ECLI:NL:GHDHA:2021:658

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
200.267.553/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling van geldleningen door eenmanszaak en de rol van de eigenaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van MJP B.V. tegen een vonnis van de kantonrechter, waarin de vorderingen van MJP tot terugbetaling van geldleningen aan de eenmanszaak van [geïntimeerde] werden afgewezen. MJP vordert terugbetaling van € 21.762,97, vermeerderd met wettelijke handelsrente, voor leningen verstrekt aan de eenmanszaak van [geïntimeerde]. De kantonrechter oordeelde dat [geïntimeerde] niet gehouden was tot terugbetaling, omdat er een nadere overeenkomst zou zijn gesloten waarbij haar broer, [naam broer], verantwoordelijk was voor de aflossing. Het hof heeft echter geoordeeld dat [geïntimeerde] in beginsel wel degelijk gehouden is tot terugbetaling, aangezien zij de eigenaar van de eenmanszaak is en de leningen zijn verstrekt onder haar naam. Het hof heeft vastgesteld dat er geen bewijs is voor de stelling dat er een nieuwe overeenkomst is gesloten die [geïntimeerde] zou ontslaan van haar verplichtingen. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van MJP toe, met uitzondering van de buitengerechtelijke kosten die niet voldoende zijn onderbouwd. De wettelijke handelsrente wordt toegewezen vanaf 30 mei 2018. [geïntimeerde] wordt veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.267.553/01
Rolnummer rechtbank : 7015833\CV EXPL 18-2851

arrest van 30 maart 2021

inzake

MJP B.V.,

gevestigd te Hoofddorp,
appellante,
hierna te noemen: MJP,
advocaat: mr. M. Raaijmakers te Hoofddorp,
tegen

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.H. Pelle te Den Haag.

Het verdere verloop van de procedure

Voor het verloop van de procedure tot 5 november 2019, verwijst het hof naar zijn tussenarrest van die datum. De in dat arrest bepaalde comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 6 december 2019. Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt. Vervolgens heeft MJP een memorie van grieven genomen (met producties), waarin zij één grief tegen het bestreden vonnis van de kantonrechter heeft aangevoerd. [geïntimeerde] heeft de grief in haar memorie van antwoord (met productie) bestreden. Ter terechtzitting van 12 januari 2021 hebben partijen hun standpunten mondeling, aan de hand van pleitnotities, toegelicht. Tenslotte is een datum voor arrest bepaald.

Korte samenvatting van de zaak

MJP vordert terugbetaling van door haar aan [naam eenmanszaak] , de eenmanszaak van [geïntimeerde] , verstrekte geldleningen. In deze procedure is de vraag aan de orde of deze geldleningen moeten worden terugbetaald door [geïntimeerde] of door haar broer [naam broer] .

