ECLI:NL:GHDHA:2021:642

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
200.289.422/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing uitvoerbaarheid bij voorraad in een familierechtelijke zaak met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 31 maart 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had verzocht om schorsing van de beschikking die de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige] per 18 februari 2021 bij de vader zou vestigen. De rechtbank had deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de vader de beschikking mocht uitvoeren ondanks het hoger beroep van de moeder. De moeder voerde aan dat de uitvoerbaarverklaring bij voorraad niet in haar belang was en dat de gevolgen van de wijziging van de hoofdverblijfplaats onomkeerbaar zouden zijn. Het hof heeft echter geoordeeld dat het belang van de vader bij de uitvoerbaarheid van de beschikking zwaarder weegt dan het belang van de moeder. Het hof heeft de afwijzing van het verzoek tot schorsing gemotiveerd door te stellen dat de moeder niet heeft meegewerkt aan contactherstel tussen de vader en de minderjarige en dat er geen zicht is op een termijn waarop dit contact kan worden hersteld. De moeder is zelfs met de minderjarige ondergedoken, wat de situatie verder compliceert. Het hof heeft benadrukt dat het belang van de minderjarige voorop staat en dat het noodzakelijk is om te beginnen met het contactherstel met de vader. De beschikking van de rechtbank blijft dus van kracht, en de moeder is verplicht om mee te werken aan de uitvoering daarvan.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.289.422/02
rekestnummer rechtbank : FA RK 20-9677
zaaknummer rechtbank : C/10/609519
beschikking van de meervoudige kamer van 31 maart 2021
in het incidentele verzoek tot schorsing
van
[appellante] ,
verblijvend op een onbekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K.R. Koopman te Zeist,
Als belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. G.M.H. Vriesde te Rotterdam,
Als informant is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rijnmond Rotterdam,
gevestigd te Rotterdam,
hierna: de gecertificeerde instelling.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,
locatie: Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.De zaak en de beschikking in het kort

1.1
Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking die de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam, op 18 januari 2021 heeft uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).
1.2
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, onder meer en voor zover hier van belang, conform het verzoek van de vader, bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2013 (hierna: [minderjarige] ) met ingang van 18 februari 2021 bij de vader zal zijn. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat de vader de bestreden beschikking mag uitvoeren. De moeder wil dat met de uitvoering van deze beslissing wordt gewacht totdat het hof in de hoofdzaak een beslissing over het verzoek van de vader heeft gegeven en daarom heeft de moeder verzocht om schorsing van de werking van de bestreden beschikking te bevelen.
1.3
In deze beschikking wijst het hof het verzoek van de moeder af. Dit heeft tot gevolg dat [minderjarige] met ingang van 18 februari 2021 haar hoofdverblijfplaats heeft bij de vader en dat zij naar haar vader zal moeten verhuizen.
1.4
Het hof legt in deze beschikking uit waarom het hof het verzoek van de moeder afwijst. Het hof geeft hierna eerst een beschrijving van hoe de procedure is verlopen en wat precies het geschil in hoger beroep is. Daarna zal het hof zijn beslissing motiveren.
2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 28 januari 2021. In dat beroepschrift heeft de moeder een incidenteel verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking gedaan;
- het verweerschrift van de vader tegen het incidentele verzoek tot schorsing, ingekomen op 10 maart 2021.
Door het hof is ook nog ontvangen een mailbericht van 5 maart 2021 van de zijde van de gecertificeerde instelling, ontvangen op diezelfde datum.
2.2
De mondelinge behandeling van het incidentele verzoek tot schorsing heeft op 12 maart 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de advocaat van de moeder mr. K.R. Koopman;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. G.M.H. Vriesde en door een tolk in de Spaanse taal, mevrouw F. Salomons-van Eldik;
- de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door [vertegenwoordigers van de GI] .
De moeder heeft de zitting via een telefonische verbinding bijgewoond.
De raad is niet verschenen, zoals aangekondigd per brief van 4 maart 2021.
