ECLI:NL:GHDHA:2021:714

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
16 april 2021
Zaaknummer
200.272.219/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een partijdeskundige in een arbitrale procedure en de rol van de advocaat

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag werd behandeld, gaat het om de aansprakelijkheid van een partijdeskundige, [geïntimeerde 1], en de rechtsbijstand van de advocaat, Arag, in een arbitrale procedure. De appellant, een aannemer, had een geschil met zijn opdrachtgever dat leidde tot een arbitrale procedure bij de Raad van Arbitrage voor de Bouw. De appellant stelde dat de rapporten van de partijdeskundige onjuist en onvolledig waren, wat hem schade had berokkend. De rechtbank had eerder de vorderingen van de appellant afgewezen, omdat er geen causaal verband was tussen de gestelde beroepsfout van de partijdeskundige en de uitkomst van de arbitrale procedure. In hoger beroep vorderde de appellant vernietiging van het vonnis en toewijzing van zijn vorderingen.

Het hof oordeelde dat de partijdeskundige niet onrechtmatig had gehandeld, omdat hij bij het opstellen van zijn rapporten mocht afgaan op de informatie van zijn opdrachtgevers en niet verplicht was om hoor- en wederhoor toe te passen. De appellant had niet aangetoond dat de rapporten inhoudelijk onjuist waren of dat de partijdeskundige bewust onjuist had gerapporteerd. Het hof bevestigde dat er geen causaal verband was tussen de rapporten en de schade van de appellant, en dat de vorderingen tegen de partijdeskundige daarom niet konden slagen.

Ten aanzien van de advocaat, Arag, oordeelde het hof dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de advocaat niet had hoeven adviseren om een partijdeskundige in te schakelen, gezien de omstandigheden van de zaak. De appellant had niet aangetoond dat de advocaat tekort was geschoten in zijn zorgplicht. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de appellant in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.272.219/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/545361 HA ZA 18-9
arrest van 4 mei 2021
inzake
[appellant] , h.o.d.n. [handelsnaam],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. S.E. de Vries-van der Veldt te Hoofddorp,
appellant,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [geïntimeerde 1] ,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam

2.ARAG SE,

gevestigd te Düsseldorf, Bondsrepubliek Duitsland,
hierna te noemen Arag,
advocaat: mr. G.L. Breunesse te Leusden,
geïntimeerden.
Waar gaat deze zaak over?
[appellant] is aannemer en had met een opdrachtgever een geschil dat leidde tot een arbitrale procedure bij de Raad van Arbitrage voor de Bouw. [geïntimeerde 1] is bouwkundige en is in die arbitrale procedure als partijdeskundige van de wederpartij van [appellant] opgetreden. Aan de orde is of [geïntimeerde 1] onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld door de – volgens [appellant] – onjuiste en onvolledige inhoud van zijn rapporten. Verder is aan de orde of Arag tekort is geschoten in de geleverde rechtsbijstand ten behoeve van de arbitrale procedure.
Het verloop van de procedure in hoger beroep
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- het dossier van de eerste aanleg;
- de appeldagvaarding van 28 augustus 2019 waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van een door de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen vonnis van 29 mei 2019;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord van de zijde van [geïntimeerde 1] met producties;
- de memorie van antwoord van de zijde van Arag.
Op 5 maart 2021 heeft een pleitzitting plaatsgevonden. Namens [appellant] is het woord gevoerd door mr. de Vries-van der Veldt, namens [geïntimeerde 1] door mr. den Houting en namens Arag door mr. Breunesse, allen aan de hand van overgelegde pleitnotities. Van de pleitzitting is een proces-verbaal opgemaakt. Aan het eind van de mondelinge behandeling is een datum voor arrest bepaald.
De voor de beoordeling van belang zijnde feiten
1. De door de rechtbank in het vonnis van 29 mei 2019 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daar van uitgaan. Het gaat in deze zaak om het volgende.
