1.1Op 24 augustus 2018 heeft [naam broer] , de broer van [geïntimeerde] , een schriftelijke verklaring opgesteld. Hierin heeft hij het volgende opgenomen:
“Ik heb de dagvaarding die door MJP is uitgebracht gelezen. Door MJP zijn aan mij leningen verstrekt en niet aan mijn zus/ [naam eenmanszaak] . De Leningen waren bedoeld om samen met MJP auto’s te kopen en te verkopen. Mijn zus heeft hierbij geen enkele bemoeienis gehad.
Ik werk nog steeds samen met MJP in de persoon van [vertegenwoordiger MJP] . Indien hij van mening is dat ik hem nog geld verschuldigd ben dan ben ik bereid om met hem een regeling te treffen.”
2. MJP vordert in deze procedure dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling
van € 21.762,97 in hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke handelsrente en kosten. Zij legt hieraan ten grondslag dat zij aan [geïntimeerde] , handelend onder de naam [naam eenmanszaak] , geldleningen heeft verstrekt en dat [geïntimeerde] in gebreke is gebleven met de terugbetaling ervan.
3. De kantonrechter heeft de vorderingen van MJP afgewezen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] weliswaar in beginsel gebonden is aan de door haar broer [naam broer] namens [naam eenmanszaak] gesloten leningsovereenkomsten, maar dat uit het verslag van een bespreking van 14 december 2017 blijkt dat toen tussen partijen is afgesproken dat [naam broer] de aflossing van de betreffende leningen zou verzorgen en dat die verplichting niet op [geïntimeerde] rustte. Er is dus volgens de kantonrechter sprake van een nadere overeenkomst, uit hoofde waarvan alleen [naam broer] en niet (langer) [geïntimeerde] gehouden is om de eerder op naam van [naam eenmanszaak] gesloten leningsovereenkomsten aan MJP terug te betalen. Hiertegen richt zich het hoger beroep.
4. Het hof verenigt zich met het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde] in beginsel gehouden is tot terugbetaling van de door haar broer [naam broer] namens [naam eenmanszaak] gesloten geldleningsovereenkomsten. [naam eenmanszaak] was immers het bedrijf van [geïntimeerde] , zij heeft het bedrijf opgericht en ingeschreven bij de kamer van koophandel, en heeft een bankrekening en mailadres op naam van [naam eenmanszaak] geopend. [geïntimeerde] heeft in hoger beroep erkend dat [naam broer] bij het afsluiten van de geldleningsovereenkomsten handelde op naam van [naam eenmanszaak] en dat hij dit deed met haar toestemming. [naam broer] heeft bij het afsluiten van de geldleningsovereenkomsten dus gehandeld als (bevoegd) vertegenwoordiger van [naam eenmanszaak] en MPJ heeft de betalingen verricht op de bankrekening van [naam eenmanszaak] . Dat [geïntimeerde] , zoals zij stelt, zelf verder geen bemoeienis heeft gehad met de autohandel en het afsluiten van de geldleningen leidt, ook als dit juist is, niet tot een ander oordeel.