Beoordeling van het hoger beroep

1. De kantonrechter heeft in het vonnis van 30 januari 2019 een aantal feiten vastgesteld, waarvan de juistheid in hoger beroep niet is bestreden. Ook het hof gaat daarom van die tussen partijen vaststaande feiten uit. Het gaat in deze zaak om het volgende:
1.1
MJP financiert autobedrijven. [naam eenmanszaak] is de handelsnaam van een eenmanszaak van
[geïntimeerde] . Op naam van [naam eenmanszaak] werd gehandeld in personen- en bedrijfsauto’s, onder
meer met MJP.
1.2
[naam broer] is [naam broer] , de broer van [geïntimeerde] (hierna ook: [naam broer] , of: de broer).
1.3
Op 7 maart 2017 is een pandakte opgesteld tussen “ [geïntimeerde] h.o.d.n. [naam eenmanszaak] ” als pandgever en MJP als pandhouder. Deze akte is op 14 maart 2017 bij de Belastingdienst ter registratie aangeboden; de registratie is bij brief van 22 maart 2017 van de belastingdienst
bevestigd. De pandakte is ondertekend door de heer [vertegenwoordiger MJP] (hierna: [vertegenwoordiger MJP] ) namens MJP
en door [naam broer] , de broer, namens [naam eenmanszaak] .
1.4
Bij e-mailbericht van 5 mei 2017 afkomstig van info@ [naam eenmanszaak] .nl heeft “ [naam broer] ” een
leningsaanvraag bij MJP gedaan voor een Volkswagen Golf Variant 1.2 TSI - Lounge ad
€ 14.000,00.
1.5
Bij e-mailbericht van 8 september 2017 afkomstig van info@ [naam eenmanszaak] .nl heeft “ [naam broer] ” een leningsaanvraag bij MJP gedaan voor een Volkswagen Up! 1.0 60pk Club Up ad € 4.600,00.
1.6
Op 14 december 2017 heeft een overleg plaatsgevonden waarbij aanwezig zijn geweest: 1) [vertegenwoordiger MJP] namens MJP, 2) [geïntimeerde] , 3) [naam broer] , de broer, 4) [vader geïntimeerde] (de vader van [geïntimeerde] ) en 5) [levenspartner] , levenspartner van [geïntimeerde] . Tijdens dit overleg zijn afspraken gemaakt, welke afspraken zijn vastgelegd in een verslag van deze bespreking. Daarin is onder meer opgenomen:
“(…)
Afspraken en toezeggingen die zijn gemaakt op donderdag avond 14 december 2017
Inmiddels in goed overleg de situatie voor ons allen duidelijk en inzichtelijk gekregen.
Daaruit is gebleken dat er een behoorlijk groot financieel gat is ontstaan in het bedrijf [naam eenmanszaak]
Het bedrijf [naam eenmanszaak] staat in het handelsregister KvK op naam van Mevrouw [geïntimeerde] . In principe draagt [geïntimeerde] de last om dit tekort op te lossen. (...) Het gaat om alle openstaande facturen waaronder vorderingen bij de belastingdienst, alsook de openstaande leningen richting [vertegenwoordiger MJP] h.o.d.n. MJP B.V.  partij.
(…)
Als dit hopelijk binnen afzienbare tijd gedaan is, dient [naam eenmanszaak] meteen te beginnen met aflossen aan [vertegenwoordiger MJP] h.o.d.n. MJP B.V. Op 14 december 2017 zijn dit nog 3 leningen +/- € 17.500,00 euro. Er is toegezegd door alle partijen dat men er voor waakt en op toeziet dat dit tekort absoluut niet verder zal oplopen.
Dit houdt voor [naam broer] in: dat alle leningen met marge van de nog niet verkochte auto 's aan [vertegenwoordiger MJP] h.o.d.n. MJP op de gebruikelijke wijze (via de ontvangen facturen o.n.v. [naam eenmanszaak] ) voldaan worden.
(…)
[naam broer] heeft beloofd dat hij er alles aan gaat doen om de tekorten die [geïntimeerde] h.o.d.n. [naam eenmanszaak]  partij, (g/m [levenspartner] ) in de Privé sfeer gaan oplopen zo spoedig als mogelijk terug te zullen betalen.
Daarnaast zegt [naam broer] toe dat hij alles zal doen en laten om te voorkomen dat de schuldenlast bij [naam eenmanszaak] veder op zal gaan lopen.
(…)
Tot op het moment dat [naam broer] zijn privé problemen heeft opgelost doet [vertegenwoordiger MJP] h.o.d.n. MJP B.V. geen nieuwe investeringen/leningen u/g in het nieuw opgerichte bedrijf o.n.v. [vader geïntimeerde] ( [naam bedrijf] )
Hierover worden ter zijne tijd afspraken gemaakt in overleg met [vader geïntimeerde] ( [naam bedrijf] ) en [vertegenwoordiger MJP] h.o.d.n. MJP B.V. en eventueel [naam broer] in het geval hij weer voor 100% beschikbaar is in Nederland en zich hier ter lande gevestigd heeft.
[geïntimeerde] h.o.d.n. [naam eenmanszaak] (g/m) [levenspartner] staan hier totaal helemaal buiten en zijn hierbij geen partij.
Zodra de gelegenheid zich voordoet zal [geïntimeerde] h.o.d.n. [naam eenmanszaak] zich uit laten schrijven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel.”
1.7
Met ingang van 5 januari 2018 is de onderneming [naam eenmanszaak] opgeheven.
1.8