1.1
[appellant] heeft met [betrokkenen] (hierna: [betrokkenen] ) een aannemingsovereenkomst gesloten. Hij heeft op regiebasis werkzaamheden verricht aan de woning van [betrokkenen] [appellant] had dit werk overgenomen van een andere aannemer, die tijdens de uitvoering van de werkzaamheden – nog voordat de woning was voltooid – failliet was gegaan.
1.2
Tussen [appellant] en [betrokkenen] is een geschil ontstaan over niet-betaalde rekeningen. [appellant] is een arbitrale procedure bij de Raad van Arbitrage voor de Bouw begonnen waarin hij betaling van zijn facturen vorderde. [betrokkenen] vorderden in reconventie een bedrag aan schadevergoeding wegens gebreken aan het werk. In deze procedure werd [appellant] bijgestaan door [advocaat 1] , advocaat in loondienst bij Arag (hierna: [advocaat 1] ). Arag was de rechtsbijstandsverzekeraar van [appellant] .
1.3
In de arbitrale procedure in eerste aanleg heeft de arbiter de vordering van [appellant] deels toegewezen en [betrokkenen] veroordeeld tot betaling van een hoofdsom van € 47.592,82. [betrokkenen] hebben appel ingesteld tegen het arbitraal vonnis. In hoger beroep zijn drie arbiters aangewezen. In de arbitrale hoger beroep procedure hebben [betrokkenen] [geïntimeerde 1] ingeschakeld als partijdeskundige. [geïntimeerde 1] heeft een aantal rapporten opgesteld, waaronder een rapport van 15 februari 2012 over de constructieve stabiliteit van de voorgevel en een rapport van 12 maart 2012 over de plaatsing van het gevelkozijn. Deze rapporten zijn in de arbitrale hoger beroep procedure in het geding gebracht door [betrokkenen]
1.4
De appel-arbiters hebben een hoorzitting gehouden en hebben aansluitend de woning bezichtigd. Bij tussenvonnis van 9 augustus 2013 hebben de appel-arbiters het arbitraal vonnis in eerste aanleg vernietigd. De appel-arbiters hebben geoordeeld dat het werk op een aantal punten gebreken vertoond, dat [appellant] in verzuim is geraakt en dat [betrokkenen] de aanneemovereenkomst terecht hebben ontbonden.. [betrokkenen] zijn in de gelegenheid gesteld om hun schade nader te onderbouwen. Daarnaast is [appellant] veroordeeld om aan [betrokkenen] een bedrag van € 13.156,20 aan onderzoekskosten te betalen.
1.5
[appellant] heeft nadat het arbitraal tussenvonnis was gewezen de opdracht aan [advocaat 1] / Arag beëindigd en [advocaat 2] als advocaat in de arm genomen.
1.6
In opdracht van [appellant] heeft [X] een memorandum, gedateerd 2 januari 2014, opgesteld, waarin ingegaan wordt op onder meer de rapporten van [geïntimeerde 1] . Dit memorandum heeft [advocaat 2] namens [appellant] na het arbitrale tussenvonnis bij akte in de arbitrale procedure in het geding gebracht. Bij eindvonnis van 11 april 2014 hebben appel-arbiters [appellant] veroordeeld tot betaling van een hoofdsom van € 51.975,28 te vermeerderen met rente en kosten.
1.7
Het memorandum van [X] heeft [appellant] na afloop van de arbitratle procedure nog laten beoordelen door [Y] , die daarover op 1 augustus 2017 een notitie heeft opgesteld.
1.8
[appellant] heeft in een civiele procedure de vernietiging van het arbitraal tussen- en eindvonnis gevorderd. De rechtbank Amsterdam heeft deze vordering afgewezen. Het gerechtshof Amsterdam heeft dit vonnis bij arrest van 19 april 2016 bekrachtigd. Dit arrest heeft gezag van gewijsde gekregen.
Verloop van de procedure in eerste aanleg en de vorderingen in hoger beroep
2. [appellant] vorderde eerste aanleg een verklaring voor recht dat primair [geïntimeerde 1] , en subsidiair Arag, aansprakelijk is voor de door hem geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, en de hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling van een voorschot van € 51.975,28.