Ter zitting heeft de advocaat van de moeder een pleitnota overgelegd en deze voorgedragen.
2.3
Op de zitting heeft het hof partijen laten weten dat het hof op 31 maart 2021 een beschikking zal geven. Dat is deze beschikking.

3.De omvang van het geschil

3.1
Deze beschikking gaat niet over de hoofdzaak. In de hoofdzaak, die op een later moment ter zitting bij het hof zal worden behandeld, zal het hof een beslissing geven over het verzoek van de moeder in de hoofdzaak om aan haar vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige] naar België te mogen verhuizen en over het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] te wijzigen. Wanneer die beslissing komt, is nog niet bekend. Dit hangt onder meer af van de vraag of het hof in de hoofzaak schriftelijk advies zal vragen aan de raad. In deze schorsingsprocedure is slechts aan de orde het verzoek van de moeder aan het hof om schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking, voor zover het de beslissing over het wijzigen van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] per 18 februari 2021 betreft. De vader voert gemotiveerd verweer tegen dit verzoek van de moeder. Hij verzoekt het hof het verzoek van de moeder tot schorsing af te wijzen.

4.De motivering van de beslissing

Juridisch kader
4.2
De bestreden beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat de vader de beschikking mag uitvoeren ondanks het hoger beroep van de moeder. Het hof kan op grond van de wet - als uitzondering - toch beslissen dat de beschikking nog niet mag worden uitgevoerd zolang het hoger beroep loopt (dat heet: de schorsing van de werking bevelen). In zijn uitspraak van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026) heeft de Hoge Raad de maatstaven daarvoor uiteen gezet. Die maatstaven komen in deze zaak op het volgende neer. Uitgangspunt is dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] wijzigt naar de vader met ingang van 18 februari 2021 en dat de vader dat mag uitvoeren. Afwijken daarvan kan als het belang bij behoud van het huidige verblijf van [minderjarige] bij de moeder (zolang het hof nog niet heeft beslist op haar hoger beroep) zwaarder weegt dan het belang bij het uitvoeren van de beschikking, dus het wijzigen van de hoofdverblijfplaats per 18 februari 2021. Bij het maken van deze belangenafweging moet het hof uitgaan van de beslissingen in de bestreden beschikking en de vaststellingen en oordelen die daaraan ten grondslag liggen. De kans van slagen van het hoger beroep van de moeder blijft daarbij buiten beschouwing.
Standpunten van partijen
3.3
De moeder voert ter onderbouwing van haar schorsingsverzoek in haar verzoekschrift, dat zij heeft aangevuld ter zitting, onder meer het volgende aan. De rechtbank heeft geen gemotiveerde beslissing gegeven over de reden waarom zij heeft geoordeeld dat de beslissing uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. De belangen van alle partijen dienen in deze schorsingsprocedure te worden afgewogen. Uitvoerbaarverklaring bij voorraad is niet in het belang van de moeder en van [minderjarige] . De gevolgen van een wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] zijn onomkeerbaar en grijpen diep in op de persoonlijke levenssfeer van zowel de moeder als van [minderjarige] . Mocht het hof in de hoofdzaak anders oordelen dan de rechtbank heeft gedaan, en de wijziging van het hoofdverblijf heeft dan inmiddels plaatsgevonden, dan is het leed al geschied. Immers, [minderjarige] heeft in dat geval haar school gewijzigd en afscheid moeten nemen van vriendinnetjes. Dit kan niet meer worden teruggedraaid. Een jojo-effect moet worden voorkomen. [minderjarige] heeft belang bij stabiliteit en veiligheid. Het belang van [minderjarige] en de moeder weegt zwaarder dan het belang van de vader.
