ECLI:NL:GHDHA:2021:519

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2021
Publicatiedatum
24 maart 2021
Zaaknummer
22-004792-18.a
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Den Haag inzake opzettelijke teelt en verkoop van cocaïne en bezit van een wapen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 28 november 2018. De verdachte, geboren in 1984 te [geboorteplaats], was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden voor het opzettelijk telen, verkopen en bezitten van cocaïne, evenals voor het voorhanden hebben van een creditcardmes. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het vonnis van de rechtbank wordt vernietigd en dat de verdachte opnieuw wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat er geen onherstelbare vormverzuimen waren in het voorbereidend onderzoek en dat de bewijsvoering voldoende was om de verdachte schuldig te verklaren. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en de gevangenisstraf verlaagd naar 22 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. Het hof heeft ook bepaald dat het inbeslaggenomen creditcardmes aan het verkeer moet worden onttrokken, aangezien dit voorwerp in strijd is met de wet.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004792-18
Parketnummer: 09-808169-17
Datum uitspraak: 26 februari 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 28 november 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats],
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is het op de beslaglijst onder 1 vermelde inbeslaggenomen mes onttrokken aan het verkeer verklaard.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 16 juni 2015 tot en met 16 juni 2017 te Krimpen aan de Lek, gemeente Krimpenerwaard, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 16 juni 2017 te Krimpen aan de Lek, gemeente Krimpenerwaard, een of meer wapens van categorie I onder 4, te weten (een zogenaamd) creditcardmes voorhanden heeft gehad.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte
ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het op de beslaglijst onder 1 vermelde inbeslaggenomen mes onttrokken aan het verkeer zal worden verklaard.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Verweer: onherstelbare vormverzuimen, niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging/bewijsuitsluiting
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat sprake is van onherstelbare vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en heeft op grond daarvan primair de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging en subsidiair bewijsuitsluiting bepleit, een en ander conform en op de gronden als vermeld in haar pleitaantekeningen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is het hof niet gebleken van feiten en omstandigheden die op zichzelf of in onderlinge samenhang bezien leiden tot de conclusie dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv, zoals door de raadsvrouw in de pleitaantekeningen is uiteengezet.
Niet is gebleken van aanwijzingen dat bij de vorming van het dossier ten nadele van de verdachte (ontlastende) informatie buiten het dossier is gehouden.
Van geverbaliseerde of bij Jeugdzorg aangekaarte pertinente onwaarheden, zoals door de raadsvrouw in de pleitaantekeningen bedoeld, van zodanige aard en onder zodanige omstandigheden dat zij moeten worden beschouwd als onherstelbare vormverzuimen in de zin van artikel 395a Sv, is het hof evenmin gebleken.
Het hof is voorts niet gebleken van een handelswijze van de politie die ertoe strekte getuigen te beïnvloeden.
Wat betreft de toepassing van de enkelvoudige fotoconfrontatie is het hof met de rechtbank van oordeel dat het in zijn algemeenheid de voorkeur verdient om pas aan het einde van een verhoor van een getuige, nadat deze uit eigen beweging kenmerken van de in dat verhoor besproken persoon heeft genoemd, een foto van die persoon te tonen, maar dat voor zover van deze voorkeurswerkwijze in het onderhavige onderzoek is afgeweken, dit niet tot gevolg heeft dat de betreffende getuigenverklaringen niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Het hof overweegt hierbij, met de rechtbank, dat het in alle gevallen gaat om een (zeer) langdurige en/of frequente verkooprelatie tussen de getuige (als afnemer) en de dealer. In die context is minder relevant op welk moment de foto wordt getoond en met welke bewoordingen dat is gebeurd. Daarbij komt dat sprake is van een groot aantal getuigen, waarbij de meesten reeds tijdens de verhoren gedetailleerd over de verdachte hebben verklaard, alvorens zij middels de enkelvoudige fotoconfrontatie hebben bevestigd dat zij op de aan hen getoonde foto van de verdachte hun dealer herkenden. Wel ziet het hof, met de rechtbank, aanleiding om de getuigenverhoren waarin het voorgaande speelt met enige behoedzaamheid te gebruiken.
Ook overigens is het hof niet gebleken van feiten en omstandigheden die zouden moeten leiden tot het oordeel dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging behoort te worden verklaard.
Nu niet is gebleken van enig onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv faalt het subsidiaire beroep op bewijsuitsluiting eveneens.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 16 juni 2015 tot en met 16 juni 2017 te Krimpen aan de Lek, gemeente Krimpenerwaard,
in elk geval in Nederland,opzettelijk heeft
geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/ofverkocht en/of afgeleverd
en/of verstrekten/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op
of omstreeks16 juni 2017 te Krimpen aan de Lek, gemeente Krimpenerwaard, een
of meerwapen
svan categorie I onder 4, te weten
(een zogen
oemd
)creditcardmes voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverwegingen
Betrouwbaarheid van de getuigen
Het hof heeft de verklaringen van de getuigen [getuige1], [getuige2] en [getuige3], die tijdens hun verhoor tegenover de raadsheer-commissaris op hun eerder afgelegde belastende verklaring zijn teruggekomen, niet als bewijsmiddelen gebezigd. De met betrekking tot deze getuigenverklaringen gevoerde verweren van de raadsvrouw behoeven derhalve geen bespreking.
