ECLI:NL:GHDHA:2021:495

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
2200474618
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsgaring in opsporingsonderzoek en vrijspraak van hennepbezit door contaminatie van materiaal

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in Albanië en zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats, was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 59 dagen voor het bezit van hennep. In hoger beroep werd de vordering van de advocaat-generaal behandeld, die vroeg om vernietiging van het vonnis en een veroordeling tot 40 dagen gevangenisstraf. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte niet opzettelijk een hoeveelheid hennep aanwezig heeft gehad die in de centrale toegangshal van de woningen werd aangetroffen. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschikkingsmacht van de verdachte over deze hennep, aangezien de toegangshal vrij toegankelijk was en de verdachte niet aanwezig was op het moment van aantreffen.

Wel werd bewezen dat de verdachte opzettelijk hasj aanwezig had in zijn woning. De hasj was aangetroffen in een sporttas in de slaapkamer van de verdachte, die huurder van de woning was. Het hof oordeelde dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de hasj en dat hij hierover beschikkingsmacht had. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 dagen, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van het eerste feit, maar verklaarde het tweede feit bewezen en strafbaar.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004746-18
Parketnummer: 10-651072-14
Datum uitspraak: 11 maart 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 22 november 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Albanië) op [geboortedatum] 1973,
thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 59 dagen met aftrek van het voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 juni 2014 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 61,5 kilogram, althans ongeveer 30 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 14 juni 2014 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1975,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte na bewezenverklaring van het onder 1 (behoudens ten aanzien van de hennep in de centrale toegangsruimte) en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 dagen, met aftrek van het voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak feit 1
Bezien in het licht van het dossier wordt verdachte onder 1 verweten dat hij opzettelijk een hoeveelheid verdovende middelen (hennep) aanwezig heeft gehad, waarvan een deel werd aangetroffen in de centrale toegangshal van de woningen in één waarvan de verdachte verbleef en het andere deel in de woning zelf.
Met betrekking tot het gedeelte dat in de hal werd aangetroffen is het hof van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat verdachte daarover een zodanige beschikkingsmacht (of aandeel daarin) had dat daardoor sprake is van het tenlastegelegde aanwezig hebben van deze hoeveelheid hennep. Het hof overweegt daarbij dat de centrale toegangshal vrij toegankelijk was voor een ieder en toegang gaf tot diverse woningen, terwijl de verdachte zich niet bevond onder degenen die zich ten tijde van het aantreffen van de hennep in die hal bevonden. Voorts kan uit de bewijsmiddelen niet blijken dat verdachte van de woning waarin hij zich bevond uit in enige graad wetenschap had van de aanwezigheid van de hennep in de centrale toegangshal, en, a fortiori, niet dat er sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking met een of meer anderen in verband met die hennep.
Dat geldt niet voor de hennep aangetroffen in 4 tassen in de woning waar verdachte verbleef.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van het hof dat de verdachte van en over deze hoeveelheid wetenschap en beschikkingsmacht had. Daaruit volgt dat hij deze hoeveelheid opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt immers dat de verdachte de huurder van de woning was en dat hij toeliet dat de tassen in de woning werden neergezet. Daardoor had hij beschikkingsmacht over deze tassen en de inhoud daarvan. Verdachte heeft bovendien verklaard dat hij de tassen heeft opengemaakt en dat hij een hennepgeur rook, waardoor er in elk geval vanaf dat moment ook sprake was van wetenschap dat deze tassen hennep bevatten. Dat dit het geval was blijkt ook uit de waarneming van de politie.
Met betrekking tot de vraag of de verdachte hennep in de hem primair, subsidiair of meer subsidiair tenlastegelegde hoeveelheid opzettelijk aanwezig heeft gehad overweegt het hof als volgt.
De inhoud van de aangetroffen tassen wordt in het proces-verbaal van de politie beschreven als vaststelling van een hoeveelheid materiaal die het resultaat is van samenvoeging door de politie van de aangetroffen hoeveelheid materiaal in de tassen uit de centrale toegangshal én de aangetroffen hoeveelheid materiaal in de tassen in de woning van de verdachte. Aldus is de inhoud van in totaal 20 zakken, afkomstig uit 10 tassen, leeggestort in drie zakken en deze drie zakken bleken na weging in totaal 61,5 kilogram hennep te bevatten. Uit het proces-verbaal blijkt verder dat van de genoemde 10 tassen, 6 tassen in de centrale toegangshal werden aangetroffen en 4 tassen in de woning.
Het hof overweegt dat voor bewezenverklaring van het tenlastegelegde aanwezig hebben van hennep in de woning, waar verdachte verbleef, vast dient te komen staan welke hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep zich in de zich in de woning bevindende vier tassen bevond, en, gelet op de wijze van tenlasteleggen, in elk geval dat dit meer dan 30 gram betrof.