Op 25 januari 2018 heeft MJP een afrekening gericht aan [naam eenmanszaak] verzonden ad
€ 5.137,11, voor de Volkswagen Up! 1.0 60pk Club Up, met als omschrijving:
"Verstrekte lening voor aankoop auto + netto winst".
1.9
Op 14 maart 2018 heeft MJP gericht aan [naam eenmanszaak] een afrekening verzonden ad
€ 16.625,86, voor de Volkswagen Golf variant 1.2 TSI lounge, met als omschrijving
“Verstrekte lening voor aankoop auto/onderdelen/bpm + netto winst.".
1.1
Op 24 augustus 2018 heeft [naam broer] , de broer van [geïntimeerde] , een schriftelijke verklaring opgesteld. Hierin heeft hij het volgende opgenomen:
“Ik heb de dagvaarding die door MJP is uitgebracht gelezen. Door MJP zijn aan mij leningen verstrekt en niet aan mijn zus/ [naam eenmanszaak] . De Leningen waren bedoeld om samen met MJP auto’s te kopen en te verkopen. Mijn zus heeft hierbij geen enkele bemoeienis gehad.
Ik werk nog steeds samen met MJP in de persoon van [vertegenwoordiger MJP] . Indien hij van mening is dat ik hem nog geld verschuldigd ben dan ben ik bereid om met hem een regeling te treffen.”
2. MJP vordert in deze procedure dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling
van € 21.762,97 in hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke handelsrente en kosten. Zij legt hieraan ten grondslag dat zij aan [geïntimeerde] , handelend onder de naam [naam eenmanszaak] , geldleningen heeft verstrekt en dat [geïntimeerde] in gebreke is gebleven met de terugbetaling ervan.
3. De kantonrechter heeft de vorderingen van MJP afgewezen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] weliswaar in beginsel gebonden is aan de door haar broer [naam broer] namens [naam eenmanszaak] gesloten leningsovereenkomsten, maar dat uit het verslag van een bespreking van 14 december 2017 blijkt dat toen tussen partijen is afgesproken dat [naam broer] de aflossing van de betreffende leningen zou verzorgen en dat die verplichting niet op [geïntimeerde] rustte. Er is dus volgens de kantonrechter sprake van een nadere overeenkomst, uit hoofde waarvan alleen [naam broer] en niet (langer) [geïntimeerde] gehouden is om de eerder op naam van [naam eenmanszaak] gesloten leningsovereenkomsten aan MJP terug te betalen. Hiertegen richt zich het hoger beroep.
4. Het hof verenigt zich met het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde] in beginsel gehouden is tot terugbetaling van de door haar broer [naam broer] namens [naam eenmanszaak] gesloten geldleningsovereenkomsten. [naam eenmanszaak] was immers het bedrijf van [geïntimeerde] , zij heeft het bedrijf opgericht en ingeschreven bij de kamer van koophandel, en heeft een bankrekening en mailadres op naam van [naam eenmanszaak] geopend. [geïntimeerde] heeft in hoger beroep erkend dat [naam broer] bij het afsluiten van de geldleningsovereenkomsten handelde op naam van [naam eenmanszaak] en dat hij dit deed met haar toestemming. [naam broer] heeft bij het afsluiten van de geldleningsovereenkomsten dus gehandeld als (bevoegd) vertegenwoordiger van [naam eenmanszaak] en MPJ heeft de betalingen verricht op de bankrekening van [naam eenmanszaak] . Dat [geïntimeerde] , zoals zij stelt, zelf verder geen bemoeienis heeft gehad met de autohandel en het afsluiten van de geldleningen leidt, ook als dit juist is, niet tot een ander oordeel.
5. Anders dan de kantonrechter is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] niet aannemelijk heeft gemaakt dat partijen op 14 december 2017 een nadere overeenkomst hebben gesloten, inhoudende dat niet langer [geïntimeerde] maar uitsluitend nog [naam broer] de door MJP aan [naam eenmanszaak] verstrekte geldleningen moest terugbetalen. Een dergelijke afspraak kan redelijkerwijs niet uit het verslag van de bespreking van 14 december 2017 worden afgeleid. De zinsnede
“ [geïntimeerde] h.o.d.n. [naam eenmanszaak] (g/m) [levenspartner] staan hier totaal helemaal buiten en zijn hierbij geen partij”in het verslag volgt direct na de daarboven vermelde tekst waarin gesproken wordt over nieuwe investeringen/leningen door MJP in het nieuw opgerichte bedrijf op naam van [vader geïntimeerde] ( [naam bedrijf] ), waarover volgens het verslag te zijner tijd afspraken zullen worden gemaakt. Aannemelijk is dat de woorden
