ECLI:NL:GHDHA:2021:640

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2021
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
200.280.187/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijslastverdeling en echtscheidingsafwikkeling in hoger beroep met betrekking tot huwelijkse voorwaarden en eenvoudige gemeenschappen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden en de verdeling van eenvoudige gemeenschappen tussen een man en een vrouw die in 2001 zijn gehuwd. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft de bestreden beschikkingen van de rechtbank Den Haag van 9 augustus 2019 en 5 juni 2020 aangevochten, waarin onder andere de echtscheiding werd uitgesproken en de wijze van verdeling van de gemeenschappen werd vastgesteld. De rechtbank had bepaald dat de man zijn aandeel in de woning aan de vrouw zou leveren zonder verdere verrekening, en dat de vrouw de hypothecaire lening zou overnemen. De man heeft in hoger beroep verzocht om de beslissingen van de rechtbank te bekrachtigen, maar ook om enkele punten te vernietigen en opnieuw te laten beoordelen.

Het hof heeft vastgesteld dat de man geen onderbouwing heeft gegeven voor zijn stelling dat de vrouw ongerechtvaardigd is verrijkt in de zin van artikel 6:212 BW. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de echtscheiding, de huwelijkse voorwaarden en de financiële afspraken tussen partijen. De vrouw heeft betoogd dat de man gemeenschappelijk geld heeft weggesluisd en dat hij niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen. Het hof heeft geoordeeld dat de man zijn stellingen niet voldoende heeft onderbouwd en dat de vrouw een zwaarder wegend belang heeft bij de toedeling van bepaalde vermogensbestanddelen.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd, met aanvulling van rechtsgronden, en het in hoger beroep meer of anders verzochte afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke onderbouwing van grieven in een hoger beroep en de rol van de rechter bij de verdeling van gemeenschappen na een echtscheiding.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.280.187/01
rekestnummers rechtbank : FA RK 18-5366 en FA RK 19-328
zaaknummers rechtbank : C/09/557132 en C/09/566688
beschikking van de meervoudige kamer van 7 april 2021
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J. Dongelmans te Nieuwerkerk aan den IJssel,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. P. Vellekoop te Honselersdijk.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Den Haag van 9 augustus 2019 en van 5 juni 2020, uitgesproken onder voormelde rekest- en zaaknummers. De beschikking van 5 juni 2020 wordt hierna ook de bestreden beschikking genoemd.
1.2
Bij beschikking van 9 augustus 2019 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. In het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de tussen partijen bestaande eenvoudige gemeenschappen is in de bestreden beschikking bepaald als volgt:
stelt de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande eenvoudige gemeenschappen als volgt vast:
1. met betrekking tot de echtelijke woning, gelegen aan [adres 1] :
- bepaalt dat de man zijn aandeel in de woning aan de vrouw zal leveren, zonder verdere verrekening;
- bepaalt dat de vrouw de hypothecaire geldlening bij Obvion met kenmerk [nummer] dient over te nemen, waarbij de man wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, en de man de helft van de openstaande hypotheekschuld, zijnde
€ 124.416,-, aan de vrouw dient te voldoen;
2. bepaalt dat de woning gelegen aan [adres 2] aan de vrouw wordt toegedeeld onder de voorwaarde dat zij die woning kan financieren tegen een waarde van € 140.000,-, waarbij de vrouw de helft van die waarde, zijnde € 70.000,-, aan de man dient te voldoen;
indien de vrouw niet in staat is de woning te financieren binnen drie maanden na de datum van de bestreden beschikking bepaalt de rechtbank dat de woning gelegen aan [adres 2] aan de man wordt toegedeeld tegen een waarde van € 140.000,-, waarbij de man de helft van die waarde, zijnde € 70.000,-aan de vrouw dient te voldoen;
3. bepaalt dat de man de helft van de verkoopopbrengst van [adres 3] aan de vrouw dient te voldoen, zijnde € 89.371,-;
4. de en/of-bankrekening bij de ING Bank met [rekeningnummer] zal aan de man worden toegedeeld, met dien verstande dat het saldo van voornoemde rekening per 19 juli 2018 bij helfte tussen partijen zal worden gedeeld;
5. iedere partij behoudt de inboedelgoederen die hij of zij onder zich heeft, zonder nadere verrekening;
6. de man dient aan de vrouw te voldoen de helft van de nog niet gedeelde opbrengsten van de huurpenningen vanaf 1 september 2018 tot aan de opzegging van de huur verminderd met de helft van de kosten van [adres 2] ;
7. bepaalt dat de vrouw aan de man een bedrag van € 13.561,- dient te voldoen in verband met de aanslag schenkbelasting.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure met betrekking tot de hoofdzaak blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 1 juli 2020 (tevens houdende een verzoek tot schorsing);
- het verweerschrift met producties, ingekomen op 15 september 2020;
- een faxbericht van mr. Vellekoop van 22 januari 2021 met bijlage, ingekomen op diezelfde datum.