3. [appellant] legde aan zijn vorderingen jegens [geïntimeerde 1] ten grondslag dat het door [geïntimeerde 1] in opdracht van [betrokkenen] verrichte onderzoek en de naar aanleiding daarvan opgestelde rapportages zodanig ondeugdelijk zijn, dat sprake is van een onrechtmatige daad jegens [appellant] . Ten aanzien van [advocaat 1] stelde [appellant] zich op het standpunt dat hij toerekenbaar tekort is geschoten in zijn verplichtingen jegens [appellant] , onder meer door niet te adviseren om in de arbitrale procedure een partijdeskundige in te schakelen om de rapporten van [geïntimeerde 1] te ontkrachten.
4. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen. Ten aanzien van de tegen [geïntimeerde 1] gerichte vorderingen heeft de rechtbank overwogen dat in het midden kan blijven of [geïntimeerde 1] onjuist heeft gerapporteerd, omdat uit het arbitrale vonnis in hoger beroep volgt dat appel-arbiters zelf de tekortkomingen die ten grondslag liggen aan de toekenning van een schadevergoeding hebben vastgesteld. Er is dus geen causaal verband tussen de gestelde beroepsfout van [geïntimeerde 1] en de veroordeling tot betaling in het arbitrale vonnis. Ten aanzien van Arag overwoog de rechtbank dat beoordeeld moet worden of [advocaat 1] de zorgvuldigheid heeft betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. De rechtbank is aan de hand van deze maatstaf en uitgaande van alle omstandigheden van het geval, tot het oordeel gekomen dat er geen indicatie is dat [advocaat 1] [appellant] had moeten adviseren om een eigen contra-expertise te laten opstellen voorafgaand aan het arbitraal tussenvonnis.
5. In hoger beroep vordert [appellant] dat het vonnis van de rechtbank wordt vernietigd, dat zijn vorderingen alsnog worden toegewezen en dat [geïntimeerde 1] en Arag worden veroordeeld tot terugbetaling van alle bedragen die [appellant] uit hoofde van het vonnis aan hen heeft voldaan, met rente en kosten. [geïntimeerde 1] en Arag hebben beiden geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis van de rechtbank.
Beoordeling van de vorderingen in hoger beroep
De vorderingen tegen [geïntimeerde 1]
6. Met de grieven I tot en met VIII in principaal appel komt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat er geen causaal verband bestaat tussen de gestelde beroepsfout van [geïntimeerde 1] en de veroordeling tot betaling in het arbitrale vonnis. Het hof stelt bij de beoordeling van het principaal appel het volgende voorop. [geïntimeerde 1] heeft in de arbitrage opgetreden als partijdeskundige van [betrokkenen] Tussen [geïntimeerde 1] en [appellant] bestond dus geen contractuele relatie. Volgens [appellant] is [geïntimeerde 1] aansprakelijk voor de – voor hem – ongunstige uitkomst van de arbitrale procedure, omdat diens rapporten onjuist en/of onvolledig waren.