3.4
De vader voert in zijn verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, het volgende aan. Sinds de scheiding van de ouders heeft er geen normale omgang plaatsgevonden tussen de vader en [minderjarige] . De moeder frustreert elke vorm van contact en zij leeft geen enkele gerechtelijke beslissing of aanwijzing van de gecertificeerde instelling na. Met ingang van 18 februari 2021 zou [minderjarige] bij de vader haar hoofdverblijfplaats hebben. De vader had hiertoe alles gereed gemaakt. [minderjarige] was op een school ingeschreven en er was een afspraak gemaakt haar in te schrijven bij de gemeente. De vader had ook een slaapkamer voor [minderjarige] gereed gemaakt. Op de dag van de overdracht bleek dat de moeder met [minderjarige] was verdwenen en tot op dit moment is het niet bekend waar zij verblijven. Het contact tussen de gecertificeerde instelling en de moeder is verbroken. De vader heeft [minderjarige] nog steeds niet in zijn woning kunnen ontvangen. De rechtbank heeft haar beslissing om de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren wel, althans in ieder geval verkapt, gemotiveerd. De rechtbank heeft daartoe alle betrokken belangen afgewogen en het belang van [minderjarige] uitvoerig besproken. De rechtbank heeft vervolgens aangegeven waarom de wijziging pas een maand na de beschikking diende in te gaan, namelijk om alle partijen de gelegenheid te geven de wijziging van de hoofdverblijfplaats in goede banen te leiden. In deze procedure moet eerst beoordeeld worden of er sprake is van een juridische of feitelijke misslag en dat is niet het geval. Daarnaast voert de vader nog aan dat de rechtbank een correcte belangenafweging heeft gemaakt. Het belang van [minderjarige] is gelegen in een veilig en stabiel leven. Dit kan de moeder haar niet bieden. Het recht van [minderjarige] op contact met haar vader staat centraal. Dat belang weegt zwaarder dan het belang van de moeder om haar gezinsleven te behouden.
3.5
De gecertificeerde instelling heeft in haar mailbericht, zoals aangevuld ter zitting, het volgende naar voren gebracht. De moeder heeft van de procureur des Konings in België vernomen dat zij en [minderjarige] niet langer welkom zijn in België. De moeder moest voor 27 januari 2021 haar woning in België verlaten. De moeder is met [minderjarige] bij haar oma aan moederszijde (mz) in [plaats] komen wonen. De gecertificeerde instelling heeft een aantal omgangsmomenten tussen [minderjarige] en de vader georganiseerd en geregeld dat, na de wijziging van de hoofdverblijfplaats, direct hulpverlening bij de vader thuis kon starten. Op donderdag 18 februari 2021, de dag dat [minderjarige] naar de vader zou gaan, liet de moeder telefonisch weten dat zij de plaatsing bij de vader niet zag zitten. Sindsdien is de moeder niet bereikbaar geweest voor de gecertificeerde instelling en de gehele procedure ligt nu stil. Inmiddels heeft de gecertificeerde instelling de moeder en [minderjarige] als vermist opgegeven bij de politie.
Het oordeel van het hof
3.6
Het hof is van oordeel dat de rechtbank in de bestreden beschikking niet motiveert waarom de beschikking uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. De rechtbank gaat wel uitvoerig in op wat in het belang is van [minderjarige] , maar zij wijdt geen (duidelijk kenbare) overweging aan wat een uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de wijziging van de hoofdverblijfplaats per 18 februari 2021 nu daadwerkelijk voor [minderjarige] betekent en wat de gevolgen zijn van een mogelijk andere beslissing in hoger beroep ten aanzien van de hoofdverblijfplaats. Om die reden zal het hof, conform de hiervoor genoemde uitspraak van de Hoge Raad, beoordelen of het belang van de moeder, bij behoud van de situatie zoals die was ten tijde van de bestreden beschikking, zwaarder weegt dan het belang van de vader bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beslissing (dus dat de wijziging van de hoofdverblijfplaats direct zal plaatsvinden). Het hof merkt daarbij nog op dat, nu het in deze zaak gaat om wat per 18 februari 2021 de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] zal zijn, haar belang van de eerste orde is. Bij de beoordeling zal het hof uitgaan van de vaststellingen en oordelen die de rechtbank heeft gedaan.