2.2
De mondelinge behandeling van het verzoek tot schorsing heeft op 12 augustus 2020 plaatsgevonden.
2.3
Bij beschikking van 23 september 2020 heeft het hof de werking van de bestreden beschikking geschorst en de proceskosten gecompenseerd.
2.4
De zaak is met betrekking tot de hoofdzaak mondeling behandeld op 29 januari 2021. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
De man en de vrouw zijn gehuwd op [huwelijksdatum] 2001 te [plaats] .
3.3
Partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, kort gezegd inhoudende een uitsluiting van elke gemeenschap van goederen met een periodiek verrekenbeding.
3.4
Partijen zijn in mei 2018 feitelijk uit elkaar gegaan.
3.5
Het inleidend verzoek tot echtscheiding is op 19 juli 2018 ingekomen bij de rechtbank.
3.6
De echtscheidingsbeschikking is op 3 januari 2020 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

4.De motivering van de beslissing

4.1
De man verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: de bestreden beschikkingen van 9 augustus 2019 en 5 juni 2020 wat betreft de beslissingen ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en verdeling van de eenvoudige gemeenschappen van partijen zoals vermeld in de beslissing onder de punten 4, 5, 6 te bekrachtigen en onder de punten 1, 2, 3, 7 te vernietigen en, op die punten opnieuw rechtdoende:
1. ten aanzien van de woning aan [adres 1] te bepalen dat de man zijn aandeel in de woning aan de vrouw zal leveren, zonder verdere verrekening, dat de vrouw de hypothecaire geldlening bij Obvion over zal nemen, waarbij de man wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en de man de helft van de openstaande hypotheekschuld ten bedrage van € 124.416,- aan de vrouw zal betalen, met veroordeling van de vrouw om aan de man de helft van de aankoopkosten van die woning ad € 20.000,- te betalen, alsmede met veroordeling van de vrouw om aan de man te betalen een bedrag van € 13.561,- ter zake van de aanslag schenkbelasting;
2. de woning aan [adres 2] aan de man toe te delen tegen een waarde van € 140.000,-, waarbij de man de helft van die waarde, zijnde € 70.000,- aan de vrouw dient te betalen;
3. te bepalen dat de man ter zake van de verkoopopbrengst van [adres 3] na aftrek van door hem reeds aan de vrouw betaalde bedragen en door de vrouw dan wel door de man en de vrouw samen verschuldigde bedragen te betalen aan derden nog een bedrag van
€ 44.923,01 dient te betalen.
4.2
De vrouw verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van de man in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.
4.3
Vooraf merkt de vrouw op dat zij ongewild in een langdurige en vervelende echtscheiding is betrokken. De vrouw heeft van begin af aan geprobeerd om met de man tot een regeling te komen, maar dit wordt onmogelijk gemaakt door alle acties die de man onderneemt. Zo heeft de man een bedrag van € 167.500,- aan gemeenschappelijk geld buiten het zicht van de vrouw gebracht, geweigerd inzicht te geven waar het geld is gebleven en zonder toestemming en tegen de uitdrukkelijke mededeling van de vrouw in de gemeenschappelijke woning aan [adres 2] verhuurd. De man zet de vrouw keer op keer buiten spel en zet de zaken naar zijn eigen hand. Dit gedrag van de man kan en mag niet goedgekeurd worden.
Verkrijgingskosten voormalige echtelijke woning
4.4
De man stelt dat de rechtbank heeft nagelaten te beslissen over het verzoek van de man om de vrouw aan hem te laten vergoeden de helft van de aankoop-/verkrijgingskosten van de woning aan [adres 1] . Deze kosten zijn voldaan uit gemeenschappelijk geld. De man stelt dat deze € 40.000,- bedragen, zodat de vrouw hem € 20.000,- moet vergoeden. De man verzoekt het hof om alsnog te beslissen op zijn verzoek en dit toe te wijzen.
