ECLI:NL:GHDHA:2021:674

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
14 april 2021
Zaaknummer
2200191120
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht met minderjarige en misbruik van feitelijk overwicht

Op 14 april 2021 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1971, werd veroordeeld voor het plegen van ontucht met een kind jonger dan 16 jaar en voor het misbruik maken van feitelijk overwicht bij een persoon jonger dan 18 jaar. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft het hof de gevangenisstraf vastgesteld op 12 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een contactverbod met de aangever als bijzondere voorwaarde opgelegd. Het hof oordeelde dat de verdachte misbruik had gemaakt van haar positie als moeder van een vriendinnetje van de aangever, die op het moment van de feiten tussen de 14 en 16 jaar oud was. Het hof concludeerde dat de verdachte, door haar gedrag en het grote leeftijdsverschil, de aangever in zijn keuzevrijheid had beperkt en hem had bewogen tot ontuchtige handelingen. De verdachte heeft de feiten erkend, maar het hof oordeelde dat zij nog steeds niet volledig de verantwoordelijkheid voor haar daden nam. De vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, werd toegewezen tot een bedrag van € 11.155,-, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om dit bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001911-20
Parketnummer: 09-852076-19
Datum uitspraak: 14 april 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 21 juli 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met de bijzondere voorwaarden als vermeld in het vonnis waarvan beroep. Voorts is omtrent de vordering benadeelde partij, de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de voorlopige hechtenis beslist als vermeld in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
zij op één of meer tijdstip(pen) in de periode van [dag] april 2013 tot en met [dag] oktober 2015 [pleegplaats], althans in Nederland met [aangever], geboren op [geboortedatum] 1999, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het
- tongzoenen en/of betasten van het lichaam van die [aangever] en/of
- betasten van de penis en/of het aftrekken van die [aangever] en/of
- leggen/duwen/begeleiden van de hand van die [aangever] op/tegen haar, verdachtes bors(en) en/of tegen/in haar, verdachtes, vagina en/of
- in de mond nemen en/of likken van de penis van die [aangever] en/of
- laten likken van haar, verdachtes, vagina door die [aangever] en/of
- duwen/brengen van de penis van die [aangever] in haar, verdachtes, vagina;
2.
zij op één of meer tijdstip(pen) in de periode van [dag]oktober 2015 tot en met [dag] oktober 2017 te [pleegplaats], althans in Nederland, een of meermalen door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of door misleiding, te weten doordat zij, verdachte de moeder van zijn (ex) vriendin was en/of door het grote leeftijdsverschil en/of door veelvuldig contact per whats app en/of social media te zoeken en/of door contact en/of afspraken af te dwingen, een persoon, [aangever], geboren op [geboortedatum] 1999 waarvan verdachte (telkens) wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen, te weten het
- tongzoenen en/of betasten van het lichaam van die [aangever] en/of
- betasten van de penis en/of het aftrekken van die [aangever] en/of
- leggen/duwen/begeleiden van de hand van die [aangever] op/tegen haar, verdachtes borst(en) en/of tegen/in haar, verdachtes, vagina en/of
- in de mond nemen en/of likken van de penis van die [aangever] en/of
- laten likken van haar, verdachtes, vagina door die [aangever] en/of
- duwen/brengen van de penis van die [aangever] in haar, verdachtes, vagina,
te plegen of zodanige handelingen van verdachte te dulden.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld overeenkomstig de beslissing van de rechtbank in eerste aanleg.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee voor wat betreft de bewezenverklaring van de pleegperiode van feit 2 en de op te leggen straf niet verenigt.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 2
Onder feit 2 is – kort gezegd - ten laste gelegd dat de verdachte door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht aangever opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen te plegen of te dulden.
Overeenkomstig de rechtbank overweegt het hof dat uit de wetsgeschiedenis en de rechtspraak van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat de wetgever met de term "misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht" het oog had op het brengen, waaronder begrepen ook het houden, van een ander in een afhankelijke situatie waarbij deze in diens keuzevrijheid wordt beperkt.
