Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Uitspraak van 14 april 2021
[X] te [Z] , belanghebbende,
de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,
Procesverloop
Vaststaande feiten
Oordeel van de Rechtbank
Beoordeling van het geschil
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2015 en 2016 werd behandeld. De belanghebbende had in zijn aangiften voor deze jaren diverse aftrekposten opgevoerd, waaronder partneralimentatie, aftrekbare rente voor de eigen woning en giften aan de Rooms Katholieke Kerk. De Inspecteur van de Belastingdienst had echter de aftrekbare bedragen gecorrigeerd, omdat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor de door hem opgevoerde aftrekposten. De Rechtbank had de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting van het Hof werd vastgesteld dat de belanghebbende niet ter zitting aanwezig was, maar toestemming had gegeven om de zaak zonder zitting af te doen. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat hij recht had op de door hem opgevoerde aftrekposten. De bewijslast lag bij de belanghebbende, maar hij had geen aanvullende bewijsstukken overgelegd die zijn stellingen konden onderbouwen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, waarbij de navorderingsaanslag en de correcties door de Inspecteur werden gehandhaafd. De belanghebbende had niet aangetoond dat de door hem opgevoerde bedragen voor partneralimentatie en giften daadwerkelijk waren gedaan, en de rente voor de eigen woning was niet aantoonbaar als aftrekbaar aangemerkt. De uitspraak van het Hof werd openbaar uitgesproken op 14 april 2021.