5. Anders dan de kantonrechter is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] niet aannemelijk heeft gemaakt dat partijen op 14 december 2017 een nadere overeenkomst hebben gesloten, inhoudende dat niet langer [geïntimeerde] maar uitsluitend nog [naam broer] de door MJP aan [naam eenmanszaak] verstrekte geldleningen moest terugbetalen. Een dergelijke afspraak kan redelijkerwijs niet uit het verslag van de bespreking van 14 december 2017 worden afgeleid. De zinsnede
“ [geïntimeerde] h.o.d.n. [naam eenmanszaak] (g/m) [levenspartner] staan hier totaal helemaal buiten en zijn hierbij geen partij”in het verslag volgt direct na de daarboven vermelde tekst waarin gesproken wordt over nieuwe investeringen/leningen door MJP in het nieuw opgerichte bedrijf op naam van [vader geïntimeerde] ( [naam bedrijf] ), waarover volgens het verslag te zijner tijd afspraken zullen worden gemaakt. Aannemelijk is dat de woorden
“staan hier totaal helemaal buiten en zijn hierbij geen partij”terugslaan op deze nieuwe investeringen/leningen door MJP aan het nieuwe bedrijf [naam bedrijf] , en niet op de reeds bestaande geldleningen van MJP aan [naam eenmanszaak] . Over onder meer deze laatste geldleningen aan [naam eenmanszaak] , waarvan MJP in deze procedure de terugbetaling vordert, is aan het begin van het verslag expliciet vermeld dat het bedrijf [naam eenmanszaak] op naam staat van [geïntimeerde] , en dat zij in principe de last draagt om het financiële tekort in [naam eenmanszaak] op te lossen. Vervolgens is in het verslag vermeld dat MJP ermee akkoord is dat [naam eenmanszaak] eerst de hoogst noodzakelijke facturen mag betalen, zoals die aan de belastingdienst, maar dat [naam eenmanszaak] daarna meteen moet beginnen met het aflossen van de geldleningen aan MJP. Dat in het verslag op diverse punten ook verplichtingen van [naam broer] zijn vermeld is logisch verklaarbaar, aangezien het [naam broer] was die grotendeels de bedrijfsvoering van [naam eenmanszaak] deed waaronder de in- en verkoop van auto’s, maar dit betekent nog niet dat [geïntimeerde] als eigenaar van [naam eenmanszaak] door MJP ontslagen zou zijn van haar verplichtingen uit de namens [naam eenmanszaak] gesloten geldleningsovereenkomsten. Als hiervan sprake zou zijn geweest, dan had het voor de hand gelegen dat dit duidelijk en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar in het verslag zou zijn vermeld. Daarvan is naar het oordeel van het hof echter geen sprake.
6. Het hof voegt hieraan nog toe, dat ook de door MJP in hoger beroep overgelegde whatsapp-berichten van begin 2018 geen steun bieden voor de stelling dat [geïntimeerde] door MJP uit haar betalingsverplichtingen met betrekking tot de aan [naam eenmanszaak] verstrekte geldleningen zou zijn bevrijd. Zo blijkt dat [geïntimeerde] in januari 2018 overleg heeft gehad met de boekhouder van [naam eenmanszaak] over het terugvinden van de geldleningen in de administratie, en appt [vertegenwoordiger MJP] (MJP) op 1 februari 2018 aan [geïntimeerde] dat hij vindt dat de opbrengst van de auto’s die verkocht worden op de rekening van [naam eenmanszaak] gestort moet worden, met de toevoeging: “Het loopt alleen maar op zo voor jou”. Vervolgens appen partijen in februari/maart 2018 regelmatig over betalingen door [naam eenmanszaak] aan MJP. Op geen enkel moment zegt [geïntimeerde] dat MJP niet bij haar ( [naam eenmanszaak] ) maar bij haar broer [naam broer] moet zijn. Dit had wel voor de hand gelegen als partijen een dergelijke nadere afspraak zouden hebben gemaakt, ook als het hof in aanmerking neemt dat [geïntimeerde] ter zitting in hoger beroep heeft verklaard dat zij alleen maar de boel wilde oplossen.
7. Uit het bovenstaande volgt dat [geïntimeerde] , op wie op dit punt de stelplicht en bewijslast rust, niet heeft aangetoond dat partijen een nadere afspraak hebben gemaakt waarbij zij uit haar betalingsverplichtingen uit hoofde van de geldleningsovereenkomsten is ontslagen. [geïntimeerde] heeft in hoger beroep evenmin een concreet en gespecificeerd bewijsaanbod van een dergelijke afspraak gedaan, zodat het hof aan bewijslevering niet toekomt. Het hoger beroep van MJP slaagt.
8. Het hof zal daarom het vonnis van de kantonrechter vernietigen. De vorderingen van MJP zullen alsnog worden toegewezen, met uitzondering van de buitengerechtelijke kosten die door [geïntimeerde] gemotiveerd zijn betwist en door MJP niet nader zijn onderbouwd. De gevorderde wettelijke handelsrente zal worden toegewezen vanaf 30 mei 2018, zijnde twee weken na de sommatiebrief van 16 mei 2018. Hoogveen zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.