3.7
Het hof acht voor zijn beslissing het volgende van belang. Vanaf december 2017, het moment dat de moeder met [minderjarige] naar België vertrok, tot 2 september 2019, de dag dat [minderjarige] door de politie in België werd opgehaald en werd ondergebracht bij de vader in Nederland, heeft zij geen contact gehad met de vader. Nadat zij een korte periode verbleven had bij de vader, is zij samen met de moeder bij de oma (mz) ingetrokken. In maart 2020 is de moeder wederom met [minderjarige] vertrokken naar België zonder met de gecertificeerde instelling en de vader afspraken te maken over een behoorlijke contactregeling. Gebleken is dat [minderjarige] en de moeder inmiddels niet meer in België (mogen) verblijven, maar (vermoedelijk) zijn teruggekeerd zijn naar Nederland. De rechtbank heeft aan haar beslissing over de wijziging van de hoofdverblijfplaats ten grondslag gelegd dat die wijziging van hoofdverblijfplaats noodzakelijk was om onbelast contactherstel tussen [minderjarige] en de vader te kunnen bewerkstelligen. De rechtbank heeft partijen vervolgens een maand de tijd gegeven om de wijziging in goede banen te leiden. Gelet op deze, relatief korte, termijn, gaat het hof ervan uit dat de rechtbank deze wijziging zo spoedig als mogelijk wilde laten ingaan en dat niet langer diende te worden gewacht met de verhuizing dan nodig was. Vanaf de dag dat [minderjarige] naar de vader zou gaan, is de moeder echter met [minderjarige] verdwenen. Tot op heden is niet bekend waar zij verblijven. Het contact met de vader is dus nog steeds niet tot stand gekomen. Nu de moeder, zelfs in het kader van de schorsing, niet heeft aangeboden om zich in te zetten voor (enige vorm van) contactherstel met de vader, maar daarentegen de keuze heeft gemaakt om onder te duiken met [minderjarige] , is er op dit moment geen enkel zicht op de termijn waarop kan worden aangevangen met dit (in de visie van de rechtbank noodzakelijke) contactherstel. Het hof acht een schorsing van de werking van de bestreden beschikking op dit punt dan ook niet in het belang van [minderjarige] . Niet alleen is er inmiddels sprake van een situatie waarin (ook) [minderjarige] als vermist gesignaleerd staat, hetgeen voor haar heel stressvol kan zijn, maar ook moet worden voorkomen dat er gedurende een nog langere periode geen contact zal zijn tussen de vader en [minderjarige] . Het hof betrekt in zijn afweging het risico dat in de hoofdzaak een ander oordeel wordt gegeven dan in de bestreden beschikking, wat zou betekenen dat [minderjarige] dan nogmaals dient te verhuizen. Het hof acht het voorkomen van een wisseling van hoofdverblijfplaats (het jojo-effect) echter in dit geval niet zwaarder wegen dan het uitvoeren van de bestreden beschikking zodat een begin kan worden gemaakt met het contactherstel met de vader, zoals ook de rechtbank voorstond.
3.8
Het afwijzen van het verzoek tot schorsing betekent dat uitvoering moet worden gegeven aan de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige] . Het hof benadrukt daarbij nog dat hij belang hecht aan de toezegging van de moeder ter zitting dat, als de bestreden beschikking niet geschorst wordt, zij zal meewerken aan de uitvoering daarvan. Het hof gaat ervan uit dat de gecertificeerde instelling samen met de vader en de moeder tot een goede uitvoering zal komen. Gelet op hetgeen de gecertificeerde instelling ter zitting naar voren heeft gebracht, gaat het hof ervan uit dat het (opnieuw) opstarten en opbouwen van de omgang tussen de vader en [minderjarige] op behoedzame wijze en onder begeleiding van de gecertificeerde instelling zal plaatsvinden.
3.9
Het hof zal het verzoek van de moeder tot schorsing dus afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
wijst het incidentele verzoek tot schorsing van de moeder af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, M.W. Koek en S.H.M. van der Heiden, bijgestaan door mr. A.M. Sipkes-Kerkman als griffier, en is op 31 maart 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.