ECLI:NL:GHDHA:2021:642
Gerechtshof Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot schorsing uitvoerbaarheid bij voorraad in een familierechtelijke zaak met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van een minderjarige
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 31 maart 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had verzocht om schorsing van de beschikking die de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige] per 18 februari 2021 bij de vader zou vestigen. De rechtbank had deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de vader de beschikking mocht uitvoeren ondanks het hoger beroep van de moeder. De moeder voerde aan dat de uitvoerbaarverklaring bij voorraad niet in haar belang was en dat de gevolgen van de wijziging van de hoofdverblijfplaats onomkeerbaar zouden zijn. Het hof heeft echter geoordeeld dat het belang van de vader bij de uitvoerbaarheid van de beschikking zwaarder weegt dan het belang van de moeder. Het hof heeft de afwijzing van het verzoek tot schorsing gemotiveerd door te stellen dat de moeder niet heeft meegewerkt aan contactherstel tussen de vader en de minderjarige en dat er geen zicht is op een termijn waarop dit contact kan worden hersteld. De moeder is zelfs met de minderjarige ondergedoken, wat de situatie verder compliceert. Het hof heeft benadrukt dat het belang van de minderjarige voorop staat en dat het noodzakelijk is om te beginnen met het contactherstel met de vader. De beschikking van de rechtbank blijft dus van kracht, en de moeder is verplicht om mee te werken aan de uitvoering daarvan.