Het hof is anders dan de rechtbank van oordeel dat de gehele ten laste gelegde periode bewezen kan worden verklaard en neemt daarbij het volgende in aanmerking. Het seksuele contact tussen de verdachte en aangever is begonnen toen aangever 14,5 jaar oud was. De verdachte was toen 42 jaar. Zij is de moeder van een meisje dat destijds het vriendinnetje was van aangever. Dit seksuele contact is doorgegaan toen de aangever zestien jaar oud werd. Naar het oordeel van het hof kan niet vanaf dat moment worden gesproken van een gelijkwaardige liefdesrelatie. Voor de beoordeling van het feit acht het hof van belang dat de verdachte 28 jaar ouder is dan aangever en daarnaast de moeder van een vriendinnetje, derhalve iemand met een zekere gezagspositie. Onder deze omstandigheden speelt derhalve niet alleen het zeer grote leeftijdsverschil een rol bij het aannemen van misbruik van feitelijke verhoudingen, maar ook het verschil in maatschappelijke positie. Ook stelde de verdachte zich in woorden en gedrag zodanig op tegenover aangever dat hij zich gedwongen voelde de relatie met haar voort te zetten. Een en ander komt duidelijk tot uiting in de overgelegde WhatsAppgesprekken. Echter blijkt uit de verklaringen van zowel aangever als de verdachte dat ook buiten de periode waarop de WhatsAppgesprekken zien door de verdachte grote (emotionele) druk is uitgeoefend op aangever, onder andere door hem te confronteren met de voor haar belastende gevolgen van een – vermeende – zwangerschap. Gelet op deze feiten en omstandigheden in samenhang bezien is het hof van oordeel dat de verdachte, vanaf het zestiende levensjaar van aangever tot het einde van de relatie vlak voor de achttiende verjaardag van aangever, misbruik heeft gemaakt van haar uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht op aangever, waardoor aangever in zijn keuzevrijheid werd beperkt. Aldus heeft zij aangever bij voortduring opzettelijk bewogen de bewezenverklaarde ontuchtige handelingen te plegen of van haar te dulden.
De omstandigheid dat het dossier geen WhatsAppgesprekken bevat over de periode vóór 18 augustus 2017 waaruit de door de verdachte op aangever uitgeoefende druk kan worden afgeleid, maakt het voorgaande mede gelet op de verklaring die aangever tegenover de politie heeft afgelegd niet anders. Dat volgens de verdachte ook aangever contact zocht of geen neen zei, maakt het gelet op het vooroverwogene evenmin anders.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij
op één of meer tijdstip(pen)in de periode van [dag] april
2014tot en met [dag] oktober 2015
te[pleegplaats],
althans in Nederlandmet [aangever], geboren op [geboortedatum] 1999, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt,
(telkens
) een of meerontuchtige handeling
(en
)heeft gepleegd, bestaande uit het
- tongzoenen en
/ofbetasten van het lichaam van die [aangever] en
/of
- betasten van de penis
en/of het aftrekken van die [aangever] en
/of
- leggen
/duwen/begeleidenvan de hand van die [aangever] op
/tegenhaar, verdachtes bors
t(en) en
/oftegen
/inhaar, verdachtes, vagina en
/of
- in de mond nemen en
/oflikken van de penis van die [aangever] en
/of
- laten likken van haar, verdachtes, vagina door die [aangever] en/of
-
duwen/brengen van de penis van die [aangever] in haar, verdachtes, vagina;
2.