7. Het hof dient – binnen de grenzen van het door de grieven ontsloten gebied – zelf de rechtsgronden aan te vullen. Ook in hoger beroep moet beoordeeld worden of [geïntimeerde 1] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant] . Het hof zal eerst vaststellen aan welke norm de rapporten van [geïntimeerde 1] ten opzichte van [appellant] moesten voldoen. Het is juist dat bij aansprakelijkheid van beroepsbeoefenaren ten opzichte van hun opdrachtgever de norm geldt, dat zij moeten handelen zoals van een redelijk handelend, redelijk bekwaam vakgenoot mag worden verwacht. Bij een door de rechtbank of door partijen gezamenlijk benoemde deskundige geldt als uitgangspunt dat de deskundige het onderzoek onpartijdig en naar beste kunnen moet vervullen. [appellant] was echter niet de opdrachtgever van [geïntimeerde 1] , en [geïntimeerde 1] was evenmin een door het scheidsgerecht benoemde deskundige. De hiervoor genoemde normen zijn daarom niet zonder meer van toepassing op de relatie tussen [geïntimeerde 1] en [appellant] . Beoordeeld moet worden of [geïntimeerde 1] jegens [appellant] heeft gehandeld in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt. In dat kader kan naar het oordeel van het hof van [geïntimeerde 1] worden gevergd dat hij – bij de uitvoering van de opdracht van [betrokkenen] – oog heeft voor de context van het belang van zijn opdrachtgever en dat hij rekening houdt met de gerechtvaardigde kenbare belangen van anderen. In dit geval hebben [betrokkenen] [geïntimeerde 1] verzocht een bouwkundig rapport op te stellen in het kader van een arbitrale procedure. [geïntimeerde 1] moest er dus rekening mee houden dat zijn rapporten in die procedure zouden worden overgelegd door zijn opdrachtgevers. Deze context brengt ook mee dat de juistheid en volledigheid van de bevindingen van [geïntimeerde 1] binnen de arbitrale procedure ter discussie kunnen worden gesteld en dat [appellant] , als wederpartij van de opdrachtgever van [geïntimeerde 1] , in die procedure in de gelegenheid was om inhoudelijk te reageren op de rapporten van [geïntimeerde 1] .
8. [geïntimeerde 1] mocht, gegeven deze context, bij het opstellen van zijn partij-rapportages in beginsel afgaan op de door zijn opdrachtgevers verschafte informatie en was niet verplicht om hoor- en wederhoor toe te passen of om nadere informatie in te winnen bij derden, waaronder [appellant] . Dat betekent onder meer dat [geïntimeerde 1] mocht afgaan op de mededelingen van [betrokkenen] over de stand waarin het werk zich bevond op het moment dat [appellant] zijn werkzaamheden neerlegde. Wel geldt dat [geïntimeerde 1] ook als partijdeskundige moest nalaten om bewust onjuist of onvolledig te rapporteren als hij wist of er redelijkerwijs rekening mee moest houden dat de wederpartij van zijn opdrachtgever hierdoor schade zal ondervinden.
9. Naar het oordeel van het hof is niet gebleken dat [geïntimeerde 1] , beoordeeld aan de hand van deze maatstaf, onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld. Dat er inhoudelijke kritiek mogelijk is op de bevindingen van [geïntimeerde 1] is daarvoor in ieder geval onvoldoende. [X] heeft – als partijdeskundige van [appellant] – weliswaar in niet mis te verstane bewoordingen kritiek geuit op de bevindingen van [geïntimeerde 1] , maar [geïntimeerde 1] heeft van zijn kant een gemotiveerde weerlegging opgesteld op de kritiek van [X] (zie productie 1 bij de conclusie van antwoord). Daarin heeft [geïntimeerde 1] onder meer betoogd dat de door [X] genoemde “Kapla” techniek voor het achteraf plaatsen van de kozijnen in dit geval geen uitkomst bood, gezien de maatvoering in relatie tot het op het werk aanwezige, geprefabriceerde betonnen casco. Dat partijdeskundigen van mening verschillen en elkaars bevindingen bestrijden is in gerechtelijke procedures niet uitzonderlijk. In hoger beroep is van de zijde van [appellant] niet meer ingegaan op de hiervoor genoemde gemotiveerde weerlegging door [geïntimeerde 1] . Het hof kan daarom niet vaststellen dat de rapportages van [geïntimeerde 1] inhoudelijk onjuist zijn, en al helemaal niet dat [geïntimeerde 1] bewust onjuist of onzorgvuldig heeft gerapporteerd terwijl hij wist of er redelijkerwijs rekening mee moest houden dat hij daarmee de wederpartij van zijn opdrachtgevers zou schaden. Dat [geïntimeerde 1] ten behoeve van [betrokkenen] misbruik heeft gemaakt van zijn statuur (als voormalig arbiter van de Raad) acht het hof onvoldoende onderbouwd.
