ECLI:NL:GHDHA:2021:496

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
2200115319
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersstrafrecht: Overtreding van de Wegenverkeerswet door niet verlenen van voorrang

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid wegens een verkeersongeval waarbij hij geen voorrang verleende aan een snorfiets. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 19 juni 2017 in 's-Gravenhage, terwijl hij als bestuurder van een auto linksaf sloeg, een snorfiets niet op tijd opmerkte, wat leidde tot een aanrijding. De verdachte heeft verklaard dat hij de verkeerssituatie goed kende en dat hij stil heeft gestaan voordat hij afsloeg. Het hof oordeelde dat het handelen van de verdachte niet zodanig onvoorzichtig was dat er sprake was van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte werd vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, maar het hof achtte wel bewezen dat hij de snorfiets te laat opmerkte, wat gevaar en hinder veroorzaakte. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van 750 euro.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001153-19
Parketnummer: 09-103398-18
Datum uitspraak: 23 februari 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 22 maart 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
BRP-adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 19 juni 2017 te 's-Gravenhage als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, de Bouwlustlaan zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen: hij, verdachte aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of (vervolgens) - heeft gereden terwijl het zicht (ernstig) werd belemmerd door sterk bevuilde ruiten en/of (vervolgens)
- bij het afslaan naar links teneinde de Eekhoornrade in te rijden niet voldoende rechts heeft gereden maar de bocht heeft afgesneden en/of (vervolgens)
- bij het afslaan naar links geen voorrang heeft verleend aan een bestuurder van een snorfiets waardoor hij in botsing is gekomen met die snorfiets, waardoor een ander te weten de passagier achterop de snorfiets (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten grote vleesverwonding tot op het bot van het scheenbeen met schade aan huid, bindweefsel, kapsel van spieren en bot, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair
hij op of omstreeks 19 juni 2017 te 's-Gravenhage als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, de Bouwlustlaan, als volgt heeft gehandeld: hij, verdachte aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of (vervolgens) - heeft gereden terwijl het zicht (ernstig) werd belemmerd door sterk bevuilde ruiten en/of (vervolgens)
- bij het afslaan naar links teneinde de Eekhoomrade in te rijden niet voldoende rechts heeft gereden maar de bocht heeft afgesneden en/of (vervolgens)
- bij het afslaan naar links geen voorrang heeft verleend aan een bestuurder van een snorfiets waardoor hij in botsing is gekomen met die snorfiets, waardoor een ander te weten de passagier achterop de snorfiets (genaamd [slachtoffer]) letsel heeft bekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt, nu het hof komt tot een andere bewezenverklaring (het subsidiaire in plaats van het primaire) en in verband daarmee tot een andere strafoplegging.
Vrijspraak van het primair tenlastegelegde
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte, gelet op de feiten en omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden, geen verwijt kan worden gemaakt zodat hij van het primair en subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Het overweegt hieromtrent als volgt.
Voor de beantwoording van de vraag of de verdachte zodanig onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994), zoals primair tenlastegelegd, is volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (vgl. onder meer HR 1 juni 2004, LJN AO5882, NJ 2005, 252) niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor een bewezenverklaring van schuld in de zin van deze bepaling, maar komt het aan op het geheel van zijn gedragingen, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de verkeerssituatie op de Bouwlustlaan goed kent en dat hij weet dat het een onoverzichtelijk en druk kruispunt betreft. Hij heeft verklaard dat hij op 19 juni 2017 de straat links van hem wilde inslaan en hiervoor een fietspad moest kruisen. Aan de kant van de straat waar hij in wilde draaien staan, naast bomen, ook geparkeerde auto’s, waardoor de doorgang smal en onoverzichtelijk is. De verdachte heeft verklaard dat hij op de Bouwlustlaan enige tijd stil heeft gestaan op zijn eigen weghelft voordat hij linksaf is afgeslagen, richting de Eekhoornrade. Hij heeft naar links en rechts gekeken en zag geen tegemoetkomend verkeer aankomen. Toen er ruimte leek te zijn, heeft hij de bocht naar links ingezet. Hij ging door met de ingezette manoeuvre, totdat hij ineens van rechts op het fietspad iets zag aankomen en vervolgens een klap hoorde, doordat hij met een snorfiets in aanrijding was gekomen, welke aanrijding hij niet meer kon voorkomen.