4.5
De vrouw stelt dat zij in de woning aan [adres 1] woont, die bezwaard is met een hypothecaire geldlening die is gebruikt voor de aflossing van de hypothecaire geldleningen op de twee woningen aan [adres 3] en [adres 2] . Zij betaalt de vaste lasten van de woning, waaronder de gezamenlijke hypothecaire geldlening, en de man heeft de verkoopopbrengst van [adres 3] weggesluisd. Deze situatie is onhoudbaar. Omdat de man de bestreden beschikking niet vrijwillig uitvoert, heeft de vrouw executiemaatregelen laten treffen maar deze treffen geen of nauwelijks doel. Met betrekking tot de aankoop-/verkrijgingskosten heeft de man zich in eerste aanleg eerst op het standpunt gesteld dat deze betaald zijn door de vrouw uit haar privévermogen. Vervolgens stelde hij dat deze betaald zijn uit gemeenschappelijk geld maar heeft geen zelfstandig verzoek ingediend en ook zijn stelling niet gemotiveerd of met stukken onderbouwd. De vrouw heeft de nota van afrekening bij brief van 12 juni 2019 in het geding gebracht. De kosten van € 38.989,15 zijn voldaan door de vader van de vrouw. De woning is aan de vrouw geschonken en aan haar geleverd. De man woonde sinds 2010 kosteloos in de woning en daarvoor 15 jaar kosteloos in de woning van de vader van de vrouw.
4.6
Het hof overweegt als volgt. Partijen hebben tijdens hun huwelijk geen uitvoering gegeven aan het tussen hen bij huwelijkse voorwaarden overeengekomen periodiek verrekenbeding ter zake van overgespaarde inkomsten. Krachtens artikel 1:141 lid 3 BW wordt, in het geval partijen geen uitvoering hebben gegeven aan het periodiek verrekenbeding, het op de peildatum aanwezige vermogen geacht te zijn verkregen uit overgespaarde inkomsten. Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw de woning aan [adres 1] van haar vader geschonken heeft gekregen en dat deze uitsluitend haar in eigendom toebehoort. De woning is dus niet verkregen met overgespaarde inkomsten en hoeft niet in de verrekening te worden betrokken. De man vordert in hoger beroep alsnog van de vrouw vergoeding van de aankoop-/verkrijgingskosten van de woning. Volgens de man zijn deze kosten uit te verrekenen vermogen voldaan. Ter onderbouwing hiervan heeft hij ter zitting als volgt verklaard. De man dacht eerst dat de aankoopkosten door de vrouw waren betaald, maar zij had geen spaargeld. Ook heeft de vrouw geen bewijs geleverd dat haar vader deze bedragen heeft voldaan. Daarom acht de man het redelijk dat hij deze kosten voor de helft heeft betaald en een vergoedingsrecht te dien aanzien heeft. Naar het oordeel van het hof slaagt deze grief niet, nu de man zijn stellingen niet onderbouwt en deze gemotiveerd worden betwist door de vrouw. Het hof acht de stelling van de vrouw aannemelijk dat de vader van de vrouw ook de kosten heeft voldaan met betrekking tot de verkrijging van de woning nu er sprake is van een schenking van de woning door de vader van de vrouw aan de vrouw. Het hof zal het verzoek van de man afwijzen en de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen.
De woning aan [adres 2]
4.7
De man stelt dat partijen overeenstemming hadden dat de woning aan [adres 2] aan de man toegedeeld zou worden. Dit is ook zo opgenomen in de overwegingen van de rechtbank in de beschikking van 9 augustus 2019. Bij (eind)beschikking heeft de rechtbank de woning echter toegedeeld aan de vrouw. De vrouw heeft bij brief van 20 maart 2020 alsnog de toedeling gevraagd, onder meer stellende dat de man niet heeft aangetoond dat hij de totale verrekenings-/verdelingsvordering aan haar zou kunnen betalen. De man is van mening dat dit niet relevant is voor de toedeling. Hij heeft bovendien voldoende mogelijkheden om de woning te financieren, zeker als de onterechte veroordeling van de man om zonder enige verrekening de helft van de opbrengst van de verkoop van de woning aan [adres 3] aan de vrouw te betalen niet meer bestaat. De man zal nog een overzicht maken van ontvangen huuropbrengsten verminderd met de gemaakte kosten voor de woning en de helft van het saldo komt aan de vrouw toe.
4.8
Volgens de vrouw is nooit volledige overeenstemming tussen partijen bereikt over de toedeling van de woning aan [adres 2] aan de man. De vrouw is namelijk niet akkoord gegaan met de voorgestelde waarde. Ook bleek niet dat de man de totale verrekenvordering kon betalen. Sterker nog, de beslagen hebben geen doel getroffen. De vrouw betwist dan ook dat de man de woning kan financieren. Nu de moeder van de man, die voorheen in de woning woonde, is overleden, heeft de man ook geen belang meer bij toedeling van die woning aan hem. Het aandeel van de man in deze woning is tot nu toe het enige vermogensbestanddeel waar de vrouw zich op kan verhalen. De vrouw heeft wel financiering voor de woning kunnen regelen. De man heeft de woning tegen de uitdrukkelijke wens van de vrouw verhuurd, terwijl hij ook de huurinkomsten niet deelt met de vrouw, zowel die van toen zijn moeder er nog woonde als van de huidige huurders.