10. Daarop stuiten reeds de vorderingen van [appellant] jegens [geïntimeerde 1] af. Als de grieven van [appellant] die gericht zijn tegen het oordeel van de rechtbank dat geen causaal verband bestaat tussen de rapporten van [geïntimeerde 1] en de schade zouden slagen, moet immers nog beoordeeld worden of andere verweren slagen. Daaronder valt ook het verweer van [geïntimeerde 1] dat hij niet onrechtmatig heeft gehandeld.
11. Het hof zal – gezien het voorgaande ten overvloede – kort ingaan op de grieven.
12. [appellant] betoogt dat de rechtbank in rov. 4.9 ten onrechte heeft geoordeeld dat voor de beoordeling van het causaal verband alleen relevant is wat appel-arbiters geoordeeld hebben over de tekortkomingen en het verzuim van [appellant] en de ontbinding door [betrokkenen] In de toelichting stelt [appellant] dat de schade niet is beperkt tot de betaling waartoe hij gehouden was op basis van het arbitrale hoger beroep vonnis: er is ook immateriële schade. [appellant] is in de rapporten van [geïntimeerde 1] gekwalificeerd als een onkundige aannemer en als iemand die geen vakman is. De reputatie van [appellant] is daarmee enorm beschadigd en dit alles zonder dat hij daartegen voldoende verweer heeft kunnen voeren. [appellant] heeft ter gelegenheid van het pleidooi nader toegelicht dat het enkele bestaan van de kritische rapporten van [geïntimeerde 1] hebben geleid tot verlies van goede naam.
13. Hierboven heeft het hof al geoordeeld dat geen onrechtmatig handelen van [geïntimeerde 1] kan worden vastgesteld. Dat betekent dat [geïntimeerde 1] evenmin aansprakelijk is voor immateriële schade bestaande uit verlies van zijn goede reputatie en naam. Daarbij komt nog dat niet voldoende is toegelicht hoe het bestaan van de rapporten van [geïntimeerde 1] bekend zouden zijn geworden bij – bijvoorbeeld – potentiële opdrachtgevers. Onduidelijk blijft dus ook hoe de goede naam van [appellant] is aangetast. De ter gelegenheid van het pleidooi ingenomen stelling dat de bouwwereld “een kleine wereld” is, is daarvoor in ieder geval niet voldoende.
14. Ten aanzien van de door [appellant] genoemde aanvullende schadeposten geldt verder het volgende. In de arbitrale procedure is beoordeeld of [betrokkenen] ten onrechte rekeningen onbetaald lieten en of [appellant] een bedrag wegens schadevergoeding aan [betrokkenen] verschuldigd was. De door [appellant] genoemde aanvullende schadeposten – onder meer de schade die voortvloeit uit het lamleggen van zijn onderneming en het beslag op het inkomen van zijn vrouw – zijn uitvloeisels van de omstandigheid dat [appellant] in de arbitrale procedure in het ongelijk is gesteld, waardoor zijn rekeningen onbetaald bleven en hij schadevergoeding moest betalen. Als er geen causaal verband is tussen de rapporten van [geïntimeerde 1] en de uitkomst van de arbitrale procedure, valt ook niet in te zien dat dit causale verband wel zou kunnen bestaan tussen de rapporten en de aanvullende – uit het verlies van de arbitrage – voortvloeiende schadeposten. Het is het hof dus niet duidelijk welke gebeurtenissen en feiten die te maken hebben met deze aanvullende schadeposten door de rechtbank onbesproken zijn gelaten en [appellant] noemt deze ook niet concreet.