“staan hier totaal helemaal buiten en zijn hierbij geen partij”terugslaan op deze nieuwe investeringen/leningen door MJP aan het nieuwe bedrijf [naam bedrijf] , en niet op de reeds bestaande geldleningen van MJP aan [naam eenmanszaak] . Over onder meer deze laatste geldleningen aan [naam eenmanszaak] , waarvan MJP in deze procedure de terugbetaling vordert, is aan het begin van het verslag expliciet vermeld dat het bedrijf [naam eenmanszaak] op naam staat van [geïntimeerde] , en dat zij in principe de last draagt om het financiële tekort in [naam eenmanszaak] op te lossen. Vervolgens is in het verslag vermeld dat MJP ermee akkoord is dat [naam eenmanszaak] eerst de hoogst noodzakelijke facturen mag betalen, zoals die aan de belastingdienst, maar dat [naam eenmanszaak] daarna meteen moet beginnen met het aflossen van de geldleningen aan MJP. Dat in het verslag op diverse punten ook verplichtingen van [naam broer] zijn vermeld is logisch verklaarbaar, aangezien het [naam broer] was die grotendeels de bedrijfsvoering van [naam eenmanszaak] deed waaronder de in- en verkoop van auto’s, maar dit betekent nog niet dat [geïntimeerde] als eigenaar van [naam eenmanszaak] door MJP ontslagen zou zijn van haar verplichtingen uit de namens [naam eenmanszaak] gesloten geldleningsovereenkomsten. Als hiervan sprake zou zijn geweest, dan had het voor de hand gelegen dat dit duidelijk en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar in het verslag zou zijn vermeld. Daarvan is naar het oordeel van het hof echter geen sprake.
6. Het hof voegt hieraan nog toe, dat ook de door MJP in hoger beroep overgelegde whatsapp-berichten van begin 2018 geen steun bieden voor de stelling dat [geïntimeerde] door MJP uit haar betalingsverplichtingen met betrekking tot de aan [naam eenmanszaak] verstrekte geldleningen zou zijn bevrijd. Zo blijkt dat [geïntimeerde] in januari 2018 overleg heeft gehad met de boekhouder van [naam eenmanszaak] over het terugvinden van de geldleningen in de administratie, en appt [vertegenwoordiger MJP] (MJP) op 1 februari 2018 aan [geïntimeerde] dat hij vindt dat de opbrengst van de auto’s die verkocht worden op de rekening van [naam eenmanszaak] gestort moet worden, met de toevoeging: “Het loopt alleen maar op zo voor jou”. Vervolgens appen partijen in februari/maart 2018 regelmatig over betalingen door [naam eenmanszaak] aan MJP. Op geen enkel moment zegt [geïntimeerde] dat MJP niet bij haar ( [naam eenmanszaak] ) maar bij haar broer [naam broer] moet zijn. Dit had wel voor de hand gelegen als partijen een dergelijke nadere afspraak zouden hebben gemaakt, ook als het hof in aanmerking neemt dat [geïntimeerde] ter zitting in hoger beroep heeft verklaard dat zij alleen maar de boel wilde oplossen.
7. Uit het bovenstaande volgt dat [geïntimeerde] , op wie op dit punt de stelplicht en bewijslast rust, niet heeft aangetoond dat partijen een nadere afspraak hebben gemaakt waarbij zij uit haar betalingsverplichtingen uit hoofde van de geldleningsovereenkomsten is ontslagen. [geïntimeerde] heeft in hoger beroep evenmin een concreet en gespecificeerd bewijsaanbod van een dergelijke afspraak gedaan, zodat het hof aan bewijslevering niet toekomt. Het hoger beroep van MJP slaagt.
8. Het hof zal daarom het vonnis van de kantonrechter vernietigen. De vorderingen van MJP zullen alsnog worden toegewezen, met uitzondering van de buitengerechtelijke kosten die door [geïntimeerde] gemotiveerd zijn betwist en door MJP niet nader zijn onderbouwd. De gevorderde wettelijke handelsrente zal worden toegewezen vanaf 30 mei 2018, zijnde twee weken na de sommatiebrief van 16 mei 2018. Hoogveen zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Leiden, van 30 januari 2019,
en
opnieuw rechtdoende:
  • veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan MJP van een bedrag van € 21.762,97, vermeerderd met de wettelijke handelsrente hierover vanaf 30 mei 2018 tot aan de datum van volledige betaling;
  • veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van MJP tot op 30 januari 2019 begroot op € 1.034,57 aan verschotten (kosten dagvaarding en griffierecht) en € 960,- aan salaris gemachtigde;
  • veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van MJP tot op heden begroot op € 2.103,50 aan verschotten (kosten dagvaarding en griffierecht) en € 2.884,- aan salaris advocaat (2 punten tarief III);
  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M.T. van der Hoeven-Oud, A.J.M.E. Arpeau en R.W. Polak en is ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, ter openbare terechtzitting van 30 maart 2021 in aanwezigheid van de griffier.