4.9
Het hof overweegt als volgt. Voor het hof is niet komen vast te staan dat partijen overeenstemming hebben bereikt met betrekking tot de verdeling van [adres 2] . Naar het oordeel van het hof heeft de man geen specifiek belang meer bij de toedeling van het aandeel van de vrouw in de woning aan hem, nu zijn moeder die in de woning woonde, is overleden. Aangezien partijen er onderling niet uitkwamen aan wie de woning moet worden toegedeeld, heeft de rechtbank de wijze van verdeling daarvan gelast. De rechter heeft een discretionaire bevoegdheid bij het vaststellen of gelasten van de verdeling en dient daarbij naar billijkheid rekening te houden met de belangen van partijen en het algemeen belang. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw een zwaarder wegend belang bij de toedeling van het aandeel van de man in de woning aan haar dan omgekeerd. De toedeling verzekert de vrouw er mede van dat de financiële afwikkeling tussen partijen minder problematisch verloopt. De grief van de man treft dus geen doel.
De verkoopopbrengst van de woning aan [adres 3]
4.1
De man stelt dat de woning aan [adres 3] op 26 april 2018 is verkocht en dat de netto opbrengst € 178.642,69 was. Dit bedrag is door de notaris overgemaakt op de gemeenschappelijke bankrekening van partijen bij de ING eindigend op [nummer] . De man heeft van die rekening bedragen overgemaakt naar de rekening bij de ING eindigend op [nummer] , om deze veilig te stellen voor de gokverslaafde zoon van partijen. Ook heeft de man bedragen overgemaakt naar de gemeenschappelijke rekening die bedoeld waren voor de vrouw en ook door haar alleen gebruikt zijn. De man heeft overzichten gemaakt waar een en ander uit blijkt, zie de producties 7 en 8 bij de brief van de advocaat van de man van 14 januari 2019, als productie 7 in het hoger beroep overgelegd. In totaal is een bedrag van € 32.617,- ten goede gekomen aan de vrouw en in ieder geval zal met dit bedrag rekening moeten worden gehouden. Daarnaast dient ook rekening te worden gehouden met de kosten voor het huishouden en de auto van de vrouw, alsmede de betalingen van belastingaanslagen, verzekeringspremies en dergelijke.
4.11
De vrouw is met de rechtbank van mening dat de verkoopopbrengst van de woning bij helfte moet worden verdeeld, nu partijen samen eigenaar waren. De zoon van partijen is niet gokverslaafd en dat is ook niet het motief van de man geweest om de verkoopopbrengst van de woning weg te sluizen. Hij heeft het via zijn zakelijke rekening naar een voor de vrouw onbekende rekening overgemaakt. Eventuele vorderingen van de man staan los van de verkoopopbrengst. Door eigenhandig te gaan verrekenen heeft de man het recht in eigen hand genomen en de vrouw benadeeld. De vrouw heeft uitdrukkelijk de door de man opgevoerde schulden betwist. Voor zover er al een zakelijke schuld van de man is, betreft het geen gemeenschappelijke schuld en evenmin kosten van de huishouding. In de door de man overgelegde rekeningafschriften zijn veel transacties onleesbaar gemaakt en de grondslag voor de betalingen is niet aangetoond of onderbouwd.
4.12
Het hof overweegt als volgt. De peildatum van 1 mei 2018, op welke de omvang van het te verrekenen vermogen worden bepaald, staat tussen partijen niet ter discussie. Voorts staat tussen partijen vast dat de woning aan [adres 3] op 26 april 2018 is verkocht en dat de verkoopopbrengst € 178.642,69 bedroeg. Dit bedrag is door de notaris overgemaakt op de gemeenschappelijke bankrekening van partijen bij de ING. Gebleken is dat de man het geld vervolgens naar een privérekening heeft overgemaakt en niet heeft gedeeld met de vrouw, terwijl de helft van het bedrag van € 178.642,69 / 2 = € 89.321,34 tot het vermogen van de vrouw behoort. De man dient de helft van de verkoopopbrengst alsnog aan de vrouw te vergoeden. Wat er zij van de reden dat de man het geld heeft gestort op zijn eigen rekening, gebleken is dat hij dit zonder overleg met de vrouw en tegen haar uitdrukkelijke wens heeft gedaan. Dat hij nadien nog allerlei betalingen heeft verricht die eventueel ook aan de vrouw ten goede zijn gekomen, komt voor zijn rekening en risico, nu hij dit alles zonder toestemming van en overleg met de vrouw heeft gedaan.
