ECLI:NL:GHDHA:2021:627

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2021
Publicatiedatum
7 april 2021
Zaaknummer
2200055320
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen en openlijke geweldpleging met betrekking tot verdovende middelen en geweld tegen een persoon

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 4 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden voor het bezit van verdovende middelen en openlijke geweldpleging. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk aanwezig hebben van MDMA, heroïne en cocaïne, evenals het openlijk plegen van geweld tegen een slachtoffer op straat. De advocaat-generaal vorderde bevestiging van het vonnis, maar met een zwaardere straf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk.

Het hof heeft de zaak grondig onderzocht, inclusief de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de herkomst van een geldbedrag dat aan de verdachte was aangetroffen, wat leidde tot vrijspraak van het witwassen. De verdachte had een verklaring gegeven voor de herkomst van het geld, maar het openbaar ministerie had nagelaten om verder onderzoek te doen naar deze verklaring.

Het hof heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan het bezit van verdovende middelen en openlijke geweldpleging. De strafmotivering hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op de volksgezondheid en de eerdere veroordelingen van de verdachte. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig dagen en een taakstraf van honderdtachtig uren, met een voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf en de teruggave van in beslag genomen geldbedragen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000553-20
Parketnummers: 10-262062-19 en 10-269822-19
Datum uitspraak: 4 maart 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 11 februari 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (geboorteland) op [geboortedatum],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van de bij de dagvaarding met parketnummer 10-262062-19 onder feiten 1 en 2 primair tenlastegelegde en ter zake van het bij de dagvaarding met parketnummer 10-269822-19 onder feit 1 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van het voorarrest. Voorts zijn de onder parketnummer 10-262062-19 inbeslaggenomen goederen verbeurdverklaard.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 10-262062-19:1.
hij, op of omstreeks 31 oktober 2019 te Rotterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 21 pillen en/of 18,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (3,4-methyleendioxy-methamfetamine) en/of ongeveer 0,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of ongeveer 0,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde MDMA en/of heoïne en/of cocaïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. primair
hij, op of omstreeks 31 oktober 2019 te Rotterdam, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag ad 5293,50 Euro, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten een geldbedrag ad 5293,50 Euro gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
2. subsidiair
hij, op of omstreeks 31 oktober 2019 te Rotterdam, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van ongeveer 5293,50 euro, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad dat onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf
Zaak met parketnummer 10-269822-19 (gevoegd):hij, op of omstreeks 11 november 2019 te Rotterdam, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de William Boothlaan en/of de Witte de Withstraat, in elk geval op of aan een openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal, slaan en/of stompen op/tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] en/of het trappen en/of schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer] en/of het vasthouden van die [slachtoffer] en/of het trekken aan het lichaam van die [slachtoffer], terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een hoeveelheid schrammen en/of huidverbrekingen op/of aan de onderarm en/of elleboog en/of rode plekken op/of aan het gezicht en/of schaafplekken op/of aan de knie van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd met uitzondering van de opgelegde straf, in die zin dat aan de verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak van het bij dagvaarding met parketnummer 10-262062-19 onder 2 tenlastegelegde
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld ter zake van het hem bij de dagvaarding met parketnummer 10-262062-19 onder 2 tenlastegelegde feit. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat het op de weg van de verdachte had gelegen een verklaring over de herkomst van het geld te geven. De leenovereenkomst die door de verdachte later is overgelegd, is ongeloofwaardig.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van de verdachte niet onaannemelijk is en dat de getuigen die blijkens zijn verklaring het geld aan hem hebben geleend, moeten worden gehoord zoals reeds in de appelschriftuur is verzocht.
Het hof overweegt als volgt.
Gezien de omstandigheden waaronder het in de tenlastelegging opgenomen geldbedrag bij verdachte is aangetroffen, in samenhang bezien met het feit dat verdachte in de schuldsanering zit, geen inkomsten heeft en zijn bewindvoerder voor de aflossing van schulden zorgdraagt, is naar het oordeel van het hof sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen.
De verdachte heeft nadien een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring voor de herkomst van het geldbedrag opgegeven. Het had op de weg van het openbaar ministerie gelegen om nader onderzoek te doen naar de uit de verklaring van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld, te meer nu namens verdachte ter onderbouwing daarvan stukken zijn overgelegd. Dergelijk onderzoek is niet verricht.
Nu aldus niet met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de gelden een legale herkomst hebben en een criminele herkomst niet als enige aanvaardbare verklaring van de waargenomen feiten en omstandigheden kan gelden, is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte bij de dagvaarding met parketnummer 10-262062-19 onder 2 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Beslissing op het verzoek tot het horen van getuigen
Het hof zal het verzoek tot het horen van de getuigen
[getuige1] en [getuige2] afwijzen, nu de verdachte – gelet op de vrijspraak van het feit waarover de verdediging de getuigen had willen bevragen - geen redelijk belang meer heeft bij het horen van die getuigen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-262062-19 onder 1 en in de zaak met parketnummer 10-269822-19 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 10-262062-19:1.
hij, op
of omstreeks31 oktober 2019 te Rotterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer21 pillen en
/of18,9 gram
, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende MDMA (3,4-methyleendioxy-methamfetamine) en
/of ongeveer0,4 gram
, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende heroïne en
/of ongeveer0,7 gram
, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne, zijnde MDMA en
/of heoïneheroïneen
/ofcocaïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Zaak met parketnummer 10-269822-19 (gevoegd):hij, op
of omstreeks11 november 2019 te Rotterdam, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de William Boothlaan
en/of de Witte de Withstraat, in elk geval op of aan een openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte,in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het
meermalen, althans eenmaal,slaan en
/ofstompen op/tegen het
hoofd en/oflichaam van die [slachtoffer]en/of het trappen en/of schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer] en/of het vasthouden van die [slachtoffer] en/of het trekken aan het lichaam van die [slachtoffer]
, terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een hoeveelheid schrammen en/of huidverbrekingen op/of aan de onderarm en/of elleboog en/of rode plekken op/of aan het gezicht en/of schaafplekken op/of aan de knie van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 10-262062-19 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 10-269822-19 bewezenverklaarde levert op:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in bezit hebben van verschillende verdovende middelen, zoals in de bewezenverklaring nader omschreven. Hij heeft daarmee een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit in het land. Door harddrugs wordt de volksgezondheid ernstig bedreigd. Daarnaast leiden drugs veelal, direct en indirect, tot vele vormen van criminaliteit. Voorts is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan de openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer]. Door aldus te handelen hebben de verdachte en zijn mededaders inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 4 februari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur in combinatie met een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-262062-19 onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-262062-19 onder 1 en in de zaak met parketnummer 10-269822-19 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 10-262062-19 onder 1 en in de zaak met parketnummer 10-269822-19 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
26 (zesentwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
5540,00 euro;
3,50 euro;
182,41 euro.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Knobbout, mr. J.A.W. van 't Westeinde en mr. R. van der Hoeven, in bijzijn van de griffier mr. L.I. Appels.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 4 maart 2021.
mr. R. van der Hoeven is buiten staat dit arrest te ondertekenen.