Nu de politie, in plaats van op de gebruikelijke wijze te relateren welke hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep zich in de tassen in de woning bevond, de op twee verschillende plaatsen aangetroffen hoeveelheden materiaal bevattende hennep – te weten in de centrale toegangsruimte en in de woning - bijeen heeft gevoegd alvorens van beide hoeveelheden apart het gewicht vast te stellen, moet het hof constateren dat niet kan worden bewezen dat zich in de beschikkingsmacht van verdachte in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep bevond.
Derhalve kan niet wettig en overtuigend worden bewezen wat de verdachte onder 1 is tenlastegelegd.
Gelet op het vorenstaande zal de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op
of omstreeks14 juni 2014 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer1975,7 gram
, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gramvan een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd,
hasjiesj,zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 2
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte van feit 2, het aanwezig hebben van hasj, dient te worden vrijgesproken. De woning zou niet de woning van de verdachte zijn; hij zou er slechts incidenteel verblijven. Derhalve hoefde de verdachte niet op de hoogte te zijn van alles wat zich in de woning bevond. Daarnaast zijn er geen technische sporen van de verdachte op de sporttas waarin de hasj zich bevond, aangetroffen, waardoor hij niet gekoppeld kan worden aan deze sporttas en hem het bezit van de inhoud niet verweten kan worden.
Het hof verwerpt dit verweer.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte huurder was van de woning aan de [straatnaam1], in eigendom toebehorende aan mevrouw [naam verhuurder1] en dat hij deze woning als verblijfplaats gebruikte.
Het hof ziet zich in dit oordeel bevestigd door de verklaring van mevrouw [naam verhuurder1], dat zij de woning verhuurt aan een Albanese man afkomstig uit België. [1] [naam bestuurslid], bestuurslid van de Vereniging van eigenaren, verklaart dat de woning sinds ongeveer één jaar wordt verhuurd aan een man, die ook een parkeerplaats huurt van de familie [naam1]. [2] De heer [naam1] verklaart tot slot dat hij een parkeerplaats verhuurt aan de bewoner van de [straatnaam1], zijnde een man van ongeveer 50 jaar, Oost-Europees uiterlijk, kort donker haar en een lengte van ongeveer 1.75m – 1.80m. [3] De heer [naam1] herkent de verdachte als zijnde de man die zijn parkeerplaats huurt en sinds een jaar op het adres [straatnaam1] te Rotterdam verblijft. [4] Voor het hof staat het op grond van het bovenstaande dan ook vast dat verdachte de huurder en gebruiker van de woning was.
De hasj is aangetroffen in een sporttas in een slaapkamer. De verdachte heeft verklaard dat hij in die slaapkamer sliep en heeft voorts geen enkele aannemelijke en voor hem ontlastende verklaring gegeven voor de aangetroffen hasj. Naar het oordeel van het hof is ook niet aannemelijk geworden dat anderen dan de verdachte gebruik maakten van de woning of daar anderszins vrijelijk toegang hadden.
Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van hasj in de slaapkamer en dat hij hierover beschikkingsmacht had.
Het hof acht gelet op het voorgaande en de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk een hoeveelheid hasj aanwezig heeft gehad.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een flinke hoeveelheid hasj in zijn woning aanwezig gehad. Verdovende middelen als deze hasj leveren een gevaar op voor de volksgezondheid en leiden veelal, direct en indirect, tot vele vormen van criminaliteit.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 februari 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 20 dagen een passende en geboden sanctie zou zijn geweest. Het hof neemt echter in aanmerking dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Immers, de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg is overschreden met bijna 2,5 jaar, nu de verdachte op 14 juni 2014 in verzekering is gesteld en de rechtbank op 22 november 2018 uitspraak heeft gedaan. Bovendien is de redelijke termijn van berechting in hoger beroep overschreden met ruim 3 maanden, nu het hoger beroep is ingesteld op 5 december 2018 en het hof op 11 maart 2021 uitspraak doet. Gelet hierop zal het hof op de genoemde, in beginsel passende gevangenisstraf 5 dagen in mindering brengen, zodat een gevangenisstraf voor de duur van 15 dagen resteert. Het hof acht deze straf passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan
vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius,
mr. R.F. de Knoop en mr. Y.J. Wijnnobel - van Erp, in bijzijn van de griffier mr. L. Knoop.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 11 maart 2021.
Mr. R.F. de Knoop is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam verhuurder1] d.d. 23 juni 2014 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2014246130-77, p. 104 t/m 105.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 juni 2014 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2014246130-47, p. 25.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 juni 2014 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2014246130-47, p. 25.
4.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 16 juni 2014 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2014246130-49, p. 26 t/m 27.