zij
op één of meer tijdstip(pen)in de periode van [dag] oktober 2015 tot
en met[dag] oktober 2017 te [pleegplaats],
althans in Nederland, een ofmeermalen door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht
of door misleiding, te weten doordat zij, verdachte de moeder van zijn (ex) vriendin was en
/ofdoor het grote leeftijdsverschil en
/ofdoor veelvuldig contact per whats app
en/of social mediate zoeken en/of door contact en/of afspraken af te dwingen,
een persoon,[aangever], geboren op [geboortedatum] 1999 waarvan verdachte
(telkens)wist
of redelijkerwijs moest vermoedendat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen, te weten het
- tongzoenen en/of betasten van het lichaam van die [aangever] en/of
- betasten van de penis en/of het aftrekken van die [aangever] en/of
- leggen/duwen/begeleiden van de hand van die [aangever] op/tegen haar, verdachtes borst(en) en/of tegen/in haar, verdachtes, vagina en/of
- in de mond nemen en
/oflikken van de penis van die [aangever] en
/of
- laten likken van haar, verdachtes, vagina door die [aangever] en/of
-
duwen/brengen van de penis van die [aangever] in haar, verdachtes, vagina,
te plegen of zodanige handelingen van verdachte te dulden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht een persoon waarvan zij weet dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen en van haar te dulden, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij neemt het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met aangever, die toen tussen de veertien en zestien jaar oud was. Daarnaast heeft de verdachte aangever nadat hij zestien jaar werd, door misbruik te maken van feitelijke verhoudingen, onder andere bestaande uit een groot leeftijdsverschil en een verschil in maatschappelijke positie, meermalen gebracht tot het dulden en plegen van ontuchtige handelingen. Al met al heeft de gehele situatie drie en een half jaar geduurd.
De verdachte is met aangever in contact gekomen doordat hij het toenmalige vriendje was van de dochter van de verdachte. Deze omstandigheid heeft voor de verdachte kennelijk geen beletsel gevormd om met aangever, toen 14 jaar oud, seks te hebben. De ontucht en het misbruik hebben gedurende een lange periode veelvuldig plaatsgevonden. Aangever heeft verklaard dat de verdachte hem met haar gedrag en woorden manipuleerde en dat hij zich ook wel gedwongen voelde tot de seksuele handelingen. De WhatsApp berichten uit de laatste periode van het misbruik geven hiervan ook duidelijk blijk. Hoewel uit het dossier blijkt dat aangever meer dan eens heeft aangegeven te willen stoppen met de seksuele relatie heeft de verdachte er veel aan gedaan om dit te voorkomen.
De verdachte heeft, mede gelet op het haar uit het leeftijdsverschil van 28 jaar en haar positie als moeder voortvloeiende overwicht, ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het nog jonge slachtoffer. De verdachte heeft het fysieke en psychische welzijn van het slachtoffer ondergeschikt gemaakt aan de bevrediging van haar eigen behoeften en een ernstige inbreuk gemaakt op zijn ongestoorde (seksuele) ontwikkeling. De verdachte heeft veelvuldig en vergaand seksueel contact gehad met het slachtoffer, die in seksueel opzicht geheel onervaren was.
Zoals blijkt uit de vordering van de benadeelde partij en de slachtofferverklaringen die ter terechtzitting in hoger beroep zijn voorgedragen door aangever en door zijn moeder, blijkt dat aangever nog steeds last heeft van de schadelijke gevolgen van de bewezenverklaarde feiten. Hij is nog steeds onder behandeling van een psycholoog en ondervindt nog immer klachten als gevolg van hetgeen tussen hem en de verdachte is gebeurd. Bovendien valt niet uit te sluiten dat aangever ook in de toekomst nog psychische klachten zal ondervinden als gevolg van de bewezenverklaarde feiten.
De verdachte heeft de feiten erkend, toegegeven dat ze fout is geweest en meer dan eens ernstig spijt betuigd. Het hof constateert echter tegelijkertijd dat de verdachte nog steeds niet in staat is de volledige verantwoordelijkheid op zich te nemen. Immers heeft zij in haar verklaring tegenover het hof wederom gewezen op het aandeel dat de verdachte zelf heeft gehad in het aangaan van de relatie en het voortduren ervan. Naar het oordeel van het hof miskent zij daarmee nog steeds haar rol als volwassene in relatie tot een kind.
Het hof heeft acht geslagen op het de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 16 maart 2021, waaruit blijkt dat zij nimmer met politie of justitie in aanraking is geweest.
In strafverminderende zin heeft het hof rekening gehouden met de volgende omstandigheden.