Ten aanzien van de door het hof voor het bewijs gebezigde getuigenverklaringen ziet het hof, in aanmerking nemende de tot behoedzaamheid nopende gang van zaken omtrent de enkelvoudige fotoconfrontatie, zoals hiervoor overwogen, geen aanleiding aan de betrouwbaarheid daarvan te twijfelen. Daarbij weegt het hof mee de gedetailleerdheid van de verklaringen, de overeenkomsten tussen deze verklaringen en het aantal daarvan. De op de betrouwbaarheid van deze verklaringen gerichte verweren van de raadsvrouw worden verworpen.
Zendmastgegevens
Het hof stelt vast dat verbalisanten op 19 april 2017 omstreeks 17.00 uur hebben waargenomen dat de verdachte zijn woning te Krimpen aan de Lek verlaat terwijl het toestel met het door de politie aan hem toegeschreven dealernummer [telefoonnummer] op dat moment een zendmast aanstraalt in Lekkerkerk. Deze omstandigheid en overige door de raadsvrouw aangevoerde uit het onderzoek gebleken discrepanties tussen de locatie waar de verdachte zich op bepaalde momenten fysiek bevond en de locatie waar een van de aan hem toegeschreven dealernummers op die momenten een zendmast aanstraalde, sluiten naar het oordeel van het hof niet uit dat de verdachte betrokken is geweest bij het verhandelen van cocaïne. Het hof verwerpt het daartoe strekkende verweer van de raadsvrouw.
In samenhang met de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, die wettig en overtuigend bewijs opleveren van de betrokkenheid van de verdachte bij het verhandelen van cocaïne, leidt het hof uit vorenbedoelde discrepanties af dat bedoelde nummers kennelijk ook in gebruik zijn geweest bij een ander persoon, met wie de verdachte heeft samengewerkt. Dat als getuige gehoorde gebruikers niet hebben verklaard over een andere persoon die de dealertelefoon (soms) beheerde, doet aan het voorgaande niet af. Immers behoeft voor gebruikers in voorkomend geval niet kenbaar te zijn dat de persoon met wie telefonisch – onder meer via tekstberichten - contact is geweest, niet dezelfde persoon was die de bestelde drugs heeft afgeleverd.
Overige ontlastende omstandigheden?
Bezien in het licht van het voorgaande komt naar het oordeel van het hof in ontlastende zin geen betekenis toe aan de omstandigheid dat bij verdachtes aanhouding op zijn persoon, in zijn woning of in de door hem gebruikte Seat Leon geen cocaïne of een dealertelefoon is aangetroffen en evenmin aan de omstandigheid dat de verkoop van cocaïne via het dealernummer [telefoonnummer] doorgang vond tijdens de periode gedurende welke de verdachte gedetineerd was. Het verweer van de raadsvrouw met de strekking dat voornoemde omstandigheden uitsluiten dat de verdachte betrokken is geweest bij het verhandelen van cocaïne, wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:

handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet Wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich, met het oog op financieel gewin, schuldig gemaakt aan het verhandelen van cocaïne, zoals in de bewezenverklaring nader omschreven.
Het verhandelen van cocaïne werkt de productie van deze - op de bij de Opiumwet behorende lijst I vermelde –verslavende stof in de hand. Daarop kan, mede gelet op de onacceptabele risico’s voor de volksgezondheid die het gebruik van deze stof tot gevolg heeft en de daarmee vaak gepaard gaande criminaliteit, alleen met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur worden gereageerd.
In strafverzwarende zin weegt het hof mee dat op grond van het procesdossier kan worden vastgesteld dat de verdachte zich gedurende een langere periode dan de bewezenverklaarde periode schuldig heeft gemaakt aan het verhandelen van cocaïne en voorts, dat de verdachte daarbij heeft samengewerkt met een andere persoon.
Tevens heeft verdachte een creditcardmes voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van een dergelijk voorwerp brengt in het algemeen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 februari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte, zij het in het verdere verleden, onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
In strafmatigende zin houdt het hof rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Naar het oordeel van het hof heeft in het onderhavige geval de datum waarop de verdachte in verzekering is gesteld, 17 juni 2017, te gelden als het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld.
De procedure in eerste aanleg is op 28 november 2018 afgerond met een eindvonnis, niet zijnde binnen zestien maanden na aanvang van de termijn. Echter, deze beperkte termijn overschrijding is mede toe te schrijven aan de omstandigheid dat op verzoek van de verdediging door de rechter-commissaris getuigen zijn gehoord.
Vervolgens is namens de verdachte op 5 december 2018 hoger beroep ingesteld.
De stukken van het geding zijn vervolgens eerst op 8 juli 2019 ter griffie van het hof binnengekomen, meer dan zes maanden na het instellen van het hoger beroep. In hoger beroep doet het hof einduitspraak op 26 februari 2021, meer dan zestien maanden nadat het rechtsmiddel is ingesteld.
Nu van bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden niet is gebleken, is het hof van oordeel dat met name in hoger beroep sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM.
De overschrijding van de redelijke termijn zal het hof compenseren door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
In beginsel acht het hof – alles afwegende - een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, een passende en geboden reactie. Echter, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting zal het hof volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden, met aftrek van voorarrest.
Beslag
Het op de beslaglijst onder 1 vermelde inbeslaggenomen creditcardmes dient te worden onttrokken aan het verkeer aangezien dit het voorwerp betreft met betrekking tot welk het onder 2 bewezenverklaarde feit is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
22 (tweeëntwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten:
- 1.00 stuks mes, Sinclair.
Dit arrest is gewezen door mr. W.J. van Boven, mr. M.A.J. van de Kar en mr. S.K. Welbedacht, in bijzijn van de griffier mr. C. Hol.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 februari 2021.
Mrs. M.A.J. van de Kar en S.K. Welbedacht zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.