ECLI:NL:GHDHA:2021:497

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
2200469519
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot inbraak in een woning met medeplegers en bewijsvoering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte is beschuldigd van poging tot inbraak in een woning op 6 november 2018 te 's-Gravenhage, samen met medeverdachten. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten gezamenlijk hebben opgetreden. De verdachte kon geen aannemelijke verklaring geven voor zijn aanwezigheid ter plaatse op het tijdstip van de poging tot inbraak, noch voor de aangetroffen voorwerpen zoals handschoenen en breekijzers die op betrokkenheid duiden. Het hof heeft de bewijsvoering aangepast en kwam tot de conclusie dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de poging tot inbraak. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 weken, waarbij rekening is gehouden met zijn jeugdige leeftijd en eerdere veroordelingen. Het hof heeft de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-004695-19
Parketnummer: 09-730185-18
Datum uitspraak: 23 februari 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 3 oktober 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
BRP-adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van het voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij één of meer tijdstippen op of omstreeks 06 november 2018 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om één of meer goederen uit een woning (perceel [adres slachtoffer]), dat/di geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan [slachtoffer], weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak met één of meer van zijn mededader(s) (telkens):
- naar voornoemde woning is gegaan en/of
- de achterdeur van die woning met een koevoet heeft geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof komt tot een enigszins andere kwalificatie. Ook zal het hof de bewijsvoering aanpassen en een andere beslissing nemen ten aanzien van de strafoplegging.
Gevoerd verweer
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich – overeenkomstig de door hem overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnota – op het standpunt gesteld dat de verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, nu – kort gezegd - het bewijs ontbreekt waarop kan worden gebaseerd dat de verdachte pleger of medepleger is van het tenlastegelegde feit.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof vast dat op 6 november 2018, tussen 00.30 uur en 00.40 uur getracht is om in te breken in de woning aan de [adres slachtoffer] te Den Haag. De aangeefster heeft, toen zij geluiden hoorde en zag dat de achterdeur niet meer goed in het kozijn zat, rond 00.47 uur haar zoon gebeld, die direct naar de woning is gekomen (volgens Google, ook aldus de raadsman, woont hij op ongeveer 6 minuten afstand). De zoon van de aangeefster zag vervolgens achter de woning drie jongens. Omstreeks 0.57 uur komt de politie ter plaatse. Zij treffen drie jongens aan die allen een capuchon dragen en die bij het zien van de agenten wegrennen. Verbalisanten zien dat één van de jongens een snelle beweging met zijn rechterarm maakt, ter hoogte van het Kortenbospad. Het leek erop dat één van de jongens tijdens de vlucht iets weggooide. Na de achtervolging houden de verbalisanten drie jongens aan. Het betreffen de verdachte en medeverdachten [medeverdachte1] en [medeverdachte2]. Alle drie hebben zij kleding aan met een capuchon. Voorts wordt bij medeverdachte [medeverdachte2] een lege zwarte sporttas aangetroffen. Bij de doorzoeking van de bosjes langs de vluchtroute worden ter hoogte van het Kortenbospad twee oranje koevoeten, twee paar handschoenen en een losse handschoen gevonden. De gevonden koevoeten en handschoenen zijn alle aangetroffen binnen een straal van vijf meter van elkaar. Op de achterdeur van de woning waar gepoogd is in te breken, wordt ter hoogte van het slot braakschade geconstateerd, waaronder krassen met mogelijk oranje/rode verfsporen. Verder worden in de handschoenen DNA-sporen aangetroffen van respectievelijk de verdachte, [medeverdachte1] en [medeverdachte2].
Uit nader onderzoek naar de telefoongegevens van de verdachte en de medeverdachten volgt dat gedurende de dag voor de poging inbraak medeverdachte [medeverdachte2] en de verdachte 17 contactmomenten hebben gehad en dat [medeverdachte2] en medeverdachte [medeverdachte1] 16 contactmomenten hebben gehad.
Het hof gaat er met de rechtbank op grond van deze feiten en omstandigheden, in samenhang bezien, van uit dat de verdachte en de twee medeverdachten bij de poging tot inbraak betrokken zijn geweest.
Het hof komt voorts op grond van het voorgaande tot het oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde tezamen en in vereniging met zijn medeverdachten heeft begaan.
Daarbij overweegt het hof dat het betrekkelijk onverschillig is wie welke braak- en/of wegnemingshandelingen heeft verricht, nu uit het gezamenlijke optreden van de verdachte en zijn medeverdachten kan worden afgeleid dat hun rollen inwisselbaar waren en/of zij elkaar aanvulden. Ook overweegt het hof nog dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor zijn aanwezigheid ter plaatse op dat tijdstip met de andere jongens en dat hij ook geen aannemelijke, hem ontlastende, verklaring heeft gegeven voor de overige hiervoor genoemde (en naar het oordeel van het hof voor de bewezenverklaring redengevende) feiten en omstandigheden, waaronder het wegrennen voor de politie en in het bijzonder de op de vluchtroute aangetroffen handschoenen en breekijzers, die onmiskenbaar op betrokkenheid bij de poging tot inbraak duiden. Van enige contra-indicatie voor het aannemen van medeplegen door de verdachte is het hof voorts niet gebleken.
Op grond van het voornoemde is het hof van oordeel dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij
één of meer tijdstippenop
of omstreeks06 november 2018 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte en
/ofzijn mededader
(s
)voorgenomen misdrijf om één of meer goederen uit een woning (perceel [adres slachtoffer]), dat/di
egeheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en
/ofzijn mededader
(s
)toebehoorde(n), te weten aan [slachtoffer], weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak met
één of meer vanzijn mededader
(s
) (telkens):
- naar voornoemde woning is gegaan en
/of
- de achterdeur van die woning met een koevoet heeft geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich met anderen in de nachtelijke uren schuldig gemaakt aan een poging diefstal met braak uit een woning. Aldus heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de persoonlijke eigendommen van anderen en hun persoonlijke levenssfeer. De verdachte heeft zich kennelijk laten leiden door eigen financieel gewin, zonder er bij stil te staan dat woninginbraken gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers teweeg brengen. Daarnaast brengen dergelijke feiten veel overlast met zich mee.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 januari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van andersoortige strafbare feiten.
Het hof heeft in aanmerking genomen hetgeen staat vermeld in het Reclasseringsrapport d.d. 26 maart 2019 dat over de verdachte is opgemaakt, te weten onder meer dat er zorgen leven over de negatieve contacten die de verdachte volgens de politie heeft en dat contact met de Reclassering geïndiceerd is.
Nu de verdachte in eerste aanleg noch in hoger beroep ter terechtzitting is verschenen en de raadsman in eerste aanleg naar voren heeft gebracht dat de verdachte er geen behoefte aan heeft, zal het hof geen reclasseringscontact opleggen.
Het hof weegt in strafmatigende zin mee dat de verdachte nog jeugdig was ten tijde van het bewezenverklaarde (18 jaar oud).
Het hof weegt ook mee dat de verdachte na het bewezen verklaarde feit nog is veroordeeld, zodat artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Vanwege de ernst van het feit, zoals die hiervoor tot uitdrukking is gebracht, en doordat de verdachte geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen, is een gevangenisstraf op zijn plaats.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. A.J.M. Kaptein, mr. B.P. de Boer en mr. Y.C. Bours, in bijzijn van de griffier mr. M. Rouw.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 februari 2021.
Mr. B.P. de Boer en mr. Y.C. Bours zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.