Uit het Pro Justitia rapport van 3 juli 2019, opgemaakt door psycholoog drs. M.H. Keppel, blijkt dat bij de verdachte een ziekelijke stoornis in de vorm van een parafiele stoornis is vastgesteld. De verdachte is vanwege deze stoornis ten tijde van de bewezen verklaarde feiten niet in staat geweest om voldoende controle op haar gedrag uit te oefenen. In het rapport wordt geconcludeerd dat het bewezen verklaarde de verdachte daarom in een verminderde mate kan worden toegerekend, hoewel zij wel in staat wordt geacht het ontoelaatbare van haar handelen in te zien.
Het hof neemt deze conclusie over en merkt de verdachte ten aanzien van de bewezen feiten aan als verminderd toerekeningsvatbaar.
Namens de reclassering heeft M.C. Telleman op 30 april 2020 een rapportage opgemaakt. Geadviseerd wordt om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandelverplichting en een contactverbod met aangever.
Uit het door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde bericht van De Waag van 15 februari 2021, opgesteld door psycholoog drs. W.D. van der Bijl, blijkt dat de verdachte in de periode van 20 juni 2019 tot en met 13 januari 2021 in behandeling is geweest bij De Waag en dat deze behandeling met goed gevolg is afgerond en in onderling overleg werd afgesloten.
De kans op recidive wordt als laag ingeschat.
Gelet op dit recente en positieve bericht ziet het hof thans onvoldoende aanknopingspunten om aan de verdachte een verdere behandelverplichting op te leggen.
Het hof acht het met de rechtbank wel raadzaam om een contactverbod betreffende aangever op te leggen.
Het hof heeft voorts rekening gehouden met de omstandigheid dat de politie begin dit jaar voor haar geheel onverwachts bij het huis van de verdachte stond om haar op te halen voor het onmiddellijk gaan uitzitten van de door de rechtbank in deze zaak opgelegde - niet onherroepelijke – gevangenisstraf. De verdachte heeft vervolgens ongeveer 14 dagen in detentie verbleven. Deze periode en het optreden van de politie heeft zij als traumatisch ervaren, zo is ter terechtzitting in hoger beroep door en namens de verdachte naar voren gebracht.
Het hof heeft voorts stilgestaan bij de publiciteit die aan deze zaak is gegeven. De verdachte ondervindt daar nadeel van. Ook voor aangever zal deze publiciteit belastend zijn. Het hof zal de publiciteit slechts in beperkte mate als een strafmatigende factor aanmerken.
Het hof heeft gekeken naar de straffen die het Wetboek van Strafrecht op de bewezenverklaarde feiten stelt en heeft geprobeerd aansluiting te vinden bij de straffen die in min of meer vergelijkbare zaken worden opgelegd.
Het hof is concluderend van oordeel dat wegens de ernst van de feiten slechts kan worden gereageerd met het opleggen van een gevangenisstraf. Gelet op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overige omstandigheden zoals hiervoor uiteengezet, zal het hof een gedeelte van die gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [aangever]
In het onderhavige strafproces heeft [aangever] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 2 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 11.155,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist ten aanzien van de hoogte van de gevorderde vergoeding voor de immateriële schade.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 april 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde. Het hof overweegt meer in het bijzonder dat het slachtoffer ook thans nog onder behandeling staat van een psycholoog en dat deze psycholoog PTSS heeft geconstateerd. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 april 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [aangever]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 11.155,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangever].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 247 en 248a van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
8 (acht) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaardedat het de verdachte gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen – direct of indirect - met [aangever], geboren op [geboortedatum] 1999, zolang het openbaar ministerie dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 11.155,00 (elfduizend honderdvijfenvijftig euro) bestaande uit € 1.155,00 (duizend honderdvijfenvijftig euro) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever], ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 11.155,00 (elfduizend honderdvijfenvijftig euro) bestaande uit € 1.155,00 (duizend honderdvijfenvijftig euro) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 90 (negentig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 1 april 2014.
Dit arrest is gewezen door mr. H.M.D. de Jong,
mr. A.J.M. Kaptein en mr. J.A.W. van 't Westeinde, in bijzijn van de griffier mr. M.M. Dijk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 april 2021.
Mr. A.J.M. Kaptein is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.