In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van belanghebbende om ambtshalve vermindering van een belastingaanslag over het jaar 2011. De inspecteur van de Belastingdienst had het verzoek van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de vijfjaarstermijn. Belanghebbende had eerder bezwaar gemaakt tegen de aanslag, maar de rechtbank had het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. In hoger beroep heeft belanghebbende gesteld dat hij jarenlang in onzekerheid heeft verkeerd over zijn betalingsverplichtingen en dat hij schade heeft geleden door de gang van zaken rondom zijn belastingaanslag.
Het Hof heeft vastgesteld dat de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat het verzoek na de vijfjaarstermijn was ingediend. Het Hof heeft ook geoordeeld dat er geen sprake was van overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van het bezwaar en beroep, en heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat de aanslag tijdig was opgelegd en dat de bezwaarfase niet onredelijk lang had geduurd. Het Hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd en de inspecteur gelast de betaalde griffierechten aan belanghebbende te vergoeden.