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof vast dat de bestuurder en de passagier van de snorfiets eveneens hebben verklaard, te weten op 14 oktober 2020 bij de raadsheer-commissaris, dat de verdachte gestopt was op de Bouwlustlaan, voordat hij gas gaf en afsloeg. De bestuurder van de snorfiets ging er vanuit dat de verdachte zou stoppen en niet alsnog af zou slaan.
Het hof stelt op grond van de gebruikte bewijsmiddelen vast dat de verdachte heeft stilgestaan op de Bouwlustlaan, dat hij naar links en rechts heeft gekeken en geen tegemoetkomend verkeer heeft gezien, dat hij vervolgens linksaf is opgetrokken en richting de Eekhoornrade is gereden, waarbij er van rechts een snorfiets met daarop een bestuurder en een passagier aan kwam rijden op het voor die Eekhoornrade gelegen fietspad, waaraan de verdachte geen voorrang heeft verleend. Daardoor heeft een botsing met de snorfiets plaatsgevonden. Het hof is – met de verdediging – van oordeel dat het handelen van de verdachte niet zodanig onvoorzichtig was dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994. Hetgeen de advocaat-generaal heeft aangevoerd in zijn requisitoir brengt het hof niet tot een ander oordeel.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de subsidiair tenlastegelegde overtreding van artikel 5 WVW
Het hof overweegt dat bij overtreding van artikel 5 WVW schuld ten aanzien van het veroorzaken van gevaar niet hoeft te worden bewezen. Er moet sprake zijn van een concreet aan te duiden gevaar dat in strijd is met het verkeersbelang en redelijkerwijs is toe te rekenen aan de verdachte.
Vaststaat dat de verdachte op de hiervoor genoemde kruising (ten onrechte) geen voorrang heeft verleend aan de snorfiets. De verdachte heeft de snorfiets kennelijk te laat opgemerkt, waardoor hij zijn rijgedrag daar onvoldoende op heeft afgestemd. Te meer nu hij zich ervan bewust was dat het een onoverzichtelijk en druk kruispunt betrof en hij desondanks onvoldoende aandacht heeft gehad voor het hem op het fietspad tegemoetkomende verkeer, kan hem daar wel degelijk een verwijt van worden gemaakt. Dat niet kan worden vastgesteld met welke snelheid de snorfiets heeft gereden doet daar niet aan af. Door geen voorrang te verlenen heeft de verdachte aldus gevaar en hinder veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW. Het hof acht daarom bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair tenlastegelegde overtreding.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair
hij op
of omstreeks19 juni 2017 te 's-Gravenhage als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, de Bouwlustlaan, als volgt heeft gehandeld: hij, verdachte aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en
/of (vervolgens
) - heeft gereden terwijl het zicht (ernstig) werd belemmerd door sterk bevuilde ruiten en/of (vervolgens)
- bij het afslaan naar links teneinde de Eekhoomrade in te rijden niet voldoende rechts heeft gereden maar de bocht heeft afgesneden en/of (vervolgens)
- bij het afslaan naar links geen voorrang heeft verleend aan een bestuurder van een snorfiets waardoor hij in botsing is gekomen met die snorfiets, waardoor een ander te weten de passagier achterop de snorfiets (genaamd [slachtoffer]) letsel heeft bekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en
/ofhet verkeer op die weg werd gehinderd
, althans kon worden gehinderd.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:

overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft gevaar en hinder op de weg veroorzaakt door als bestuurder van een personenauto linksaf te slaan en daarbij een snorfiets die op het fietspad reed aan te rijden, waardoor de passagier van die snorfiets ten val is gekomen en ernstig letsel aan zijn been heeft opgelopen. Daarmee heeft de verdachte blijk gegeven van een miskenning van zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer. Het hof neemt voorts in aanmerking dat de verdachte geen inzicht heeft getoond in het kwalijke van zijn handelen. Hij legt de schuld van het ongeval volledig bij de bestuurder van de snorfiets.
Het hof heeft ten nadele van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 januari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder een keer is bekeurd voor een verkeersfeit waarvoor hij een geldboete heeft betaald.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormt. Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. A.J.M. Kaptein, mr. B.P. de Boer en mr. Y.C. Bours, in bijzijn van de griffier mr. M. Rouw.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 februari 2021.
Mr. B.P. de Boer en mr. Y.C. Bours zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.