De kosten van de gemeenschappelijke huishouding
4.13
De man stelt dat hij per 1 mei 2018 de voormalige echtelijke woning heeft verlaten en dat er vanaf die datum geen gemeenschappelijke huishouding meer was. Artikel 7 van de tussen partijen overeengekomen huwelijkse voorwaarden dat ziet op de kosten van de gemeenschappelijke huishouding gold vanaf dat moment niet meer. De man heeft vervolgens betalingen uit gemeenschappelijk geld gedaan ten behoeve van de beide huishoudens, die partijen niet uit hun reguliere inkomens konden betalen. De auto van de vrouw is in december 2018 met gemeenschappelijk geld voor € 5.748,62 afgekocht - het hof begrijpt leasetermijnen - en de man wenst daarvan de helft te ontvangen van de vrouw.
4.14
De vrouw stelt dat het haar niet helder is waar de man precies op doelt met deze grief. De man was als hoofdelijk schuldenaar verplicht om bij te dragen aan de rente op de hypothecaire geldlening, ook al was de samenleving vanaf 1 mei 2018 verbroken. Daarnaast is de man gehouden om de vrouw op grond van artikel 1:81 BW het nodige te verschaffen en ook op grond van artikel 1:84 BW bij te dragen in de kosten van de huishouding. De man stelt dat hij de lasten uit vermogen heeft betaald en dus verrekend moeten worden, maar waar is het inkomen van de man aan besteed? De man stort bedragen om vervolgens daarmee uitbetalingen te doen waar hij alleen bij gebaat is. Dit doet hij nu ook met de partneralimentatie. De man heeft zijn stellingen onvoldoende onderbouwd, evenals die met betrekking tot de gestelde afkoop van de financiering van de auto van de vrouw.
4.15
Het hof is van oordeel dat de grief van de man niet slaagt. Een goede procesorde brengt met zich dat een grief voor de wederpartij en de rechter duidelijk dient te zijn. Vanaf 1 mei 2018 was geen sprake meer van een gemeenschappelijk huishouden. Als de man van mening is dat hij op de vrouw een vordering had uit hoofde van de draagplicht met betrekking tot de kosten van gemeenschappelijke huishouding had hij deze vordering deugdelijk dienen te onderbouwen. Indien de man van mening is dat hij anderszins van de vrouw een bedrag te vorderen heeft dient hij dit eveneens deugdelijk te onderbouwen. Grief 4 vermeldt in de kop de kosten van huishouding echter de toelichting correspondeert niet met de kop van de grief. Ook in het petitum van de man is niet vermeld dat hij een vordering heeft op de vrouw uit hoofde van de kosten van de huishouding.
Ongerechtvaardigde verrijking
4.16
Grief 5 is in de visie van de man een algemene grief. Het hof begrijpt uit deze algemene grief dat de man van mening is dat er sprake is van ongerechtvaardigde verrijking. Het hof verwijst naar randnummers 32 en 33 van het beroepschrift.
4.17
Door de vrouw is gemotiveerd verweer gevoerd. In randnummer 28 van haar verweerschrift stelt de vrouw onder meer dat er een redelijke grond aanwezig is dat de man bepaalde bedragen heeft betaald.
4.18.
Het hof overweegt als volgt. Het leerstuk van de ongerechtvaardigde verrijking is geregeld in art 6:212 BW. Er moet sprake zijn van een verrijking van de een en een verarming van de ander. Er moet tussen de verrijking en verarming een voldoende verband bestaan. Een verrijking is ongerechtvaardigd indien daarvoor geen redelijke grond aanwezig is. Naar het oordeel van het hof heeft de man - mede bezien de betwisting door de vrouw - geen deugdelijke onderbouwing gegeven van zijn stelling dat sprake is van een ongerechtvaardigde verrijking. Ook in zijn petitum heeft de man niet een bedrag van de vrouw gevorderd op basis van ongerechtvaardigde verrijking. De algemene grief van de man treft dus geen doel.
Conclusie
4.19
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof voorgelegd bekrachtigen onder aanvulling van rechtsgronden.

5.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, K.M. Braun en L.A.G.M. van der Geld, bijgestaan door mr. A.C. van Waning als griffier, en is op 7 april 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.