15. De grieven stellen verder op verschillenden manieren aan de orde dat arbiters wel degelijk moeten zijn afgegaan op de rapporten van [geïntimeerde 1] , zodat het oordeel over het ontbreken van causaal verband onjuist is. [appellant] betoogt feitelijk dat arbiters, daartoe op onrechtmatige wijze aangezet door de rapporten van [geïntimeerde 1] , in hun vonnis hebben vermeld dat zij gebreken zelf konden waarnemen terwijl dat niet zo was. [geïntimeerde 1] heeft daarbij volgens [appellant] misbruik gemaakt van zijn reputatie en staat van dienst en arbiters zijn daar op af gegaan. Deze stellingen zijn naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. Het kan zijn dat de rapporten van [geïntimeerde 1] bij de gedachtenvorming van arbiters een rol hebben gespeeld. Waar het echter om gaat is dat arbiters de door [geïntimeerde 1] gerapporteerde bevindingen op grond van hun eigen (deskundige) waarneming hebben overgenomen. Er is bovendien een hoorzitting gehouden waarin [appellant] en diens advocaat in de gelegenheid waren om hun andersluidende visie toe te lichten. Anders dan [appellant] stelt, is door [geïntimeerde 1] voldoende toegelicht dat de ervaren arbiters wel degelijk deskundigen zijn op het gebied van de bouw. Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat zij niet ook op hun eigen waarnemingen konden afgaan. Arbiters hebben dit ook uitdrukkelijk vermeld in hun vonnis. Ook blijkt uit het eindvonnis dat zij kennis hebben genomen van het rapport van [X] en dat zij geen aanleiding zagen om naar aanleiding van dat rapport hun conclusies aan te passen.
16. Verder geldt dat de in de toelichting op de grieven veel kritiek valt te lezen op het arbitrale vonnis. Dat vonnis kan in deze procedure niet opnieuw beoordeeld worden. De grieven I t/m VIII slagen gezien het voorgaande niet.
De subsidiaire vordering jegens Arag
17. De door de rechtbank bij de beoordeling van de vordering jegens Arag gehanteerde maatstaf van de redelijk bekwaam, redelijk handelend vakgenoot is door [appellant] terecht niet ter discussie gesteld. De rechtbank moest dus de vraag beantwoorden of [advocaat 1] handelend als een redelijk bekwaam, redelijk handelend vakgenoot voorafgaand aan het tussenvonnis ter ondersteuning van het standpunt van [appellant] een partijdeskundige had moeten inschakelen om te reageren op de notities van [geïntimeerde 1] . De rechtbank heeft bij de ontkennende beantwoording van die vraag laten meewegen dat arbiters bij de Raad zelf over bouwkundige kennis beschikken, zodat het minder voor de hand lag om een partijdeskundige in te schakelen. Met grief IX voert [appellant] aan dat de rechtbank heeft miskend dat de arbiters inderdaad bouwkundige kennis hebben, maar dat het wel degelijk van belang was om een partijdeskundige in te schakelen. Als er uitgebreide rapportages liggen van de ene partij, is het van belang om daar een tegenrapportage tegenover te stellen. Dat geldt zeker in dit geval, waarbij de arbiters volledig afgingen op het rapport van [geïntimeerde 1] , zo stelt [appellant] .
18. Op dit laatste punt is bij de bespreking van de grieven I t/m VIII al ingegaan: er is naar het oordeel van het hof geen reden om aan te nemen dat arbiters volledig zijn afgegaan op de rapporten van [geïntimeerde 1] . Verder geldt dat niet in zijn algemeenheid kan worden gezegd dat een redelijk handelend advocaat altijd moet adviseren een partijdeskundigenrapport te laten opmaken als reactie op een door de wederpartij ingebracht rapport. In hoeverre dat nodig is, zal afhangen van alle omstandigheden van het geval. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat er minder aanleiding is om een tegenrapportage te laten opmaken in een geval als het onderhavige, waarbij zowel [appellant] zelf als de arbiters technische kennis bezitten. Ook is van belang dat het opmaken van een deskundigenrapportage kosten met zich brengt en dat ook dit element in de afweging moet worden betrokken. [advocaat 1] mocht ook laten meewegen dat de procedure in eerste aanleg goed was verlopen en dat [appellant] toen in staat was om op technische punten een toelichting te geven. Dit alles brengt mee dat het hof niet meegaat met de stelling dat [advocaat 1] – als redelijk handelend, redelijk bekwaam advocaat – had moeten adviseren om een partijdeskundige in te schakelen om een tegenrapportage op te maken.
