
hetgeld en
/of
- die [slachtoffer] zijn paspoort en
/ofrijbewijs heeft laten afgeven (als onderpand);
3.
hij op
of omstreeks11 januari 2019 te [plaats],
althans in Nederland,een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1e van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3e van die wet in de vorm van een pistool van het merk Zoraki, type 906, en
/of
(de daarbij behorende) munitie (te weten twee
, althans één of meerkogelpatro
(o)n
(en
)van het kaliber 380 auto), voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

afpersing.

Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing in vereniging en een afpersing. Hij heeft samen met een ander en in opdracht van een ander de aangever in zijn woning bezocht en onder bedreiging met geweld getracht om een groot geldbedrag afhandig te maken. Toen aangever geen geld voorhanden bleek te hebben, is met hem een afspraak gemaakt om de volgende dag een eerste betaling te doen. Daartoe is aan aangever een telefoonnummer gegeven om een afspraak te maken voor de overdracht van geld. In aanloop naar die afspraak, de dag na het voorval in de woning, heeft verdachte zich wederom in dwingende en dreigende toon uitgelaten richting aangever.
Daarnaast heeft de aangever onder bedreiging zijn paspoort en rijbewijs aan de verdachte afgegeven.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke feiten nog gedurende lange tijd psychisch last daarvan kunnen hebben. De verdachte is aan deze gevolgen voorbij gegaan en heeft alleen oog gehad voor eigen financieel gewin.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie levert in het algemeen het risico van het feitelijk gebruik van die wapens op. Tegen verboden vuurwapenbezit dient dan ook streng te worden opgetreden.
Het hof heeft acht geslagen op het reclasseringsrapport d.d. 2 februari 2021, waaruit blijkt dat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat, omdat er sprake is van een onstabiele leefsituatie in combinatie met een psychosociaal functioneren, antisociale gedragingen en terugval in harddrugs.
Het hof heeft tevens acht geslagen op het de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 maart 2021, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Het hof neemt in strafverzwarende zin in aanmerking dat de verdachte slechts ongeveer 1,5 maand vóór de bewezenverklaarde feiten voorwaardelijk in vrijheid is gesteld in verband met een eerder aan hem opgelegde forse gevangenisstraf ter zake gepleegde soortgelijke feiten.
Bij de strafoplegging heeft het hof ten slotte acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten met betrekking tot een, tot op zekere hoogte met onderhavige afpersing vergelijkbare, woningoverval, waarin een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren als richtlijn is opgenomen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
De verdachte is bij vonnis van de rechtbank Rotterdam onder parketnummer 10-700181-16 veroordeeld tot – voor zover hier van belang - een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van voorarrest.
De verdachte is in die zaak op 29 november 2018 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie heeft op 17 januari 2019 een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 150 dagen ingediend bij de rechtbank Rotterdam. Deze vordering strekt tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling in verband met het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten.
In hoger beroep is komen vast te staan, dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het Openbaar Ministerie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling is derhalve gegrond.
Het hof zal deze vordering daarom toewijzen en gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd alsnog gedeeltelijk, en wel - overeenkomstig voornoemde vordering - voor de duur van 150 (honderdvijftig) dagen, moet worden ondergaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 57, 63, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling in de zaak met vi-nummer 99-000630-37 toe en gelast dat een gedeelte van de bij vonnis van de rechtbank Rotterdam onder parketnummer 10-700181-16 opgelegde vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog wordt ondergaan, te weten
150 dagen.
Dit arrest is gewezen door mr. C.H.M. Royakkers,
mr. W.A.G.J.W. Ferenschild en
mr. J.A.W. van 't Westeinde, in bijzijn van de griffier mr. T.A. van den Berg.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 29 april 2021.