19. Voor zover grief IX betrekking heeft op het niet inschakelen van een eigen deskundige, slaagt deze gezien het voorgaande niet.
20. Wel geldt dat bij gebreke van een tegenrapportage de door [betrokkenen] overgelegde rapporten voldoende weersproken moeten worden in de processtukken en ter gelegenheid van de mondelinge behandeling. Het hof leest in de (toelichting op) grief IX niet dat dit onvoldoende is gebeurd.
21. Ter gelegenheid van het pleidooi heeft [appellant] nog toegelicht dat hij niet het gevoel had dat hij ten tijde van de mondelinge behandeling van het arbitrale hoger beroep zijn verhaal heeft kunnen doen, mede omdat hij met [advocaat 1] te ver van arbiters af stond. Voor zover daarin een verwijt aan [advocaat 1] besloten ligt, is dat verwijt – mede door het ontbreken van de stukken van het arbitrale hoger beroep, waaronder het proces-verbaal van de zitting – onvoldoende toegelicht.
22. [appellant] heeft verder nog aangevoerd dat een tweetal e-mails, betrekking hebbende op de gehuurde pontons, door [advocaat 1] onvoldoende onder de aandacht van arbiters zijn gebracht. Uit hetgeen partijen over en weer naar voren hebben gebracht volgt in ieder geval, dat deze e-mails zich wel tussen de arbitrale procedure overgelegde producties bevonden. Of door [advocaat 1] voldoende is gewezen op het belang van deze e-mails, kan het hof niet goed beoordelen omdat het hof de stukken van het arbitrale hoger beroep (met uitzondering van de door [advocaat 2] opgestelde nadere akte van 8 januari 2014eerder genoemde akte) niet kent. Het kan al helemaal niet vastgesteld worden dat er een (niet te verwaarlozen) kans is dat het op een andere manier onder de aandacht brengen van deze emails tot een andere afloop van de arbitrale procedure had geleid.
23. [appellant] verwijst in de toelichting op grief IX verder naar productie 9 bij de memorie van grieven. Dat is een door [appellant] opgestelde notitie betrekking hebbend op de wijze waarop Arag in zijn ogen zijn belangen heeft behartigd. [appellant] licht echter niet toe welke verwijten uit die notitie tot toewijzing van zijn vordering zouden kunnen leiden. Dat was wel nodig want die notitie bevat een mêlée van feiten en stellingen die slechts gedeeltelijk betrekking hebben op het al dan niet inschakelen van een eigen partijdeskundige en/of het overleggen van e-mails. Het hof zal deze notitie daarom verder onbesproken laten.
24. Het voorgaande betekent dat ook grief IX niet slaagt.
Conclusie
25. De conclusie is dat de grieven niet slagen. Het vonnis van de rechtbank zal worden bekrachtigd. [appellant] zal worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van Arag en [geïntimeerde 1] . Namens [geïntimeerde 1] is verzocht om [appellant] te veroordelen in de werkelijke proceskosten. Dit verzoek wordt afgewezen. Een veroordeling in de volledige proceskosten is alleen toewijsbaar bij misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is geen sprake.
26. De kosten van het hoger beroep worden aan de zijde van [geïntimeerde 1] begroot op € 741,- aan griffierecht en € 6.093,- aan kosten advocaat (3 punten in tarief IV), en aan de zijde van Arag op € 2.020,- aan griffierecht en € 6.093,- aan kosten advocaat (3 punten in tarief IV).
Beslissing
Het hof:
  • bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 29 mei 2019;
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep:
  • aan de zijde van [geïntimeerde 1] tot op heden begroot op € 741,- aan verschotten en € 6.093,- aan salaris advocaat;
  • aan de zijde van Arag tot op heden begroot op 2.020,- aan verschotten en € 6.093,- aan salaris advocaat en op € 163,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 85,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
  • verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.A. Schreuder, C.A. Joustra en P.M. Leerink en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 mei 2021 in aanwezigheid van de griffier.